ECLI:NL:RBLIM:2021:9619

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
9193849 \ CV EXPL 21-2272
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen en seksuele handelingen tussen minderjarige en meerderjarige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een vordering van de eisende partij, een minderjarige, tegen de gedaagde partij, een meerderjarige, in verband met seksuele handelingen die plaatsvonden in maart 2015. De eisende partij, die op dat moment 15 jaar oud was, stelt dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld door haar tegen haar wil seksuele handelingen op te dringen. De procedure begon met een dagvaarding op 22 april 2021, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 12 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij en de gedaagde partij elkaar op school hebben leren kennen en een relatie hebben gehad. De moeder van de eisende partij deed op 22 maart 2015 aangifte van verkrachting, wat leidde tot een strafrechtelijke procedure tegen de gedaagde partij. In die procedure werd de gedaagde vrijgesproken wegens het ontbreken van bewijs voor onvrijwilligheid van de seksuele handelingen. De eisende partij vorderde in deze civiele procedure schadevergoeding van € 5.000,- en stelde dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld door haar seksuele handelingen op te dringen. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisende partij moesten worden afgewezen en dat zij de proceskosten moest vergoeden aan de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9193849 \ CV EXPL 21-2272
Vonnis van de kantonrechter van 15 december 2021
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.E. Hissel,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.H.M. Nijsten.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 april 2021 met productie 1 tot en met 11,
  • de rolbeschikking van 9 juni 2021,
  • de conclusie van antwoord,
  • de brief van [eisende partij] van 30 september 2021 met twee (ongenummerde) producties, ter griffie ontvangen op 1 oktober 2021,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en [gedaagde partij] hebben elkaar leren kennen op school. [gedaagde partij] en [eisende partij] hebben in februari/maart 2015 verkering gekregen. [eisende partij] heeft in de periode
10 maart 2015 tot 15 maart 2015 seksueel contact gehad met [gedaagde partij] . [eisende partij] was toen 15 jaar oud (geboren op [geboortedatum] ), [gedaagde partij] 18 jaar.
2.2.
De moeder van [eisende partij] heeft op 22 maart 2015 telefonisch aangifte gedaan bij de politie van verkrachting (productie 4 bij dagvaarding).
2.3.
Naar aanleiding van deze aangifte is [gedaagde partij] op 23 juni 2015 door de politie gehoord. In het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte (productie 2 bij dagvaarding), staat - samengevat - dat [gedaagde partij] heeft verklaard dat hij aan [eisende partij] heeft gevraagd of ze het goed vond dat ze seks zouden hebben en dat [eisende partij] dit goed vond want zij heeft ‘ja’ gezegd.
2.4.
[eisende partij] is op 12 september 2016 door de politie gehoord. In het proces-verbaal van 12 september 2016 (productie 3 bij dagvaarding) staat - samengevat - dat [eisende partij] heeft verklaard dat [gedaagde partij] haar heeft uitgekleed, dat hij haar heeft vastgehouden en heeft tegengehouden om de kamer te verlaten, dat ze geprobeerd heeft om los te komen door hem van zich af/weg te duwen, dat hij tegen haar heeft gezegd dat ze haar bek moest gehouden, dat hij de deur van de slaapkamer heeft afgesloten en dat ze seks hebben gehad. Ook verklaart [eisende partij] dat zij niet weet hoe zij aan hem kenbaar heeft gemaakt dat ze geen seks wilde, maar dat hij dat kon merken doordat ze hem wegduwde.
2.5.
In vonnis van deze rechtbank (parketnummer 03/866325-15) in de strafzaak tegen [gedaagde partij] staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 1 bij dagvaarding):
“(…)
2. De tenlastelegging
(…) De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in de periode van 10 maart 2015 tot en met 22 maart seks heeft gehad met [eisende partij] toen zij vijftien jaar oud was.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het tenlastegelegde gevorderd wegens het ontbreken van het ontuchtig karakter van de handelingen. (…)
Volgens de officier van justitie kan in deze zaak niet worden vastgesteld dat de seksuele handelingen tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] onvrijwillig hadden plaatsgevonden en de officier van justitie ging ook uit van vrijwilligheid. De verdachte en [eisende partij] hadden bovendien een affectieve relatie en het leeftijdsverschil - de officier van justitie heeft in dat verband meer gelet op de ‘ontwikkelingsleeftijd’ dan op de ‘kalenderleeftijd’ - tussen beide was gering. (…)
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat aan deze strafzaak een ‘artikel 12 Wetboek van Strafvordering procedure’ is voorafgegaan. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 29 augustus 2017 beslist dat vervolgd dient te worden ter zake het seksueel binnendringen bij iemand beneden 16 jaar (artikel 245 WvSr). (…)
De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek in deze strafzaak niet met de hoogst mogelijke voortvarendheid en inspanningen en kwaliteit is verricht, welke na een vervolgingsbeslissing van het Gerechtshof mocht worden verwacht. De rechtbank acht het thans niet meer mogelijk - ook niet na verder onderzoek - om vast te stellen of sprake is geweest van ontuchtige handelingen door de verdachte bij [eisende partij] . De rechtbank kan eenvoudigweg door het tijdsverloop niet meer vaststellen of de seksuele handelingen, waarvan vast staat dat deze tussen de verdachte en [eisende partij] hebben plaatsgevonden, een ontuchtig karakter hebben gehad.
Dat betekent dan ook dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken. (…)
4. De benadeelde partij
De benadeelde partij [eisende partij] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 ter zake van het tenlastegelegde feit. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de verdachte van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan haar vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. (…)”.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 februari 2020 heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Naar aanleiding van die beschikking zijn op
16 november 2020 gehoord: [eisende partij] , [naam vader] (vader van [eisende partij] ), [naam ex-vriend] (ex-vriend van [eisende partij] ), [naam ex-vriendin broer] (ex-vriendin van de broer van [eisende partij] ) en [naam moeder] (de moeder van [eisende partij] ) (productie 5 bij dagvaarding).
2.7.
In een ongedateerde dagboekfragment van [eisende partij] staat (geciteerd voor zover hier van belang, productie 6 bij dagvaarding):
“(…) heb gebrabeerd om me te verweeren maar het lukde niet (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [gedaagde partij] onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eisende partij] ,
b. [gedaagde partij] aansprakelijk houdt voor de door [eisende partij] geleden schade,
c. [gedaagde partij] veroordeelt om aan [eisende partij] een schadevergoeding van € 5.000,- te betalen,
d. [gedaagde partij] veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vorderingen onrechtmatig handelen van [gedaagde partij] ten grondslag. [gedaagde partij] wist, en kon in elk geval vermoeden, dat [eisende partij] geen seks wilde: [eisende partij] heeft [gedaagde partij] weggeduwd en nee gezegd. Desondanks heeft [gedaagde partij] [eisende partij] zowel oraal als vaginaal gepenetreerd. Door tegen de wil van [eisende partij] in seks met haar te hebben, heeft [gedaagde partij] op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [eisende partij] .
Door zijn handelen heeft [eisende partij] zowel materiele als immateriële schade geleden. De schade bestaat, aldus [eisende partij] , onder meer uit de kosten voor medische behandeling en proceskosten. Ter begroting van immateriële schade heeft [eisende partij] aansluiting gezocht bij de Letsellijst Schadefonds Geweldmisdrijven. In geval van een zedenmisdrijf waarbij sprake is van een seksueel binnendringen wordt € 5.000,- als redelijk beschouwd.
3.3.
Het primaire verweer ziet op verjaring van de vordering. De verjaringstermijn is verstreken en er heeft geen stuiting plaatsgevonden. Subsidiair stelt [gedaagde partij] dat er volgens het gerechtshof (in een artikel 12 Sv procedure) onvoldoende wettelijk en overtuigend bewijs was om de vervolging van [gedaagde partij] te bevelen voor wat betreft de door [gedaagde partij] op [eisende partij] uitgeoefende dwang tot het ondergaan van seksuele handelingen. Er is eenmaal seksueel contact geweest tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] . Dit contact heeft plaatsgevonden met wederzijdse toestemming. [gedaagde partij] ontkent dat sprake was van dwang. [eisende partij] heeft [gedaagde partij] ook niet weggeduwd of anderszins te kennen gegeven dat zij niet wilde. [gedaagde partij] is vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. Door het tijdsverloop is, zo heeft de rechtbank in de strafzaak geoordeeld, is niet meer vast te stellen of de handelingen onvrijwillig hebben plaatsgevonden. Daarbij speelt mee dat het leeftijdsverschil tussen beiden gering is, vooral als gekeken wordt naar de ontwikkelingsleeftijd van [gedaagde partij] en [eisende partij] . [gedaagde partij] heeft een IQ van 63, [eisende partij] een IQ van 55. Voorts was sprake van een affectieve relatie.
De verklaringen van de getuigen die op verzoek van [eisende partij] zijn gehoord zijn slechts ‘van horen zeggen’ en zijn onvoldoende om te komen van een bewezen verkrachting. Er zijn nadien geen aanvullende feiten naar voren gekomen. De gestelde schade is door [eisende partij] bovendien onvoldoende onderbouwd. De informatie van de huisarts is van 2015 en daaruit blijkt dat het goed gaat met [eisende partij] . Dit strookt niet met de stellingen van [eisende partij] dat zij tot heden psychische klachten ondervindt als gevolg van het gebeurde.

4.De beoordeling

Verjaring?
4.1.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Dit is anders wanneer de benadeelde minderjarig was op de dag waarop de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden: de rechtsvordering verjaart dan slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde meerderjarig is geworden.
4.2.
Tijdens het seksueel contact met [gedaagde partij] was [eisende partij] 15 jaar oud. Zij is op
15 december 2017 achttien jaar, en daarmee meerderjarig geworden. De verjaringstermijn van 5 jaar is gaan lopen op 16 december 2017. Nu de vijfjaren termijn eindigt op
16 december 2022 kan van verjaring geen sprake zijn.
Onrechtmatig handelen?
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in maart 2017 seksueel contact hebben gehad. Wel staat ter discussie of dit tegen de wil van [eisende partij] is gebeurd. [eisende partij] stelt in haar dagvaarding dat zij heeft laten blijken dat zij geen seks wilde doordat zij [gedaagde partij] heeft weggeduwd en nee heeft gezegd. Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eisende partij] om de feiten te bewijzen die ten grondslag zijn gelegd aan haar vordering. Dit zijn dus de feiten die moeten komen vast te staan. In dat kader is door [eisende partij] al, zo begrijpt de kantonrechter, uitputtend aan bewijslevering gedaan. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eisende partij] verschillende getuigen - waaronder zichzelf - laten horen (rov. 2.6.). Ook onderbouwt [eisende partij] haar stelling met een fragment uit haar dagboek (rov. 2.7.) en een uittreksel uit het huisartsendossier (productie 7 bij dagvaarding). De kantonrechter waardeert de bewijsmiddelen als volgt.
4.4.1.
Vooropgesteld zij dat de getuigen, als gehoord in het kader van het voorlopig getuigenverhoor, geen van alle aanwezig waren bij of in de buurt waren ten tijde van het seksueel contact tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] . Zij kunnen daarmee alleen verklaren van wat zij hebben gehoord van [eisende partij] of derden. [naam vader] en [naam moeder] hebben verklaard dat zij niet direct van [eisende partij] hebben vernomen van het volgens haar ongewild seksueel contact, maar van derden. [naam ex-vriend] heeft verklaard dat [eisende partij] tegen hem heeft gezegd dat ze geen seks wilde en zij is gaan roepen. Dit strookt niet de verklaring van de [eisende partij] . [naam ex-vriendin broer] heeft verklaard dat [eisende partij] tegen haar heeft gezegd dat zij geen seks wilde met [gedaagde partij] . Echter valt ook uit haar verklaring niet af te leiden hoe uit het handelen van [eisende partij] voor [gedaagde partij] duidelijk had moeten zijn dat zij geen seks wilde.
4.4.2.
In het dagboekfragment - waarvan onduidelijk is wanneer deze is geschreven, onder welke omstandigheden en wie daar verder al dan niet bij aanwezig waren - staat dat [eisende partij] geprobeerd heeft om zich te verweren en dat dit niet lukte (rov. 2.7.). Ook hier blijft onduidelijk waaruit het verweer van [eisende partij] zou hebben bestaan.
4.4.3.
Het huisartsendossier laat weliswaar zien dat [eisende partij] verschillende malen bij de huisarts is geweest omdat zij ten gevolge van het seksueel contact een hulpvraag had, maar ook hierin staat niet waar het handelen van [eisende partij] uit bestond en hoe daaruit voor [gedaagde partij] duidelijk had moeten zijn dat zij geen seksueel contact wilde, nog daargelaten dat het - zelfs als het er wel in had gestaan - enkel een weergave zou zijn geweest van wat [eisende partij] zelf heeft verklaard.
4.4.
De kantonrechter begrijpt dat [eisende partij] geen verdere bewijsmiddelen heeft, zodat nu wordt overgegaan naar de beoordeling van de vraag of bewezen is dat [eisende partij] [gedaagde partij] heeft weggeduwd en nee heeft gezegd. De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang, niet is komen vast te staan dat [eisende partij] [gedaagde partij] heeft weggeduwd en nee heeft gezegd.
4.5.
Nu het onrechtmatig handelen als gesteld door [eisende partij] niet is bewezen, komt de kantonrechter niet tot het oordeel dat [gedaagde partij] onrechtmatig jegens [eisende partij] heeft gehandeld. De kantonrechter wijst de vorderingen af.
4.6.
De kantonrechter merkt op dat zij - mede gelet op de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waaronder de verklaringen van de getuigen - geen aanleiding ziet om ambtshalve bewijs op te dragen.
Proceskosten veroordeling
4.7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 498,- (2 punten x
€ 249,-) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 498,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en is in het openbaar uitgesproken.
BM/KH