Op 3 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een civiele zaak met zaaknummer 8884544 CV EXPL 20-5769. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. L.A. Jansen, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. E. Frins, voor een bedrag van € 38.424,75, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Tijdens de procedure is gebleken dat beide partijen het erover eens zijn dat de zaak niet bij de juiste rechter in behandeling is. De kantonrechter heeft daarom besloten de zaak te verwijzen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht.
De procedure is gestart met een rolbeslissing op 9 december 2020, waarin partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over de vraag welke rechter bevoegd is. Na verschillende akten van beide partijen, is op 17 februari 2021 de beslissing genomen om de zaak te verwijzen. De kantonrechter heeft partijen erop gewezen dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen en dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is. Dit griffierecht moet binnen vier weken na de roldatum zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of ter griffie zijn gestort.
Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto, die de zaak heeft behandeld. De beslissing benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen en de verplichtingen van partijen in civiele zaken.