ECLI:NL:RBLIM:2022:10346

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/03/306142 / HA ZA 22-265
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van geldleningsovereenkomsten en schadevergoeding

In deze zaak vorderde eiser, de oom van gedaagde, de ontbinding van twee geldleningsovereenkomsten en terugbetaling van een totaalbedrag van € 120.000,--, vermeerderd met schadevergoeding wegens misgelopen rente. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 14 december 2022 uitspraak gedaan. Eiser stelde dat gedaagde zijn aflossingsverplichtingen niet was nagekomen. Gedaagde betwistte de ontvangst van de bedragen en deed een beroep op schuldeisersverzuim. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende bewijs had geleverd van de verstrekte bedragen en dat gedaagde niet was toegelaten tot tegenbewijs. De rechtbank concludeerde dat gedaagde in verzuim was en dat de overeenkomsten ontbonden moesten worden. Eiser werd in het gelijk gesteld en gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente en beslagkosten. De proceskosten werden eveneens aan gedaagde opgelegd. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/306142 / HA ZA 22-265
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: eiser,
advocaat: mr. P.H.L. Dankers te Heerlen,
tegen
[gedaagde partij],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
advocaat: mr. S.A.H. Creusen te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 mei 2022 met producties 1-4
- de conclusie van antwoord
- de aanvullende producties 5-6 van de zijde van eiser
- het bericht van de rechtbank aan mr. Dankers van 11 oktober 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 oktober 2022
- de reactie van mr. Dankers van 21 oktober 2022, ter zitting overgelegd
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser is de oom van gedaagde. Partijen hebben op 15 december 2017 een “leningsovereenkomst” gesloten (hierna te noemen: eerste overeenkomst, productie 1 bij dagvaarding, eerste en tweede blad). In die overeenkomst staat, voor zover in deze zaak van belang:

De ondergetekenden:1 [eisende partij] (…) hierna te noemen de ‘leninggever’,
2 [gedaagde partij] (…) te noemen de ‘leningnemer’ (…)
zijn overeengekomen:
Artikel 1: bedrag
De leninggever heeft op 15-12-2017 aan leningnemer een lening van € 70.000,-- verstrekt, welk bedrag leningnemer in leen heeft aanvaard.
Artikel 2: rente
De geldlening draagt een rente van 5% per jaar.De rente is verschuldigd per jaar achteraf. (…)
Artikel 3: aflossing
Aflossing zal geschieden in 1 jaarlijkse termijn van € 10.000,-- te voldoen per ultimo van het jaar 2018. (…)
Artikel 5: beëindiging
De leningovereenkomst eindigt van rechtswege en het door de leningnemer alsdan verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar in de volgende gevallen:a indien de leningnemer in verzuim is met het nakomen van enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst; (…)c indien op het vermogen van de leningnemer geheel of gedeeltelijk beslag wordt gelegd dan wel het vermogen van de leningnemer geheel of gedeeltelijk onder bewind wordt gesteld; (…)
Aldus overeengekomen en in tweevoud getekend te [plaats 1] op 15-12-2017.
1 ………handtekening]………
(leninggever)
2 ………handtekening]………
(leningnemer) (…)
Tot dat de gehele lening is voldaan blijft de aan te kopen auto ( [kenteken] ) als stil onderpand van [eisende partij]
2.2.
Eiser heeft als derde en vierde blad van productie 1 bij dagvaarding een kopie van een document gedateerd 28 december 2017 in het geding gebracht. Dit document draagt het opschrift “leningsovereenkomst” en bevat, voor zover in deze zaak relevant, de volgende inhoud:

De ondergetekenden:1 de heer [eisende partij] (…) hierna te noemen de ‘leninggever’,
2 de heer [gedaagde partij] (…) Hierna te noemen leningnemer (…)
zijn overeengekomen:
Artikel 1: bedrag
De leninggever heeft op 28-12-2017 aan leningnemer een lening van € 50.000,-- verstrekt, welk bedrag leningnemer in leen heeft aanvaard.
Artikel 2: rente
De geldlening draagt een rente van 4% per jaar over de periode ingaande 28-12-2017 en eindigende Na gehele aflossing. De rente is verschuldigd per jaar achteraf. (…)
Artikel 3: aflossing
Aflossing zal geschieden in 5 jaarlijkse termijn van € 10.000,-- te voldoen per ultimo van het jaar, voor het eerst op 31 december 2018. Vervroegde aflossing is mogelijk tot het hele resterende bedrag, zonder berekening van boeterente. (…)
Artikel 4: zekerheden
Leningnemer verbindt zich om, zolang hij de uit deze overeenkomst voortvloeiende schuld, terzake van de hoofdsom, rente en kosten, niet volledig aan de leninggever heeft afgelost en betaald, de thans aan hem toebehorende en de in de toekomst nog door hem te verkrijgen auto BMW M 3 sedan kenteken [kenteken] onroerende zaken niet zonder vooraf verkregen schriftelijke toestemming van leninggever te zullen vervreemden, met andere zakelijke rechten te zullen bezwaren, noch ook deze te verhuren of te verpachten of op enige andere wijze in gebruik te geven aan derden, dit alles het aangaan van verplichtingen tot het een en ander strekkende daaronder begrepen.
Artikel 5: beëindiging
De leningovereenkomst eindigt van rechtswege en het door de leningnemer alsdan verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar in de volgende gevallen:a indien de leningnemer in verzuim is met het nakomen van enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst; (…)c indien op het vermogen van de leningnemer geheel of gedeeltelijk beslag wordt gelegd dan wel het vermogen van de leningnemer geheel of gedeeltelijk onder bewind wordt gesteld; (…)
Aldus overeengekomen en in tweevoud getekend te [plaats 2] op 28-12-2017.
1 ………handtekening]………
(leninggever)
2 ………handtekening]………
(leningnemer) (…)
Dit document zal hierna worden aangeduid als “tweede overeenkomst”.
2.3.
Gedaagde is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats 3] . Hij heeft de woning te koop gezet. Eiser heeft op 13 mei 2022 conservatoir beslag gelegd op de woning.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – na vermindering van eis - dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
I primair de geldleningsovereenkomsten ontbindt en gedaagde veroordeelt tot (terug)betaling aan eiser van een bedrag van € 120.000,--, te vermeerderen met een bedrag aan schadevergoeding wegens misgelopen contractuele rente van 5% op jaarbasis over de looptijd van respectievelijk 7 jaar voor de geldlening van € 70.000,-- en 5 jaar voor de geldlening van 5 jaar, zulks binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
dan wel
de geldleningsovereenkomsten partieel ontbindt en gedaagde veroordeelt om het opeisbaar geworden deel van de geldleningsovereenkomsten, zijnde € 80.000,-- aan eiser te betalen, te vermeerderen met de reeds vervallen contractuele rente, in totaal belopende (€ 5.256,31+4.163,23=) € 9.419,54 zulks binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, en voor het overige gedaagde veroordeelt tot tijdige jaarlijkse inlossing vermeerderd met de contractuele rente bij gebreke waarvan bij jaarlijkse opeisbaarheid, betaling middels het in deze te wijzen vonnis kan worden afgedwongen.
Subsidiair
Gedaagde veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 80.000,-- te vermeerderen met de reeds vervallen contractuele boeterente van 5% op jaarbasis in totaal belopende een bedrag van (€ 5.256,31+4.163,23=) € 9.419,54 zulks binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en voor het overige gedaagde veroordeelt tot tijdige jaarlijkse inlossing vermeerderd met de contractuele rente bij gebreke waarvan bij jaarlijkse opeisbaarheid, betaling middels het in deze te wijzen vonnis kan worden afgedwongen.
II
Een en ander te vermeerderen, met kosten van het gelegde conservatoire beslag, de advocaatkosten daaronder begrepen en met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding alsook met de nakosten van deze procedure, zulks te voldoen binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt eiser ten grondslag dat gedaagde zijn aflossingverplichting nimmer is nagekomen.
3.3.
Gedaagde voert verweer. Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde erkend “
een tweetal leningovereenkomst[te]
zijn overeengekomen”, maar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij dat gecorrigeerd. Volgens gedaagde is hij onbekend met de tweede overeenkomst en heeft hij het bedrag van de eerste en tweede overeenkomst nooit ontvangen. Gedaagde doet een beroep op schuldeisersverzuim. Verder betwist gedaagde dat eiser schade heeft geleden en dat eiser een belang heeft bij zijn vordering tot nakoming van een nog niet opeisbare verbintenis. Het beslag is onnodig gelegd, omdat eiser al voldoende zekerheid heeft (het voertuig van gedaagde strekt tot zekerheid en eiser wil betrokken worden bij verkoop van de woning van gedaagde).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de vraag of eiser wel of niet de in de eerste en tweede overeenkomst genoemde bedragen aan gedaagde heeft verstrekt en of de tweede overeenkomst wel is gesloten. Ten aanzien van de tweede overeenkomst heeft gedaagde naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist dat die overeenkomst door hem is gesloten met eiser. Gedaagde heeft niet betwist dat de handtekening boven de stippellijn “leningnemer” van hem is. Ook heeft hij niet betwist dat hij – als bedrijfsleider van de coffeeshop van zijn oom - alle zaken rechtstreeks met de boekhouder van zijn oom regelde en dat de boekhouder de overeenkomst heeft opgesteld. De voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stelling dat gedaagde onbekend is met die overeenkomst, is niet (verder) gemotiveerd en in tegenspraak met het standpunt in de conclusie van antwoord. Daarom stelt de rechtbank vast dat tussen eiser en gedaagde twee overeenkomsten van geldlening zijn gesloten, zoals eiser stelt. De rechtbank zal de eerste en tweede overeenkomst hierna gezamenlijk aanduiden als “de overeenkomsten’.
4.2.
Op grond van artikel 7:129 BW geldt voor een overeenkomst van geldlening dat de uitlener (eiser) een som geld moet verstrekken en de lener (gedaagde) dat geld moet terugbetalen. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het verstrekken van de in de overeenkomsten genoemde bedragen op eiser. De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomsten is opgenomen dat eiser op 15 december 2017 een bedrag van € 70.000 en op 28 december 2017 een bedrag van € 50.000 aan gedaagde
heeftverstrekt (zie hiervoor onder 2.1 en 2.2, steeds artikel 1 van de overeenkomsten, onderstreping van de rechtbank). In de overeenkomsten staat niet dat eiser de bedragen zal gaan verstrekken of - onbepaald - verstrekt. Er staat “heeft verstrekt” in de verleden tijd. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert een onderhandse akte (zoals de eerste en tweede overeenkomst) ten aanzien van de verklaring van den partij dwingend bewijs tussen partijen op van de waarheid van die verklaring. Eiser heeft daarmee bewezen dat hij in totaal € 120.000 aan gedaagde heeft verstrekt.
4.3.
Tegen dit dwingend bewijs staat tegenbewijs open (artikel 151, lid 2 Rv). Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde niet dient te worden toegelaten tot tegenbewijs, vanwege het volgende. Gedaagde heeft, anders dan de gedaagde in de uitspraak waaraan gedaagde refereert [1] , de feiten waarop eiser zijn vordering baseert niet in voldoende mate ontkracht. De stelling dat eiser de door gedaagde gewenste auto ook rechtstreeks had kunnen betalen, doet niet af aan de in de overeenkomst opgenomen (voltooide) verstrekking. Dat het een hele klus zou zijn geweest om het bedrag in contanten mee te nemen, zoals eiser stelt dat het gegaan is, is niet nader onderbouwd. Het is ook geen feit van algemene bekendheid dat een geldsom van € 70.000 en € 50.000 een grote zak moet zijn geweest. Een totaalbedrag van € 120.000 bestaat immers uit minstens 240 biljetten van € 500 tot maximaal 2.400 biljetten van € 50. Dat zijn niet zo veel biljetten dat de rechtbank zonder nadere onderbouwing inziet dat het om een grote zak moet zijn gegaan. Bovendien ontgaat de rechtbank de relevantie van die stelling in het kader van het tegenbewijs. Gedaagde heeft immers niet gesteld dat hij nooit met een grote zak geld heeft gesleept, waartoe de omvang van een zak geld een onderbouwing had kunnen zijn. Het bij conclusie van antwoord in randnummer 12 sub A aangevoerde steunt op de gedachte dat er één overeenkomst is in plaats van twee. Dat strookt niet met de als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebrachte overeenkomsten, waarover de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld. In het midden kan verder blijven of eiser gedaagde wel of niet gesommeerd heeft de geldlening terug te betalen. De – onbetwiste – verhouding tussen partijen zoals door eiser geschetst, kunnen verklaren waarom de geldleningen niet eerder, zakelijk, zijn ingevorderd. Uit het voorgaande volgt dat vast komt te staan dat eiser aan gedaagde een bedrag van in totaal € 120.000,00 heeft uitgeleend.
4.4.
Niet in geschil is dat gedaagde van het hiervoor genoemde bedrag niets heeft terugbetaald. De vraag is dan of en zo ja op welke grond(en) gedaagde daartoe veroordeeld moet worden. De door eiser onder I primair gevorderde ontbinding komt voor toewijzing in aanmerking, omdat gedaagde tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomsten door niet terug te betalen. Gedaagde verkeert ook in verzuim en de leningen zijn opeisbaar, omdat voor een deel (namelijk de termijnen tot en met 2021) de voor voldoening bepaalde termijn is verstreken en voor het overige uit de houding van gedaagde blijkt dat aanmaning nutteloos zal zijn. Daaruit volgt eveneens dat eiser er belang bij heeft dat zijn vorderingen worden toegewezen. Bovendien was op (een deel van) het vermogen van gedaagde beslag gelegd (namelijk op de auto), hetgeen eveneens tot opeisbaarheid heeft geleid (artikel 5 sub c van de overeenkomsten). Vanwege de ontbinding van de overeenkomsten ontstaan op grond van artikel 6:271 BW ongedaanmakingsverbintenissen. Gedaagde wordt daarom veroordeeld om terug te betalen hetgeen hij uit hoofde van de ontbonden overeenkomsten heeft ontvangen, zijnde € 120.000,00.
4.5.
Over het uitgeleende bedrag had tevens rente moeten worden betaald (artikel 2 van de overeenkomsten). Het bedrag aan rente dat eiser niet ontvangt doordat de overeenkomsten nu worden ontbonden, moet gedaagde vergoeden op de voet van artikel 6:277 BW. Gedaagde heeft niet onderbouwd waarom eiser wat dat betreft geen schade zou hebben geleden. Voor zover gedaagde bedoelde te betogen dat hij geen rente tot het einde van de oorspronkelijke looptijd van de overeenkomsten hoeft te vergoeden, omdat hij tussentijds boetevrij vervroegd had mogen aflossen, slaagt die betwisting van de gestelde schade vanwege het bepaalde in artikel 3 van de overeenkomsten. De rechtbank leidt uit hetgeen eiser bij dagvaarding in randnummer 18 heeft gesteld in samenhang met het petitum sub I primair en de toelichting op de eis/vermindering daarvan ter zitting, af dat eiser voor de eerste overeenkomst een bedrag van € 5.256,31 tot en met 10 mei 2022 vordert en voor de tweede overeenkomst € 4.163,23 tot en met 10 mei 2022. De rechtbank begroot de schade als volgt:
4.5.1.
Over het uit hoofde van de eerste overeenkomst geleende bedrag (€ 70.000) was gedaagde 5% rente per jaar achteraf verschuldigd. In het voor gedaagde meest gunstige geval gaat het daarbij om enkelvoudige rente. De eerste overeenkomst biedt immers geen aanknopingspunt voor rente over rente. Voor ieder jaar dat gedaagde niet heeft terugbetaald sinds 15 december 2017 bedraagt de (enkelvoudig) verschuldigde rente dus € 3.500,00. Per 10 mei 2022 had eiser dus € 15.409,59 van gedaagde kunnen vorderen. Hij vordert over deze periode € 5.256,31. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen. Omdat de vordering voor het overige niet begrijpelijk (onderbouwd) is, zal de contractuele rente vanaf 11 mei 2022 niet worden toegewezen.
4.5.2.
Over het uit hoofde van de tweede overeenkomst geleende bedrag (€ 50.000) was gedaagde 4% rente per jaar achteraf verschuldigd. In het voor gedaagde meest gunstige geval gaat het daarbij om enkelvoudige rente. De tweede overeenkomst biedt immers geen aanknopingspunt voor rente over rente. Voor ieder jaar dat gedaagde niet heeft terugbetaald sinds 28 december 2017 bedraagt de (enkelvoudig) verschuldigde rente dus € 2.000,00. Per 10 mei 2022 had eiser dus € 8.734,25 van gedaagde kunnen vorderen. Hij vordert over deze periode € 4.163,23. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen. Omdat de vordering voor het overige niet begrijpelijk (onderbouwd) is, zal de contractuele rente vanaf 11 mei 2022 niet worden toegewezen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- geldlening 15 december 2017
- geldlening 28 december 2017

70.000,00
50.000,00
- contractuele rente tot en met 10 mei 2022
9.419,54
totaal
129.419,54
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
120.000,00
4.7.
Eiser vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Eiser heeft geen enkele vorm van zekerheid (meer) nu er kennelijk geen overleg heeft plaatsgevonden over de verkoop van de woning van gedaagde en de auto die tot zekerheid strekte door het Openbaar Ministerie in beslag is genomen en door de Belastingdienst executoriaal is verkocht. Daarom is het door eiser gelegde beslag zeker niet onnodig of onrechtmatig. De beslagkosten worden vastgesteld op € 434,93 voor kosten deurwaardersexploten, € 314,00 voor griffierecht en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 1.770,00), totaal € 2.518,93.
4.8.
Gedaagde is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van eiser als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
1.963,00
- overige explootkosten
0,00
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
3.540,00
(2,00 punten × € 1.770,00)
Totaal
5.628,03
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.10.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal als niet betwist worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiser te betalen een bedrag van € 129.419,54,
5.2.
veroordeelt gedaagde in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.518,93,
5.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot dit vonnis vastgesteld op € 5.628,03,
5.4.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.