ECLI:NL:RBLIM:2022:1025

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
8641303 CV EXPL 20-3368
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen verdeling en draagplicht na echtscheiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingskwestie tussen [eiseres] en [gedaagde]. De partijen, die op 6 september 1991 in gemeenschap van goederen met elkaar zijn getrouwd, hebben samen een minderjarig kind. Na de indiening van het verzoek tot echtscheiding op 27 juli 2016, is de echtscheiding op 13 oktober 2017 uitgesproken. De rechtbank heeft in die beschikking bepaald dat [gedaagde] een maandelijkse bijdrage van € 190,- aan [eiseres] moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind.

De procedure omvatte verschillende mondelinge behandelingen en de indiening van producties door beide partijen. [eiseres] vorderde onder andere de vaststelling van de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen en de vergoedingsvorderingen van partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gemeenschap van goederen op 27 juli 2016 is ontbonden en dat de aanwezige goederen en schulden in beginsel bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat beide partijen recht hebben op de € 15.000,- die bij de notaris in depot staat, en dat eventuele kosten en rente hierover door hen gezamenlijk gedragen moeten worden. Daarnaast heeft de rechter de inboedel verdeeld op basis van de goederen die beide partijen reeds onder zich hebben. [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van € 2.389,67 aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 juli 2020. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8641303 CV EXPL 20-3368
Vonnis van de kantonrechter van 9 februari 2022
in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.E.A. Hendrix,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.M.H.J. Colen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeschikking waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de door [eiseres] overgelegde aanvullende producties
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 januari 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 mei 2021
  • de akte uitlaten aanvullende producties van [gedaagde]
  • de antwoordakte na uitlating producties van [eiseres]
  • de akte uitlaten van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op 6 september 1991 in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd en hebben samen één minderjarig kind, genaamd [minderjarige] .
2.2.
Op 27 juli 2016 heeft [eiseres] het verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 13 oktober 2017 is de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft in die beschikking bepaald dat [gedaagde] per direct € 190,- per maand dient te betalen aan [eiseres] als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
2.3.
De echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] is verkocht voor € 239.000,-. Na afbetaling van de hypotheek en kosten bedroeg de overwaarde € 107.738,74. Van deze overwaarde staat € 15.000,- in depot bij de notaris in afwachting van de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen zijn overeengekomen dat het bedrag in depot blijft staan totdat partijen gezamenlijk via hun advocaten schriftelijk aangeven wat de bestemming zal zijn van het depot.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert na vermindering van eis ter mondelinge behandeling dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vast zal stellen en de vergoedingsvorderingen van partijen op elkaar vast zal stellen in die zin dat de kantonrechter:
primair
I. zal bepalen dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot het bedrag van € 15.000,- dat bij de notaris in depot staat, alsmede eventuele rente-inkomsten hierover en tevens zal bepalen dat eventuele depotkosten door partijen bij helfte gedragen dienen te worden, en
II. [gedaagde] zal veroordelen aan [eiseres] te voldoen:
a. € 356,25 terzake de verdeling saldo gemeenschappelijke rekening
b. € 2.000,- terzake de verdeling van inboedelzaken en gereedschappen
c. € 2.592,- terzake de verdeling van de voertuigen van partijen
d. € 500,- terzake de garagesale,
e. € 140,- terzake de rolstoel,
f. € 1.860,75 terzake de door [eiseres] betaalde gemeenschappelijke lasten
g. € 379,61 terzake de door [eiseres] ten behoeve van [minderjarige] betaalde kosten
h. de wettelijke rente over al deze vorderingen vanaf datum ontstaan vordering althans vanaf de datum van dagvaarding althans een in goede justitie te bepalen bedrag of datum
subsidiair
III. de verdeling op een in goede justitie te bepalen wijze zal worden vastgesteld.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek wordt de gemeenschap bij echtscheiding van rechtswege ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Dit betekent dat de gemeenschap tussen [eiseres] en [gedaagde] is ontbonden op 27 juli 2016 (zie 2.2.). De op dat moment (hierna: de peildatum) aanwezige goederen en schulden moeten in beginsel bij helfte tussen partijen worden verdeeld/door partijen worden gedragen.
4.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] verweten geen vordering in reconventie te hebben ingediend en stelt dat daarom niet kan worden verdeeld zoals door hem is voorgesteld. Dit standpunt klopt niet. [eiseres] vordert verdeling van de ontbonden gemeenschap. Bij die verdeling heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid. Zij is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, maar is bevoegd de geschillen zo te beslechten als haar – rekening houdend met de belangen van partijen – verantwoord voorkomt.
4.3.
Depot
4.3.1.
De kantonrechter zal – overeenkomstig de vordering van [eiseres] , waartegen door [gedaagde] geen bezwaar is gemaakt – bepalen dat beiden voor de helft gerechtigd zijn tot de € 15.000,- die bij de notaris in depot staat plus eventuele rente-inkomsten en dat eventuele depotkosten bij helfte gedragen dienen te worden.
4.4.
Saldo gemeenschappelijke rekening
4.4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] het saldo van de gemeenschappelijke rekening van € 712,51 naar zichzelf heeft overgeboekt en dat [eiseres] daarom € 356,25 van [gedaagde] te vorderen heeft. De kantonrechter zal aldus beslissen en dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2018, zijnde de datum waarop [gedaagde] het saldo heeft overgeboekt.
4.5.
Inboedelzaken en gereedschappen
4.5.1.
[eiseres] heeft een heel uitgebreide lijst van goederen opgesteld die bij [gedaagde] zijn achtergebleven met de waarde die die goederen volgens haar hebben. Ook heeft zij een – veel kleinere – lijst opgesteld van zaken die zich bij haar bevinden, overigens zonder bedragen te noemen. Volgens haar staat de waarde van de goederen die zij heeft meegenomen niet in verhouding tot die van de zaken die [gedaagde] heeft meegenomen en is [gedaagde] overbedeeld. [eiseres] is van mening dat [gedaagde] daarom een vergoeding verschuldigd is van € 2.000,-.
4.5.2.
[gedaagde] betwist van het overgrote deel van de goederen dat hij die in zijn bezit heeft (gehad). Voor het overige betwist hij de door [eiseres] gestelde waarde. Hij stelt voor de inboedel en gereedschappen toe te delen aan [eiseres] tegen de door haar opgevoerde bedragen. [gedaagde] wil de goederen niet hebben.
4.5.3.
[eiseres] heeft aangegeven de goederen ook niet toebedeeld te willen krijgen en al helemaal niet tegen betaling.
4.5.4.
De kantonrechter beslist als volgt. [eiseres] heeft niet aangetoond dat de goederen die zij heeft opgenomen in de dagvaarding zich bij [gedaagde] bevinden. Dit had wel gemoeten aangezien [gedaagde] het bezit van een groot deel van deze goederen heeft betwist. In rechte kan daarom niet worden vastgesteld dat de goederen waarvan [gedaagde] het bezit betwist zich inderdaad bij hem bevinden. Ten aanzien van deze goederen zal dus niet worden beslist dat [gedaagde] is overbedeeld. Het gaat dan om de volgende goederen:
Goed
Waarde volgens [eiseres]
Professionele boormachine Bosch Blauw
€ 125,00
Klopboormachine
€ 55,00
Accuboormachine DeWalt
€ 225,00
Vlakschuurmachine
€ 60,00
Grote compressor
€ 300,00
Cirkelzaagtafel
€ 320,00
Dremel
€ 75,00
Kleine flex (hand)
€ 49,00
Grote flex (hand)
€ 85,00
Tegelzaagmachine watergekoeld
€ 25,00
Tegelsnijder
€ 35,00
Ratel met doppen set Gedore
€ 200,00
Fitnessapparaat
€ 75,00
Smeedijzeren hekwerkpoort
€ 500,00
Gereedschapskoffer met inhoud
€ 100,00
2 Zibro kachels
€ 133,33
Acculader universeel voor alle accu’s
€ 35,00
Bladblazer Bosch
€ 45,00
Grote autokrik
€ 50,00
Verstekzaag
€ 15,00
Metaaldetector
€ 700,00
2 x licht (wenge) rollerkasten
€ 90,00
4 plastic rieten tuinstoelen
€ 50,00
Crème poef lederlook vierkant
€ 10,00
Vitrinekast
€ 30,00
4.5.5.
Ten aanzien van de goederen waarvan [gedaagde] erkent die in zijn bezit te hebben, heeft [eiseres] op de mondelinge behandeling aangegeven bereid te zijn mee te gaan in de berekening van [gedaagde] (de helft van € 360,- voor gereedschap en inboedel). [eiseres] voert aan dat [gedaagde] ook de helft van het lasapparaat moet vergoeden (zijnde de helft van € 150,-), omdat deze, anders dan [gedaagde] stelt, niet aan hem verknocht is. Volgens haar moet [gedaagde] daarom € 255,- aan haar betalen. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij de spullen helemaal niet wil. Zijn voorkeur gaat ernaar uit dat een deel van de spullen wordt toebedeeld aan [eiseres] tegen de door haar voorgestelde waarde van € 735,-.
4.5.6.
De kantonrechter gaat met geen van partijen mee, maar zal de inboedel verdelen aldus dat aan beiden de goederen worden toebedeeld die zij reeds onder zich hebben. Immers is de gemeenschap al ruim vijfenhalf jaar geleden ontbonden en nu niet vaststaat dat de goederen nog enige reële waarde vertegenwoordigen (beide partijen hebben de door hen voorgestelde bedragen op geen enkele wijze onderbouwd; aanschafprijzen en -datums, dagwaardes, prijzen waarvoor de goederen tweedehands worden aangeboden: niets van dit alles is bekend), acht de kantonrechter het niet opportuun dat er nog spullen zullen worden uitgewisseld. Zij zal geen van beide partijen veroordelen tot betaling van enig bedrag terzake overbedeling. Dat hiervan sprake is, en zo ja aan welke zijde, staat in rechte namelijk niet vast. [gedaagde] erkent dat ‘zijn’ goederen € 510,- waard zijn, maar wat de waarde is van de goederen die [eiseres] erkent te hebben meegenomen is geheel onbekend.
4.6.
Voertuigen
4.6.1.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd in te kunnen stemmen met dat wat [gedaagde] heeft aangevoerd. Hij stelt de voertuigen te hebben verkocht voor € 1.600,- en erkent dat aan [eiseres] de helft hiervan toekomt. De kantonrechter zal aldus beslissen.
4.7.
Garagesale
4.7.1.
[eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] op een garagesale, die is gehouden na de peildatum, gemeenschappelijke goederen heeft verkocht. Zij stelt daarom recht te hebben op de helft van de opbrengst, die volgens haar € 1.000,- bedroeg.
4.7.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij geen gemeenschappelijke goederen heeft verkocht en dat de opbrengst bovendien nihil, dan wel hoogstens enkele tientjes, bedroeg.
4.7.3.
Gelet op de betwisting van [gedaagde] en de afwezigheid van alle onderbouwing van de stellingen van [eiseres] kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] goederen heeft verkocht die onderdeel uitmaakten van de huwelijksgoederengemeenschap. De kantonrechter zal de vordering in zoverre afwijzen.
4.8.
Rolstoel
4.8.1.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] een rolstoel van het merk Quicky, die aan haar verknocht was en dus privéeigendom was, in brand gestoken, zodat hij de waarde hiervan – € 140,- – aan haar moet vergoeden. Voor zover de kantonrechter oordeelt dat de rolstoel niet verknocht is, moet [gedaagde] de helft van dit bedrag vergoeden, aldus [eiseres] , omdat die dan onderdeel was van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.8.2.
[gedaagde] betwist dat de rolstoel verknocht is. Volgens hem betreft het een bij de stort gevonden rolstoel die zijn eigendom is, aldus zijn standpunt in de conclusie van antwoord.
4.8.3.
[eiseres] heeft vervolgens een bruikleenovereenkomst in het geding gebracht, waarin staat dat met startdatum 21 juli 2013 door Meyra Retail & Services B.V. (hierna: Meyra) een hulpmiddel (Quicky MSA) in bruikleen is gegeven. [gedaagde] betwist dat deze overeenkomst ziet op de zogenaamde ‘verknochte’ rolstoel en persisteert bij zijn eerdere standpunt.
4.8.4.
[gedaagde] heeft niet aangevoerd dat er meerdere rolstoelen in hun huishouden aanwezig waren. De kantonrechter acht daarom voldoende aannemelijk dat de rolstoel die hij in brand heeft gestoken de Quicky MSA rolstoel betreft die in 2013 aan [eiseres] in bruikleen is gegeven. Dit betekent echter dat de rolstoel geen onderdeel uitmaakte van de huwelijksgoederengemeenschap en ook geen privégoed van [eiseres] was. Meyra is immers de eigenaar gebleven van de rolstoel, zodat hierin geen grondslag ligt voor de door [eiseres] gevorderde veroordeling tot betaling van € 140,-.
4.8.5.
De kantonrechter moet echter de rechtsgronden ambtshalve aanvullen. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de rolstoel in brand heeft gestoken. Hij heeft aldus onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld, die als bruiklener verplicht was de rolstoel als goed huisvader te behandelen en die de verplichting heeft de rolstoel bij einde van de bruikleen terug te geven, wat zij niet meer kan door het handelen van [gedaagde] . Het is aannemelijk dat zij hierdoor schade lijdt. Volgens [eiseres] is zij met € 140,- benadeeld. [gedaagde] heeft geen verweer aangevoerd tegen dit bedrag. De kantonrechter zal hem daarom veroordelen tot betaling van € 140,- aan [eiseres] .
4.9.
Gemeenschappelijke lasten
4.9.1.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij een aantal gemeenschapsschulden uit eigen zak heeft voldaan, waarvan [gedaagde] haar de helft, zijnde volgens haar € 1.860,75, nog moet vergoeden. Het gaat dan om de volgende schulden en bedragen:
  • CZ € 911,69
  • Belastingdienst € 921,-
  • Hypotheek juni, juli en augustus 2016 € 1.847,82
  • BSB Assurantiën € 53,04.
4.9.2.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap de juistheid van de posten, dat hij mede draagplichtig is en dat [eiseres] de posten daadwerkelijk heeft betaald. Voor zover hij iets moet betalen, moet het worden verrekend met de hypotheekkosten die hij heeft betaald, aldus [gedaagde] .
CZ: € 911,69
4.9.3.
Uit de door [eiseres] ingediende documenten (productie 11) blijkt dat dit een gemeenschapsschuld betreft. De betalingsregeling dateert van voor de peildatum en uit de documenten blijkt dat [eiseres] de betalingen heeft verricht na de peildatum. [gedaagde] , die voor de helft draagplichtig is, zal dan ook de helft van € 911,69 moeten terugbetalen.
Belastingdienst: € 921,-
4.9.4.
De betalingsregeling met de belastingdienst is weliswaar gesloten na de peildatum, maar ziet op schulden van voor de peildatum (kindgebondenbudget 2014 en 2015). Uit productie 11 blijkt dat op 2 februari 2017 een negatieve aanslag van € 329,- van de inkomstenbelasting/premie volksverz. 2015 is verrekend met de schuld van € 921,-. Het tegoed van deze negatieve aanslag kwam beide partijen voor de helft toe omdat die ziet op een periode van voor de peildatum. In zoverre is een gemeenschapstegoed gebruikt voor de aflossing van een gemeenschapsschuld. [eiseres] heeft terzake deze € 329,- dus niets te vorderen van [gedaagde] .
4.9.5.
In de overgelegde bankafschriften is te zien dat van de rekening op naam van [eiseres] de volgende bedragen zijn overgemaakt aan de belastingdienst:
  • € 200,- op 22 juli 2016
  • € 53,- op 20 september 2016
  • € 50,- op 20 september 2016
  • € 50,- op 24 oktober 2016
  • € 50,- op 28 december 2016
  • € 50,- op onbekende datum na 30 november 2016 en voor 30 december 2016
  • € 50,- op 25 januari 2017
  • € 50,- op 23 februari 2017
  • € 50,- op 24 maart 2017
  • € 50,- op 25 april 2017
  • € 50,- op 26 mei 2017
  • € 50,- op 26 juni 2017
  • € 50,- op 26 juli 2017
  • € 25,- op 24 augustus 2017.
[gedaagde] heeft niet betwist dat deze betalingen het kindgebondenbudget 2014 en 2015 (en de hierover verschuldigde rente) betreffen. Hij zal de helft van de betalingen die na de peildatum zijn verricht (dus niet de betaling van 22 juli 2016, want toen was de gemeenschap nog niet ontbonden) moeten terugbetalen aan [eiseres] , te weten de helft van € 638,-, oftewel € 319,-.
Hypotheek juni, juli en augustus 2016: € 1.847,82
4.9.6.
Uit productie 11 blijkt dat [eiseres] bij e-mail van 3 augustus 2016 is aangeschreven voor een achterstand van juni, juli en augustus 2016 plus een boete, maar nergens blijkt uit dat zij het hierin opgenomen bedrag ook daadwerkelijk heeft betaald. Zij heeft in ieder geval geen transacties op de bankafschriften gemarkeerd als zijnde betalingen die hierop zien. Nu [gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] deze gemeenschapsschuld heeft betaald en [eiseres] de betaling(en) niet heeft aangetoond, zal de vordering in zoverre worden afgewezen.
BSB Assurantiën: € 53,04
4.9.7.
Uit productie 11 blijkt dat dit een schuld van voor de peildatum betreft (factuur d.d. 16 juni 2016) en dus een gemeenschapsschuld. Op de bankafschriften is te zien dat dit bedrag na de peildatum is betaald van de rekening van [eiseres] . [gedaagde] zal de helft van dit bedrag dus moeten betalen aan [eiseres] , te weten € 26,52.
4.10.
Kosten [minderjarige]
4.10.1.
[eiseres] voert aan dat zij een aantal kostenposten heeft gehad ten behoeve van [minderjarige] en dat [gedaagde] de helft hiervan moet bijdragen. Het gaat om de volgende posten:
  • orthodontist: € 220,01
  • [naam school] jaarfactuur schooljaar 2016-2017: € 144,50
  • [naam school] jaarfactuur schooljaar 2017-2018: € 153,00
  • Schoolfoto’s: € 24,00
  • Van Dijk Educatie schoolboeken: € 47,71
  • Kluisje, gymkleren, gymschoenen: € 120,00
  • Diverse schoolspullen: € 50,00.
4.10.2.
[gedaagde] voert als verweer dat de kosten uit de kinderalimentatie moeten worden voldaan.
4.10.3.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd dat de kosten zijn voldaan voor 13 oktober 2017, de datum vanaf welke [gedaagde] kinderalimentatie moest gaan betalen (zie punt 2.2.). Bij het vaststellen van de kinderalimentatie is rekening gehouden met inkomsten uit kindgebonden budget en kinderbijslag en is de behoefte veel hoger vastgesteld dan de nu – omgerekend – gevorderde € 30,- per maand.
4.10.4.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat rekening moet worden gehouden met toeslagen, kinderbijslag en eventuele bijzondere bijslag.
4.10.5.
De kantonrechter gaat hierin niet mee. Immers vordert [eiseres] niet alle uitgaven die zij heeft gedaan ten behoeve van [minderjarige] , maar slechts een beperkt aantal posten. De daadwerkelijke uitgaven die zij ongetwijfeld heeft gedaan ten behoeve van [minderjarige] (kleding, voedsel et cetera) zullen de ontvangen toeslagen en kinderbijslag ruimschoots overtreffen. Er is verder geen enkele aanwijzing dat [eiseres] voor de posten waarvoor zij een bijdrage vordert bijzondere bijstand heeft ontvangen.
Orthodontist: € 220,01
4.10.6.
Uit het betalingsoverzicht blijkt dat [eiseres] een deel van het gevorderde bedrag voor de peildatum heeft betaald, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen. Van de na de peildatum betaalde € 98,87 moet [gedaagde] wel de helft vergoeden (€ 49,44), zoals hij ook erkent.
DaCapo jaarfacturen: € 144,50 en € 153,-
4.10.7.
In de akte lijkt [gedaagde] geen verweer meer te voeren tegen de door [eiseres] betaalde schoolkosten. Hij erkent dat de betreffende kosten na de peildatum en voor de ingangsdatum van de alimentatie zijn betaald. Hij zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van de helft van de jaarfacturen (€ 133,75).
Schoolfoto’s: € 24,-
4.10.8.
Deze post wordt afgewezen omdat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom [gedaagde] moet bijdragen aan een kostenpost die facultatief is. Het staat [eiseres] vrij om wel of geen schoolfoto’s af te nemen, maar door deze beslissing wordt [gedaagde] niet gebonden. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden (bijvoorbeeld dat ze voor de peildatum samen hebben besloten schoolfoto’s te bestellen) zijn door [eiseres] niet aangevoerd. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
Schoolboeken: € 47,71
4.10.9.
Uit de bankafschriften blijkt dat [eiseres] dit bedrag na de peildatum en voor de ingangsdatum van de alimentatie heeft betaald. [gedaagde] zal de helft (€ 23,86) aan [eiseres] moeten betalen.
Kluisje, gymkleding, gymschoenen, schoolspullen: € 170,00
4.10.10.
Hoewel [eiseres] op de bankafschriften niet heeft gemarkeerd welke mutaties hierop zien, zal de kantonrechter [gedaagde] toch veroordelen de helft van deze kostenpost aan [eiseres] te vergoeden (€ 85,-). Tussen de peildatum en de datum per wanneer [gedaagde] alimentatie moest betalen is twee keer een nieuw schooljaar begonnen. Het is aannemelijk dat [eiseres] voor [minderjarige] (minstens) de door haar gevorderde schoolkosten heeft moeten maken.
4.11.
Verrekening
4.11.1.
[gedaagde] stelt dat bedragen die hij moet betalen, moeten worden verrekend met de hypotheeklasten die hij heeft betaald na de peildatum. Hij heeft het beroep op verrekening te laat gedaan, namelijk pas in zijn akte na de mondelinge behandeling. Hierbij komt dat hij überhaupt niet heeft aangetoond dat hij zodanige lasten heeft betaald, zoals terecht opgemerkt door [eiseres] . Het beroep op verrekening slaagt derhalve niet. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld € 2.389,67 aan [eiseres] te betalen.
4.12.
Wettelijke rente en proceskosten
4.12.1.
[eiseres] vordert de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum ontstaan vordering althans vanaf datum van dagvaarden. De wettelijke rente is niet verschuldigd vanaf de datum dat een vordering ontstaat, maar vanaf de datum dat een schuldenaar in verzuim verkeert. [eiseres] heeft omtrent de datums waarop het verzuim is ingetreden niets naar voren gebracht, reden waarom de kantonrechter de wettelijke rente zal toewijzen vanaf 7 juli 2020, zijnde de datum van dagvaarden.
4.12.2.
Gelet op de relatie tussen partijen zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot het bedrag van € 15.000,- dat bij de notaris in depot staat, alsmede eventuele rente-inkomsten hierover, en dat eventuele depotkosten door partijen bij helfte gedragen dienen te worden,
5.2.
verdeelt de inboedel aldus dat aan beiden de goederen worden toebedeeld die zij reeds onder zich hebben,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 2.389,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2020 tot aan de dag van betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD