ECLI:NL:RBLIM:2021:9332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
9099712 CV EXPL 21-1531
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en proceskosten door verhuurder

In deze zaak heeft de stichting Woonpunt, gevestigd te Maastricht, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij wegens huurachterstand. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft op 8 december 2021 vonnis gewezen. Woonpunt verhuurt een woning aan de gedaagde partij voor een huurprijs van € 670,82 per maand. Er is een huurachterstand ontstaan, en in september 2018 is er een betalingsregeling getroffen waarbij de gedaagde partij in totaal € 1.900,00 heeft voldaan. Woonpunt vordert nu een bedrag van € 238,77 aan huurachterstand, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde partij voert verweer en stelt dat de vordering moet worden afgewezen omdat de feiten onjuist zijn weergegeven en de vordering niet voldoende is gespecificeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet helder was over de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van Woonpunt moet worden afgewezen, omdat de huurachterstand niet meer aanwezig was en de gedaagde partij niet aansprakelijk was voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Woonpunt is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 248,00, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9099712 CV EXPL 21-1531
Vonnis van de kantonrechter van 8 december 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.M.F. Otten,
tegen
[gedaagde partij],
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] , [gemeente] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. N. Soro.
Partijen zullen hierna Woonpunt en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte vermindering van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonpunt verhuurt aan [gedaagde partij] de woning aan de [adres] te [gemeente] tegen een huurprijs van laatstelijk € 670,82 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
In het verleden is een huurachterstand ontstaan. In september 2018 heeft [gedaagde partij] met de incassogemachtigde van Woonpunt een betalingsregeling getroffen. In totaal heeft [gedaagde partij] in dit kader € 1.900,00 voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert na vermindering van eis, samengevat, de veroordeling van [gedaagde partij] om aan Woonpunt te betalen € 238,77 aan (verminderde) hoofdsom, te vermeerderen met rente vanaf datum dagvaarden en met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
Woonpunt legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde partij] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen. Over de periode tot en met maart 2021 heeft [gedaagde partij] een huurschuld laten ontstaan van € 2.377,98. Bij brief van 5 januari 2018 is de zogenaamde veertiendagenbrief aan [gedaagde partij] gestuurd, uit hoofde waarvan [gedaagde partij] tevens € 431,61 aan buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd. Een door de incassogemachtigde ontvangen betaling is ten eerste op dit bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten in mindering gebracht, waarmee de vordering ten tijde van de dagvaarding (nog) ziet op een hoofdsom van € 909,59 aan huurachterstand.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde partij] stelt ten eerste dat de vordering reeds moet worden afgewezen omdat een onjuist feitenrelaas is geschetst (ex art. 21 Rv) en dat niet aan de stelplicht is voldaan althans dat de vordering niet nader is gespecifieerd. [gedaagde partij] stelt verder dat de oude huurachterstand reeds is betaald en voorts dat de buitengerechtelijke incassokosten niet zijn verschuldigd. [gedaagde partij] heeft meermaals om opheldering gevraagd.
4.2.
De kantonrechter constateert dat in de dagvaarding als grondslag is gegeven dat [gedaagde partij] inclusief de maand maart 2021 een huurschuld heeft laten ontstaan van € 2.377,98 en dat [gedaagde partij] reeds vanaf 1 september 2018 in verzuim is. Bij de uitwerking van de vordering zijn dit bedrag en ook deze datum niet meer genoemd. Wel is vervolgens toegelicht dat de incassogemachtigde aan de hand van de getroffen betalingsregeling € 1.900,00 heeft ontvangen, waarvan € 1.250,00 is doorgestort aan Woonpunt. Hiermee bedraagt de huurachterstand “thans bij Woonpunt” € 1.127,98 (de kantonrechter: aldus die € 2.377,98 - 1.250,00). Bij de dagvaarding zijn voorts als producties (onder meer) een overzicht van de betalingen in het kader van de betalingsregeling ingebracht alsook een huuroverzicht vanaf (eerst) de maand juni 2020. De dagvaarding blinkt niet uit in helderheid wat het in eerste instantie genoemde bedrag van € 2.377,98 betreft – sterker, dit gestelde feit is inderdaad onjuist omdat de huurachterstand in maart 2021 als gevolg van de ruim daarvoor gedane betalingen in het kader van de betalingsregeling beduidend lager is –, maar de berekening is vervolgens inzichtelijk. Aan de hand van (de berekening in) de dagvaarding is voldoende duidelijk wat wordt gevorderd en op grond waarvan, althans wat de hoofdsom betreft. Aan de gestelde verzuimdatum zijn geen rechtsgevolgen verbonden in de zin dat de rente eerst wordt gevorderd vanaf datum dagvaarden terwijl het verzuim van rechtswege intreedt. Het eerste verweer treft in zoverre geen doel.
4.3.
Wel is de dagvaarding niet duidelijk over de reeds verrekende buitengerechtelijke incassokosten van € 431,61. Woonpunt beroept zich hiervoor op een veertiendagenbrief van 5 september 2018, met een huurachterstand van € 3.194,86 op dat moment, en een daaraan gerelateerd bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 444,49 excl. btw
(€ 537,83 incl. btw). Dit bedrag wordt evenwel niet gevorderd. Aan de hand van de dagvaarding is het bedrag van € 3.194,86 ook niet te relateren aan de onderhavige vordering, terwijl het huuroverzicht zoals dat bij de dagvaarding is ingebracht geen betrekking heeft op de oude huurachterstand uit 2018. Bij repliek is gesteld dat de incassokosten zijn berekend over de oorspronkelijke huursom van € 2.377,98, waarvoor op 28 september 2018 de betalingsregeling is getroffen, hetgeen het er niet duidelijker opmaakt. Aan de hand van het eerst bij repliek ingebrachte huuroverzicht is op te maken dat de huurachterstand begin september 2018 die € 3.194,86 betrof en dat op 21 september 2018 een bankbetaling is ontvangen van € 1.000,00. Woonpunt heeft zich in de dagvaarding niet uitgelaten over deze betaling althans niet over de vraag wanneer [gedaagde partij] de veertiendagenbrief dan zou hebben ontvangen en of die betaling binnen de termijn is geschied. Overigens blijkt uit het bij repliek ingebrachte betalingsoverzicht dat die oude huurachterstand ook daarna verder is geslonken, en dat de onderhavige vordering daarmee veeleer ziet op (beweerde) nieuwe betalingsachterstanden. Dienaangaande is [gedaagde partij] meermaals opnieuw aangemaand, met aanzegging van steeds een ander bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Bij onduidelijkheid dient een vordering, om een gedaagde te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, te worden afgewezen. A contrario maakt dit dat Woonpunt in de dagvaarding de betalingen ten onrechte heeft verminderd met de buitengerechtelijke incassokosten uit hoofde van de brief van
5 september 2018. Oftewel de buitengerechtelijke incassokosten zijn hier niet verschuldigd. De kantonrechter komt hiermee niet meer toe aan de vraag of [gedaagde partij] de brief wel heeft ontvangen.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verweer, dat ten onrechte een bedrag van € 431,61 op de hoofdsom in mindering is gebracht, doel treft. Gelet op het huuroverzicht van Woonpunt, betrof de huurachterstand op 23 februari 2021 € 457,16, terwijl de incassogemachtigde een bedrag van € 650,00 nog niet had doorgestort aan Woonpunt. Oftewel van een huurachterstand was toen al geen sprake meer. Ook dit verweer treft doel.
4.5.
Vervolgens zijn op 1 maart 2021 de huurpenningen over maart 2021 opengevallen, maar deze zijn op 9 maart 2021 (te laat, maar desalniettemin) bij Woonpunt ontvangen. De stelling van Woonpunt bij repliek dat de betaling van 9 maart 2021 reeds is verwerkt, waarbij wordt verwezen naar een tweetal producties bij de dagvaarding, vindt geen steun in die producties (de dagvaarding is ook van voor die datum). Deze stelling vindt ook geen steun in het huuroverzicht dat immers ziet op de periode tot en met (slechts) 1 maart 2021. Bij repliek is de vordering nog verminderd met een bedrag van € 670,82, wegens een ontvangen betaling op 26 mei 2021 (wat van het toeschrijven van die betaling ook zij). Hiermee is eens te meer in dezen geen bedrag toewijsbaar aan Woonpunt.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat, zelfs indien Woonpunt al gevolgd zou worden in haar standpunt dat de huurachterstand op 1 maart 2021 € 1.127,98 bedroeg, thans geen bedrag zou zijn toe te wijzen, gezien de daarin niet meegenomen betaling van € 650,00, het feit dat geen aanspraak bestaat op de buitengerechtelijke incassokosten én gelet op de eisvermindering met € 670,82.
4.6.
De vordering om [gedaagde partij] te veroordelen tot het betalen van € 238,77, met rente, zal worden afgewezen.
4.7.
Hetgeen [gedaagde partij] overigens heeft aangevoerd behoeft geen beoordeling meer. Zo stelt [gedaagde partij] dat zij teveel heeft betaald, maar er ligt geen vordering in reconventie voor.
4.8.
Woonpunt zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde partij] , begroot op € 248,00 aan salaris (2 punten x tarief € 124,00).
De door [gedaagde partij] verzochte rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis.
4.9.
De door [gedaagde partij] verzochte nakosten zullen worden toegewezen en begroot op een half salarispunt van het in de hoofdzaak toegewezen salaris met een maximum van € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Woonpunt in de proceskosten van [gedaagde partij] , tot vandaag begroot op
€ 248,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Woonpunt in de nakosten begroot op € 62,00, indien Woonpunt niet binnen twee weken na uitspraak van dit vonnis aan de veroordeling onder 5.2. voldoet.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NIv