ECLI:NL:RBLIM:2021:9584

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/03/298596 / JE RK 21-2268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te laten vervallen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Heilhof, heeft aangevoerd dat de aanwijzing niet in het belang van haar minderjarige kind is. Het kind staat sinds 20 april 2017 onder toezicht van de GI, en de moeder heeft bezorgdheid geuit over de continuïteit van de zorg en de vele wisselingen van gezinsvoogden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI zijn gehoord.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft vervolgens geoordeeld dat de brief van de GI van 27 oktober 2021 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat er geen sprake is van een schriftelijke aanwijzing die een rechtsgevolg creëert. De rechtbank concludeert dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat er geen schriftelijke aanwijzing is die kan worden vervallen verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen hogere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/298596 / JE RK 21-2268
datum uitspraak: 8 december 2021
beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing
in de zaak van:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat mr. N. Heilhof, kantoorhoudend in Maastricht.
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Amsterdam,

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 10 november 2021, ingekomen bij de griffie op 10 november 2021;
- de brief met een bijlage van de moeder, ingekomen bij de rechtbank op 6 december 2021.
1.2.
Op 8 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Heilhof,
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige]
verblijft bij Via Icarus in Cadier en Keer.
2.2.
[minderjarige] staat sinds 20 april 2017 onder toezicht van de GI. De maatregel is daarna steeds verlengd. Bij beschikking van 19 april 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 20 april 2021 verlengd voor de duur van een jaar, derhalve tot 20 april 2022.
2.3.
Bij beschikking van 15 januari 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs verleend tot 20 april 2021. Vervolgens is bij beschikking van 11 februari 2021 een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 11 februari 2021 voor de duur van twee weken. Die machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is daarna steeds verlengd. Bij voornoemde beschikking van 19 april 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier maanden met ingang van 20 april 2021, dus tot 20 augustus 2021.
2.4.
Bij beschikking van 17 augustus 2021 is met ingang van 17 augustus 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend, in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 20 april 2022. Verder is bij die beschikking met ingang van 17 augustus 2021 een voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verleend tot 31 december 2021.
2.5.
De voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is door Via Jeugd geëffectueerd.
2.6.
De GI heeft bij brief van 27 oktober 2021 de moeder aangeschreven. In deze brief is het volgende vermeld:

Besluit:
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering geeft de volgende aanwijzing(en):

De Gl heeft intern overleg gehad op 21. oktober en bovenstaande punten allemaal in
overweging genomen. Plan van de GI is om [minderjarige] aan te melden bij de Hondsberg voor
diagnostiek en behandeling omdat zij juist een combinatie zijn van Via Jeugd en Gastenhof. De Hondsberg heeft de middelen en maatregelen die nodig zijn voor [minderjarige] waardoor het goed met hem gaat zoals Via jeugd dat heeft. Zij bieden daarnaast diagnostiek en behandeling zoals Gastenhof dat kon doen. Aan moeder het verzoek om toestemming te geven om [minderjarige] aan te melden voor diagnostiek en behandeling bij de Hondsberg.”

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de schriftelijke aanwijzing van 27 oktober 2021 komt te vervallen.
3.2.
De moeder heeft ter onderbouwing aangevoerd dat de aanwijzing op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Vanaf het moment dat [minderjarige] onder toezicht is geplaatst, is en was de continuïteit van de zorg onvoldoende. In 2019 is er uitgebreid onderzoek gedaan naar [minderjarige] en is een goed plan van aanpak gemaakt. [minderjarige] is verschillende keren uit huis geplaatst en heeft in dat kader op verschillende plekken verbleven. Deze (spoed) uithuisplaatsingen van [minderjarige] en de vele wisselingen van gezinsvoogden zijn niet in het belang van [minderjarige] . Een plaatsing nu vanuit Icarus naar de Hondsberg in Tilburg, verder af van moeder en zeer tegen de wil van [minderjarige] , is niet in het belang van [minderjarige] op dit moment. Hij zal zich daar alleen maar verzetten. [minderjarige] dient eerst in rustiger vaarwater te komen. In ieder geval wil de moeder eerst een second opinion.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. De ouder en de minderjarige dienen op grond van het bepaalde in artikel 1:263 lid 2 BW de aanwijzing op te volgen.
4.2.
Artikel 1:263 lid 3 BW bepaalt vervolgens dat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing op verzoek van de GI kan bekrachtigen. Daarnaast kan onder meer de gezaghebbende ouder op grond van artikel 1:264 BW de kinderrechter verzoeken de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijke vervallen te verklaren.
Ontvankelijkheid
4.3.
De gezaghebbende ouder kan op grond van het bepaalde in artikel 1:264 BW de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
4.4.
De termijn voor het indienen van het verzoek bedraagt twee weken met ingang van de dag na die waarop de aanwijzing is verzonden of uitgereikt. Het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring is op 10 november 2021 ontvangen door de rechtbank. Dit is binnen veertien dagen na de dag waarop de brief van de GI met de schriftelijke aanwijzing van
27 oktober 2021 aan de moeder is verzonden of uitgereikt, zodat het verzoek tijdig is ingediend.
4.5.
De moeder is met het gezag over [minderjarige] belast zodat zij een verzoek op grond van artikel 1:264 BW kan indienen.
4.6
In het kader van de ontvankelijkheid van het verzoek dient verder de vraag beantwoord te worden of voornoemde brief is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb), afkomstig van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb. De GI is een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 aanhef onder a Awb.
4.7.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid 1 van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is. De GI is ingevolge artikel 1:263 BW ook bevoegd om besluiten, inhoudende een schriftelijke aanwijzing te geven.
4.8.
In de brief van 27 oktober 2021 van de GI aan de moeder, wordt de moeder
verzochttoestemming te geven om [minderjarige] aan te melden bij De Hondsberg.
Wil er van een publiekrechtelijke rechtshandeling sprake zijn, is vereist dat een rechtsgevolg in het leven wordt geroepen, hetgeen inhoudt dat rechten, aanspraken of verplichtingen worden vastgesteld, gewijzigd of opgeheven, dan wel dat een bevoegdheid of een status wordt vastgesteld, gewijzigd of opgeheven. Met voornoemde brief is dat niet het geval, alleen al vanwege de redactie ervan.
Er is geen sprake van een schriftelijke, dwingende opdracht aan de moeder die een rechtsverhouding wijzigt of een verplichting oplegt die bij niet nakoming tot eventuele sancties kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 27 oktober 2021 daarom niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
4.9.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden geconcludeerd dat de brief van 27 oktober 2021 een beslissing betreft, gericht op enig rechtsgevolg. Dat betekent dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, inhoudende een schriftelijke aanwijzing.
4.10.
Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat er geen sprake is van een schriftelijke aanwijzing, zal de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.

5.De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.W. Nobis, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.W. Graus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021, en op schrift gesteld op 15 december 2021.
mg
Tegen deze beschikking staat geen hogere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.