ECLI:NL:RBLIM:2021:9331

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
9095630 CV EXPL 21-1485
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsachterstand en beëindiging aansluitovereenkomst tussen Vastgoed Service Center B.V. en handelsnaam 2

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vastgoed Service Center B.V. (hierna: VSC) en een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als handelsnaam 2. VSC vorderde betaling van een bedrag van € 3.517,82, vermeerderd met wettelijke rente, wegens betalingsachterstand op basis van een aansluitovereenkomst die op 30 oktober 2017 tot stand was gekomen. VSC stelde dat handelsnaam 2 tekortgeschoten was in de nakoming van haar betalingsverplichtingen, wat leidde tot de beëindiging van de overeenkomst per 10 september 2018. Handelsnaam 2 betwistte de vordering en stelde dat zij zich al in 2017 had afgemeld bij VSC.

De kantonrechter oordeelde dat de stelling van handelsnaam 2 onvoldoende onderbouwd was en dat VSC voldoende bewijs had geleverd van de geldigheid van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. De rechter concludeerde dat handelsnaam 2 de gevorderde bedragen over de periode januari tot september 2018 aan VSC moest betalen, evenals de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De totale vordering van VSC werd toegewezen, en handelsnaam 2 werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij het betwisten van vorderingen en de gevolgen van het niet nakomen van contractuele verplichtingen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat VSC het toegewezen bedrag direct kan incasseren, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9095630 CV EXPL 21-1485
Vonnis van de kantonrechter van 8 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOED SERVICE CENTER B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[handelsnaam 1], m.h.o.d.n.
[handelsnaam 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door [naam directeur/bestuurder] (directeur/ bestuurder van [handelsnaam 1] ).
Partijen worden hierna VSC en [handelsnaam 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 22 februari 2021,
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de schriftelijke weergave van de mondelinge dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 30 oktober 2017 een aansluitovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [handelsnaam 2] zich als een bij VastgoedPRO aangesloten onderneming heeft mogen profileren en toegang heeft gekregen tot de algemene- en marktfaciliteiten van VastgoedPRO (productie 1 dagvaarding).
2.2.
In de overeenkomst staat – onder meer – het volgende:
“(…)
RECHTEN
12. Middels deze overeenkomst krijgt de onderneming recht om de onderneming en haar vestigingen te profileren als “Aangesloten bij VastgoedPRO”.
13. De onderneming krijgt toegang tot de algemene faciliteiten die VastgoedPRO aangeslotenen biedt. (…)
14. De onderneming krijgt tevens toegang tot marktspecifieke faciliteiten van Vastgoed Service Center afhankelijk waarin zij en/of haar vestigingen actief is/zijn. (…)
PLICHTEN
15. De onderneming is verplicht om faciliteiten af te nemen en de gestelde vergoeding daarvoor te betalen indien zij actief is in een bepaald marktsegment. (…)
(…)
LOOPTIJD
24. Deze overeenkomst loopt vanaf ondertekening tot en met 31 december van het lopende jaar en wordt stilzwijgend met één jaar verlengd.
(…)
26. Vastgoed Service Center kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang en zonder dat Vastgoed Service Center is gehouden tot schadevergoeding of enige andere vorm van compensatie die het vermogensrecht kent opzeggen:
(…)
c. bij het niet nakomen van financiële verplichtingen jegens Vastgoed Service Center;
(…)
27. Opzegging door Vastgoed Service Center ontneemt de onderneming van al haar rechten voortvloeiend uit dit contract, maar ontslaat de onderneming niet van de financiële verplichtingen voortvloeiend uit dit contract lopende tot het eerste normale beëindigingsmoment. (…)”

3.Het geschil

3.1.
VSC vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [handelsnaam 2] veroordeelt om aan VSC te betalen het bedrag van € 3.517,82, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.517,82 te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [handelsnaam 2] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
VSC stelt dat [handelsnaam 2] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar uit hoofde van de tussen partijen tot stand gekomen aansluitovereenkomst rustende betalingsverplichtingen. Als gevolg van die tekortkoming heeft VSC (gebruik makend van de aan haar op grond van artikel 26 sub c van de aansluitovereenkomst toekomende opzeggingsbevoegdheid) [handelsnaam 2] per 10 september 2018 geroyeerd. De vóór datum royement ontstane achterstand heeft [handelsnaam 2] ondanks aanmaning en sommaties daartoe – gedaan op 28 november 2019, 17 december 2019 en 25 januari 2021 – onbetaald gelaten. In de dagvaarding stelt VSC dat haar vordering op [handelsnaam 2] in hoofdsom € 3.549,79 bedraagt. Daarnaast bestaat de vordering uit de verschenen wettelijke rente van € 24,85 en buitengerechtelijke kosten van € 431,18. Blijkens de dagvaarding heeft [handelsnaam 2] vóór deze procedure reeds € 488,00 betaald zodat de vordering thans in totaal € 3.517,82 bedraagt.
3.3.
[handelsnaam 2] betwist de vordering en stelt dat zij zich al in 2017 heeft afgemeld en dat zij toen is geroyeerd. Zij stelt verder dat zij na haar afmelding post is blijven ontvangen van VSC.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het door VSC gevorderde bedrag ziet op het jaar 2018 (periode januari- september 2018). De vraag is of [handelsnaam 2] dat bedrag moet betalen nu zij heeft gesteld dat zij zich reeds in 2017 heeft afgemeld bij VSC.
4.2.
[handelsnaam 2] heeft volstaan met een blote stelling dat zij zich heeft afgemeld in 2017 en dat haar afmelding is blijven slingeren bij VSC terwijl VSC onbetwist en voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij, op grond van artikel 26 sub c van de aansluitovereenkomst, de aansluitovereenkomst heeft beëindigd nadat [handelsnaam 2] de aan haar zijde ontstane betalingsachterstand niet heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is de blote stellingname van [handelsnaam 2] onvoldoende om hetgeen VSC voldoende onderbouwd heeft gesteld te ontkrachten. Gelet daarop wordt ervan uitgegaan dat de tussen partijen gesloten overeenkomst tot 10 september 2018 heeft voortgeduurd en dat [handelsnaam 2] de door VSC gevorderde en op de hoofdsom betrekking hebbende bedragen over de periode januari - september 2018, op grond van artikel 27 van de tussen partijen tot stand gekomen aansluitovereenkomst, aan VSC moet betalen. Toewijzing zal plaatsvinden op de wijze zoals hierna onder r.o. 4.5. vermeld.
4.3.
De gevorderde wettelijke rente van € 24,85 is niet betwist en zal eveneens worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder r.o. 4.5. vermeld.
4.4.
VSC maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 431,18 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. VSC heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het door VSC gevorderde bedrag is lager dan het bedrag waarop het Besluit recht geeft. Door deze afwijking is [handelsnaam 2] echter niet in haar belangen geschaad zodat VSC op de door haar gestelde buitengerechtelijke kosten inderdaad aanspraak kan maken.
4.5.
Aldus zal het volgende worden toegewezen:
Hoofdsom € 3.549,79
Buitengerechtelijke incassokosten € 431,18
Rente tot 22 februari 2021 € 24,85
Subtotaal € 4.005,82
Minus reeds voldaan
€ - 488,00
Totaal € 3.517,82 zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden (22 februari 2021).
4.6.
[handelsnaam 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de VSC. De kosten aan de zijde van VSC worden begroot op:
- dagvaarding € 90,62
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde
€ 436,00(2 x tarief € 218,00)
totaal € 1.033,62
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [handelsnaam 2] om aan VSC te betalen een bedrag van € 3.517,82 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2021 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [handelsnaam 2] in de kosten van deze procedure aan de zijde van VSC gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.033,62,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NZ