In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een vordering van de eisende partij, een minderjarige, tegen de gedaagde partij, een meerderjarige, in verband met seksuele handelingen die plaatsvonden in maart 2015. De eisende partij, die op dat moment 15 jaar oud was, stelt dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld door haar tegen haar wil seksuele handelingen op te dringen. De procedure begon met een dagvaarding op 22 april 2021, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 12 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij en de gedaagde partij elkaar op school hebben leren kennen en een relatie hebben gehad. De moeder van de eisende partij deed op 22 maart 2015 aangifte van verkrachting, wat leidde tot een strafrechtelijke procedure tegen de gedaagde partij. In die procedure werd de gedaagde vrijgesproken wegens het ontbreken van bewijs voor onvrijwilligheid van de seksuele handelingen. De eisende partij vorderde in deze civiele procedure schadevergoeding van € 5.000,- en stelde dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld door haar seksuele handelingen op te dringen. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisende partij moesten worden afgewezen en dat zij de proceskosten moest vergoeden aan de gedaagde partij.