Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
2.De feiten
De ondergetekenden:1 [eisende partij] (…) hierna te noemen de ‘leninggever’,
(leninggever)
(leningnemer) (…)
De ondergetekenden:1 de heer [eisende partij] (…) hierna te noemen de ‘leninggever’,
(leninggever)
(leningnemer) (…)”
3.Het geschil
een tweetal leningovereenkomst[te]
zijn overeengekomen”, maar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij dat gecorrigeerd. Volgens gedaagde is hij onbekend met de tweede overeenkomst en heeft hij het bedrag van de eerste en tweede overeenkomst nooit ontvangen. Gedaagde doet een beroep op schuldeisersverzuim. Verder betwist gedaagde dat eiser schade heeft geleden en dat eiser een belang heeft bij zijn vordering tot nakoming van een nog niet opeisbare verbintenis. Het beslag is onnodig gelegd, omdat eiser al voldoende zekerheid heeft (het voertuig van gedaagde strekt tot zekerheid en eiser wil betrokken worden bij verkoop van de woning van gedaagde).
4.De beoordeling
heeftverstrekt (zie hiervoor onder 2.1 en 2.2, steeds artikel 1 van de overeenkomsten, onderstreping van de rechtbank). In de overeenkomsten staat niet dat eiser de bedragen zal gaan verstrekken of - onbepaald - verstrekt. Er staat “heeft verstrekt” in de verleden tijd. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een onderhandse akte (zoals de eerste en tweede overeenkomst) ten aanzien van de verklaring van den partij dwingend bewijs tussen partijen op van de waarheid van die verklaring. Eiser heeft daarmee bewezen dat hij in totaal € 120.000 aan gedaagde heeft verstrekt.
- geldlening 28 december 2017
€
50.000,00