In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door P.L.E. Delahaije. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin zijn vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd gewijzigd. Eiser was van mening dat hij al vanaf 7 januari 2021 volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn klachten per die datum waren toegenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft geconcludeerd dat eiser per 1 april 2021 volledig arbeidsongeschikt was, maar niet eerder. De verzekeringsarts van het UWV heeft de medische gegevens van eiser bestudeerd en vastgesteld dat zijn klachten op 7 januari 2021 in essentie ongewijzigd waren ten opzichte van eerdere beoordelingen. Eiser had weliswaar een indicatie voor intensieve schematherapie, maar dit was niet voldoende om aan te tonen dat zijn arbeidsongeschiktheid eerder was ingetreden.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om schadevergoeding en dat de door hem gemaakte proceskosten niet vergoed worden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.