In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee fietsers na een valpartij. De eisende partij, die op een wielrenfiets fietste, vorderde schadevergoeding van de gedaagde partij, die met zijn zesjarige dochter op een nieuwe fiets fietste. Op 19 april 2020 fietsten beide partijen op de Groene Loper in Maastricht. De gedaagde partij maakte een slingerbeweging naar links als reactie op zijn dochter, die naast hem fietste. Hierdoor kwam hij tot stilstand in de rijbaan van de eisende partij, die vol in de remmen knijpte om een botsing te voorkomen. Dit resulteerde in een valpartij waarbij de eisende partij ernstig letsel opliep.
De eisende partij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagde partij aansprakelijk was voor de schade die hij had geleden, alsook een voorschot op de schadevergoeding. De gedaagde partij betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat zijn handelen niet onrechtmatig was, aangezien hij en zijn dochter traag fietsten en de eisende partij zijn snelheid niet voldoende had aangepast.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij niet onrechtmatig had gehandeld. De slingerbeweging van de gedaagde partij was niet uitzonderlijk en de eisende partij had onvoldoende afstand gehouden en zijn snelheid niet voldoende verminderd. De vorderingen van de eisende partij werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs op 9 februari 2022.