ECLI:NL:RBLIM:2021:9883

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
9149742 CV EXPL 21-1952
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst tot levering en montage van een keuken

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap naar Duits recht, betaling van een openstaand bedrag van € 7.083,25 van de gedaagden, die een keuken bij haar hebben besteld. De eiseres stelt dat de gedaagden tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, omdat zij de benodigde muur voor de koffiekast niet hebben gebouwd. De gedaagden betwisten dit en stellen dat de keuken niet deugdelijk is geleverd, met onder andere een ondeugdelijk gemonteerde koffiekast en een beschadigde oven. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres haar verplichtingen is nagekomen en dat de gedaagden het openstaande bedrag moeten betalen. De kantonrechter wijst ook op het verweer van de gedaagden dat zij recht hebben op vervangende schadevergoeding, maar dit wordt afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden geen recht hebben op verrekening van de herstelkosten, omdat zij de gebreken niet tijdig hebben gemeld. Uiteindelijk wordt de vordering van de eiseres gedeeltelijk toegewezen, met een aanpassing van het te betalen bedrag door de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9149742 CV EXPL 21-1952
Vonnis van de kantonrechter van 22 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap naar Duits recht,
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
thans zonder gemachtigde,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. H.E. Rommelaar-Bezemer, ARAG SE.
Eisende partij wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden]
(in meervoud) genoemd tenzij zij afzonderlijk worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 29 maart 2021,
- de conclusie van antwoord,
- de rolbeslissing van 15 september 2021, waarbij de zaak naar de rol van 14 oktober 2021 is verwezen voor repliek, nadat de advocaat die zich aanvankelijk voor [eiseres] heeft gesteld, zich heeft onttrokken als gemachtigde,
- de vervallenverklaring van het recht van [eiseres] om een conclusie van repliek te nemen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] hebben op 24 september 2018 een keuken uitgezocht bij [eiseres] en hun keuze vervolgens in een verbindende bestelling neergelegd (productie 1 dagvaarding).
2.2.
Op 18 oktober 2018 heeft het bedrijf POS Service group, in opdracht van [eiseres] , metingen uitgevoerd in de woonruimte van [gedaagden] waarna [gedaagden] een document, genaamd “
Bestätigung zur elektronischen Checkliste für laserunterstütztes Aufmaβ” hebben ondertekend. Op dat document staat in het Duits onder meer vermeld dat in de woonruimte nog bouwwerkzaamheden plaatsvinden en dat er geen verdekte bouwelementen zijn. Handgeschreven staat vermeld dat [gedaagden] op meting aandringen en daarvoor de verantwoordelijkheid op zich nemen (productie 2 dagvaarding). Dit document is tevens opgenomen in het meetrapport van POS. Verder is in het rapport van POS in bijlage C op pagina 1 onder het kopje “
Allgemeine informationen”in het Duits vermeld dat metingen op verzoek van de klant zonder garantie zijn uitgevoerd (productie 3 dagvaarding).
2.3.
Op de tekeningen in het installatieplan voor de keuken (productie 5 dagvaarding) is te zien dat daarin wordt uitgegaan van het doortrekken van de muur links van de geplande koffiemachine. In het plan is ook met zoveel woorden vermeld dat de muur vooraf dient te worden gemaakt. In de doorgetrokken muur is de opening voor de koffiekast gepland, terwijl de koffiemachine zelf in een nog te maken opening in de bestaande muur is gepland.
2.4.
Op 9 november 2018 is de opdracht door partijen definitief ondertekend waarbij een totale koopsom van € 51.760,75 inclusief montage, te betalen door [gedaagden] aan [eiseres] , is overeengekomen (productie 4 dagvaarding).
2.5.
Op de opdrachtbevestiging zijn de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van [eiseres] van toepassing verklaard (productie 24 dagvaarding). In artikel 8.2. van die voorwaarden is in het Duits vermeld dat de koper gebreken aan de keuken binnen tien kalenderdagen na de definitieve levering aan de verkoper moet melden en dat bij een te late melding claims vanwege gebreken uitgesloten zijn.
2.6.
[gedaagden] hebben op 19 oktober 2018 via een e-mailbericht aan [eiseres] medegedeeld dat zij weten wat zij met de koffiekast, die onderdeel is van de door [gedaagden] bij [eiseres] bestelde keuken, willen doen. Zij hebben (in gebrekkig Duits) geschreven dat zij links een uitsparing gaan maken van 60x60, net als de koffiemachine en dat zij de koffiemachine direct in de wand maken. Die oplossing is gemakkelijker omdat “het niet hoeft te dragen maar hetzelfde effect geeft” (productie 25 conclusie van antwoord).
2.7.
[eiseres] heeft op 23 oktober 2018 geantwoord dat zij haar technicus zal spreken en daarna [gedaagden] zal bellen om alles op een rijtje te zetten (productie 25 conclusie van antwoord).
2.8.
Conform de tussen partijen gemaakte afspraken (producties 6 en 7 dagvaarding) is [eiseres] op 21 januari 2019 gestart met de montagewerkzaamheden. Die zijn echter niet afgemaakt. De monteur van [eiseres] heeft op dezelfde dag een afnameprotocol ingevuld waarop hij in het Duits heeft vermeld dat de werkzaamheden zijn afgebroken onder meer omdat er geen omkasting voor de koffiemachine is gemaakt (productie 8 dagvaarding). [gedaagden] hebben het voornoemde afnameprotocol niet ondertekend.
2.9.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan onder meer over de wijze waarop de koffiekast gemonteerd moest worden.
2.10.
Op 15 april 2019 heeft [eiseres] diverse werkzaamheden verricht waarbij de koffiekast, uiteindelijk op een steun eronder, is gemonteerd. Op dezelfde datum heeft [gedaagde sub 1] het als productie 13 dagvaarding overgelegde afnameprotocol ondertekend. Op dat protocol zijn de door [eiseres] op 15 april 2019 verrichte werkzaamheden vermeld. Daarnaast is op dat protocol vermeld dat [gedaagden] een bedrag van € 34.677,50 op de totaal verschuldigde koopsom van € 51.760,75 hebben betaald en dat nog een bedrag van € 17.083,25 openstaat.
2.11.
Op 3 juli 2019 heeft [eiseres] haar laatste werkzaamheden (montage glazen plaat) uitgevoerd waarna [gedaagden] het afnameprotocol van 3 juli 2019 hebben ondertekend (productie 16 dagvaarding). Daarop staan de op die dag door [eiseres] verrichte werkzaamheden vermeld en wederom dat [gedaagden] een bedrag van € 34.677,50 op de totale koopsom van € 51.760,75 hebben betaald. Als openstaand bedrag is € 7.083,25 vermeld.
2.12.
Bij schrijven van 6 augustus 2019 hebben [gedaagden] [eiseres] in gebreke gesteld waarbij zij onder meer hebben gemeld dat de koffiekast gebrekkig is gemonteerd, dat het frame van de oven bij de levering beschadigd was en dat [eiseres] de verkeerde gootsteen heeft geleverd. [eiseres] is verzocht de gebreken vóór 1 september 2019 te herstellen (productie 17 dagvaarding).
2.13.
[eiseres] heeft bij e-mail van 9 augustus 2019 de klachten van [gedaagden] van de hand gewezen en hij heeft medegedeeld dat [gedaagden] het restantbedrag van € 7.083,25 moeten betalen (productie 18 dagvaarding).
2.14.
Op 3 en 4 september 2019 is mailwisseling geweest tussen de gemachtigde van [gedaagden] en [eiseres] waarbij de gemachtigde van [gedaagden] heeft geschreven dat [gedaagden] betaling van het restantbedrag opschorten tot [eiseres] de gebreken heeft hersteld en waartegenover [eiseres] het standpunt heeft ingenomen dat de gebreken aan [gedaagden] te wijten zijn omdat zij de voor de koffiekast benodigde voorbereidende werkzaamheden (bouwen en doortrekken van een muur ten behoeve van de koffiekast) niet hebben getroffen (productie 19 en 20 dagvaarding).
2.15.
[eiseres] heeft vervolgens haar (toenmalige) gemachtigde ingeschakeld die bij e-mail van 28 april 2020 [gedaagden] heeft gesommeerd om tot betaling van € 7.083,25 over te gaan (productie 21 dagvaarding).
2.16.
Op 16 juni 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagden] geantwoord dat [gedaagden] geen nakoming meer vorderen, doch aanspraak maken op vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW (productie 22 dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt, hoofdelijk, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen:
een bedrag van € 7.083,25 aan hoofdsom te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten van € 729,16 en de wettelijke rente vanaf 11 juni 2019, dan wel subsidiair vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
een bedrag van € 2.000,00 wegens schadevergoeding,
de kosten van dit geding, de nakosten hierbij inbegrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis- en voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[eiseres] stelt – kort weergegeven – dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst en dat zij de voor de koffiekast benodigde muur niet hebben gebouwd/doorgetrokken. Daardoor kon montage van de keukenkast op 21 januari 2019 niet worden uitgevoerd. Volgens [eiseres] blijken de over de muur gemaakte afspraken uit het overgelegde installatieplan (productie 5 dagvaarding) dat na overleg met [gedaagden] en conform de uitdrukkelijke wensen van [gedaagden] tot stand is gekomen en dat samen met de opdrachtbevestiging aan [gedaagden] is verstrekt. De keukenkast is, na het bespreken van diverse alternatieven, uiteindelijk op 15 april 2019 naar tevredenheid van [gedaagde sub 1] gemonteerd waarna zij het afnameprotocol zonder opmerkingen heeft ondertekend. Op 3 juli 2019 zijn alle montagewerkzaamheden door [eiseres] volbracht waarna [gedaagden] het afnameprotocol van 3 juli 2019, wederom zonder opmerkingen, hebben ondertekend. Uit dat afnameprotocol blijkt dat een bedrag van € 7.083,25 openstaat. Volgens [eiseres] is zij zelf de op haar rustende verplichtingen op grond van de overeenkomst, waaronder levering van de door [gedaagden] bestelde gootsteen en oven volledig nagekomen. Het frame van de oven was ten tijde van de levering niet beschadigd. Als er al een beschadiging was dan hebben [gedaagden] dat niet binnen tien kalenderdagen gemeld zodat zij thans daarover geen claims meer kunnen indienen. Voorts stelt [eiseres] dat [gedaagden] , ondanks aanmaning, weigeren het openstaande bedrag van € 7.083,25 te betalen. Zij voert aan dat [gedaagden] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst het bedrag van € 7.083,25 alsmede een schadevergoeding van € 2.000,00 (voor monteurs- en gereedschappen die op 21 januari 2019 niet voor een andere klus konden worden ingezet), buitengerechtelijke kosten van € 729,16 en wettelijke rente dienen te voldoen.
3.3.
[gedaagden] erkennen dat zij het door [eiseres] gestelde bedrag niet hebben betaald maar voeren het verweer dat zij recht hebben op vervangende schadevergoeding die hoger is dan het door [eiseres] gevorderde bedrag. Daartoe voeren zij aan dat niet zij maar [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar, uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst, rustende verplichtingen en dat [eiseres] een keuken heeft geleverd die niet aan de overeenkomst voldoet. De koffiekast is niet deugdelijk opgehangen. Daarnaast is een andere gootsteen dan was besteld, geleverd. Het frame van de oven was ten tijde van de levering beschadigd. [gedaagden] stellen allereerst dat zij nimmer een installatieplan hebben ontvangen, dat zij de op productie 2 dagvaarding (in het Duits) handgeschreven opmerkingen nu voor het eerst zien en dat [eiseres] bovendien nimmer heeft aangegeven dat zij ter zake van de koffiekast een muur moesten bouwen of doortrekken. [gedaagden] stellen verder dat zij [eiseres] op 19 oktober 2018 per e-mail hebben medegedeeld dat het plan met betrekking tot de koffiekast is gewijzigd en dat [eiseres] daarop op 23 oktober 2018 heeft gereageerd. Voorts stellen [gedaagden] dat montage op 21 januari 2019 niet is doorgegaan omdat [eiseres] de levering van de keuken niet op orde had. Ter zake van de als productie 14 en 16 dagvaarding overgelegde afleverprotocollen stellen [gedaagden] dat zij die hebben ondertekend ter goedkeuring van de werkzaamheden die toen zijn uitgevoerd. Zij stellen dat op 3 juli 2019 de koffiekast nog gebreken had. Daarbij voeren zij aan dat zij de gebreken, waaronder de schade aan de oven, tijdig (binnen de klachttermijn van artikel 7:23 BW) hebben gemeld. Artikel 8.2. van de algemene voorwaarden van [eiseres] bevat een verkorte klachttermijn en is vernietigbaar. [gedaagden] stellen verder dat [eiseres] , ondanks ingebrekestelling op 6 augustus 2019, de gebreken niet heeft hersteld waarna zij eerst hun betalingsverplichting hebben opgeschort en later een beroep hebben gedaan op vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW (€ 2.101,77 voor herstel koffiekast, € 623,50 herstelkosten frame oven, € 9.000,00 vervanging keukenblad en € 1.552,82 misgelopen korting indien het openstaande bedrag tijdig zou zijn betaald). [gedaagden] betwisten de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding van € 2.000,00 en stellen dat de gevorderde schadevergoeding niet is onderbouwd. Tot slot voeren zij aan dat zij [eiseres] een schikkingsvoorstel van € 2.500,00 tegen finale kwijting hebben gedaan en dat [eiseres] dat voorstel heeft afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter en toepasselijk recht
4.1.
Nu [eiseres] in het buitenland is gevestigd, wordt allereerst ambtshalve beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
4.2.
[gedaagden] zijn consument, althans worden vermoed consument te zijn, en hebben hun woonplaats in Nederland. Nederland is een lidstaat van de Europese Unie. Op grond van artikel 4 van de EEX Verordening (EU) Nr. 1215/2012 dienen [gedaagden] opgeroepen te worden voor een gerecht van de lidstaat waarin zij wonen. Dat betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Gelet op de woonplaats van [gedaagden] is de kantonrechter in Maastricht bevoegd van de vordering kennis te nemen.
4.3.
Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt. Het toepasselijk recht moet daarom worden vastgesteld aan de hand van Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Artikel 6 Rome I bepaalt dat een overeenkomst
gesloten door een consument met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone
verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat
land en de overeenkomst onder die activiteiten val. Nu [eiseres] commerciële activiteiten (verkoop keukens) ontplooit op de Nederlandse markt en [gedaagden] in Nederland woonplaats hebben, is het Nederlandse recht van toepassing. De kantonrechter zal dat recht dan ook toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Allereerst wordt opgemerkt dat het niet duidelijk is hoe het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 7.083,25 tot stand is gekomen. Uit de door [eiseres] overgelegde afnameprotocollen blijkt immers dat [gedaagden] een bedrag van € 34.677,50 op de totale koopsom van € 51.760,75 hebben betaald. Die betaling zou dan moeten leiden tot een openstaand bedrag van € 17.083,25. Het is onduidelijk of aan de zijde van [eiseres] een rekenfout is gemaakt of dat zij er bewust voor gekozen heeft om slechts een bedrag van € 7.083,25 te vorderen. Het is echter niet de taak van de kantonrechter om de hoogte van de vordering aan te passen zodat bij de beoordeling die hierna volgt van het gevorderde bedrag van € 7.083,25 wordt uitgegaan.
4.5.
[gedaagden] hebben bij conclusie van antwoord – kort gezegd – betoogd dat niet zij maar [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat zij de koffiekast op een ondeugdelijke wijze heeft gemonteerd en een andere gootsteen en beschadigde oven heeft geleverd. Ten aanzien van de koffiekast hebben [gedaagden] gewezen op de door hen overgelegde e-mail van 19 oktober 2018 waaruit volgens hen kan worden opgemaakt dat de afspraken ter zake van de koffiekast zijn gewijzigd en dat zij geen muur hoefden te bouwen. Over de door [gedaagden] overgelegde e-mail van 19 oktober 2018 is kantonrechter het volgende oordeel toegedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter ondersteunt de door [gedaagden] overgelegde e-mail niet het betoog van [gedaagden] maar juist de stelling van [eiseres] dat [gedaagden] de voor de koffiekast benodigde voorbereidende werkzaamheden niet hebben uitgevoerd. In die e-mail staat immers vermeld dat [gedaagden] een uitsparing van 60 x 60 gaan maken “net als de koffiemachine”, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter impliceert dat [gedaagden] kennelijk zelf ook van een muur zijn uitgegaan. Immers, een uitsparing kan niet in het luchtledige worden gemaakt. Hieraan doet niet af dat [gedaagden] hebben gesteld dat zij het installatieplan nimmer hebben ontvangen, wat overigens merkwaardig is nu niet duidelijk is hoe [gedaagden] zonder het installatieplan zich op montage van de keuken hebben voorbereid en hoe zij de posities van leidingen, gas- en elektra-aansluitingen hebben vastgesteld. Voorts kan nergens uit worden opgemaakt dat [eiseres] of POS zijn gewezen op een betonelement dat niet verwijderd kan worden. Sterker nog: op het meetrapport van POS – de ontvangst waarvan [gedaagden] niet hebben betwist – staat zelfs vermeld dat in de woonruimte geen verdekte bouwelementen zijn hetgeen impliceert dat POS noch [eiseres] op de hoogte zijn geweest van een niet verwijderbaar betonelement waardoor het doortrekken van de muur onmogelijk zou zijn. De kantonrechter kan dan ook niet anders dan concluderen dat [eiseres] , mede gelet op de door [gedaagden] overgelegde e-mail van 19 oktober 2018, terecht ervan uit is gegaan dat [gedaagden] een muur zouden bouwen met daarin een uitsparing voor de koffiekast. Nu bij aanvang van de montagewerkzaamheden de muur en uitsparing niet aanwezig waren (en later ook niet zijn gemaakt), is de kast door [eiseres] op een alternatieve wijze opgehangen hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter niet als een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] kan worden aangemerkt, mede in aanmerking genomen dat [gedaagden] niet bereid waren voor een alternatieve bevestigingswijze meer te betalen. Gelet op het voorgaande stelt [eiseres] terecht dat [gedaagden] het nog openstaande bedrag van € 7.083,25 moeten betalen.
4.6.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] een beroep doen op verrekening. Zij hebben immers gesteld dat de door hen te maken herstelkosten en de misgelopen korting bij elkaar opgeteld (zie r.o. 3.3.) hoger zijn dan het door [eiseres] gevorderde bedrag en dat die kosten ter verrekening van het door [eiseres] gevorderde bedrag worden ingehouden. Aan het verrekeningsverweer dat betrekking heeft op de schade in verband met de gootsteen en de zogenaamde misgelopen korting wordt voorbij gegaan. Op de kortingsbepaling komt [gedaagden] geen beroep meer toe, nu zij [eiseres] ten onrechte een tekortkoming in de nakoming hebben verweten. Wat betreft de gootsteen geldt dat [gedaagden] niet hebben toegelicht waarom vervanging van de huidige keukenblad noodzakelijk is en als het al noodzakelijk is waarom vervanging voor een lager bedrag niet tot de mogelijkheden behoort. Daarbij verdient opmerking dat [eiseres] de in de opdrachtbevestiging, waar [gedaagden] hun handtekening onder hebben gezet, vermelde gootsteen heeft geleverd zodat het nog maar de vraag is of van een gebrek of tekortkoming zoals door [gedaagden] gesteld, kan worden uitgegaan.
4.7.
Ten aanzien van de schade aan het frame van de oven heeft [eiseres] in de dagvaarding gesteld dat [gedaagden] de schade, conform artikel 8.2. van haar algemene voorwaarden, binnen tien kalenderdagen hadden moeten melden. Nu dat niet is gebeurd, kunnen zij geen vordering daaromtrent instellen. [gedaagden] hebben daartegenover primair gesteld dat zij de schade aan de oven twee dagen na levering en in ieder geval op 6 augustus 2019 hebben gemeld. Subsidiair hebben zij gesteld dat artikel 8.2. van de algemene voorwaarden, waarin een van artikel 7:23 BW afwijkende verkorte termijn is opgenomen, vernietigbaar is en dat [eiseres] daar dus geen beroep op kan doen. Nu [eiseres] in haar dagvaarding niet heeft toegelicht welk gerechtvaardigd belang zij bij een verkorte klachttermijn heeft en waarom zij aan het ‘te laat’ melden de zware sanctie van verval van recht koppelt, oordeelt de kantonrechter – mede gelet op het feit dat [eiseres] geen conclusie van repliek heeft genomen – dat artikel 8.2. van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is (artikel 6:233 sub a BW) en dat dit buiten toepassing dient te blijven. Gelet daarop wordt ervan uitgegaan dat de door [gedaagden] op 6 augustus 2019 gemelde klacht tijdig was. De kantonrechter oordeelt dan ook dat het beroep van [gedaagden] op verrekening, voor wat betreft de oven, slaagt zodat een bedrag van € 623,50 aan herstelkosten (welk bedrag [gedaagden] met een offerte hebben onderbouwd, productie 29 conclusie van antwoord) op het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 7.083,25 mag worden ingehouden. Aldus kan [eiseres] thans nog aanspraak maken op € 6.459,75 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019.
4.8.
[eiseres] vordert tevens een schadevergoeding ter hoogte van € 2.000,00. [gedaagden] hebben bij conclusie van antwoord de gevorderde schadevergoeding betwist en gesteld dat deze niet is onderbouwd. [eiseres] had, gelet op het verweer van [gedaagden] , de vordering nader moeten onderbouwen. Nu dit niet is geschied en [eiseres] ook geen bewijs van zijn stellingen ten aanzien van de schade heeft aangeboden, kan de door haar gevorderde schadevergoeding niet worden vastgesteld. De gevorderde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 729,16 berekend over € 7.083,25. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft aan [gedaagden] op 28 april 2020 een aanmaning gestuurd – de ontvangst waarvan door [gedaagden] niet is betwist – die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de uiteindelijk toe te wijzen hoofdsom. Dat is echter het gevolg van het door [gedaagden] gedane, succesvolle beroep op verrekening. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom van € 6.459,75. Het toe te wijzen bedrag aan buitengerechtelijke kosten is derhalve € 697,99. De rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding.
4.10.
[gedaagden] zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . De kosten aan de zijde [eiseres] worden begroot op:
dagvaarding € 93,07
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde
€ 311,00(1 x tarief € 311,00)
totaal € 911,07

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende de ander bevrijdende, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] te voldoen € 6.459,75 aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2019,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende de ander bevrijdende, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] te voldoen € 697,99 aan buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (29 maart 2021),
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende de ander bevrijdende, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] te voldoen de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op € 911,07,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijs het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NZ