ECLI:NL:RBLIM:2022:10478

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
10101264 CV EXPL 11-4979
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vaststellingsovereenkomst in het arbeidsrecht en de gevolgen voor loonbetaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en zijn werkgever, DocMorris N.V. De werknemer had de vaststellingsovereenkomst, die de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst regelde, vernietigd op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. De werknemer was sinds 10 juli 2018 in dienst bij DocMorris en had zich op 27 mei 2021 opnieuw ziek gemeld. Op 26 juli 2021 werd een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin werd afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2021 zou eindigen. De werknemer stelde dat hij de overeenkomst nooit had getekend als hij had geweten dat hij ziek was, en vorderde doorbetaling van zijn loon.

De kantonrechter oordeelde dat de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst geen rechtsgeldige grond had en dat de werknemer geen aanspraak kon maken op loonbetaling. De rechter overwoog dat de werknemer niet had aangetoond dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand was gekomen. De kantonrechter wees erop dat de werknemer niet had voldaan aan de stelplicht en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die misbruik van omstandigheden zouden rechtvaardigen. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van DocMorris, die op € 747,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10201264 CV EXPL 22-4979
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 22 december 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. D.M. Gijzen,
tegen
de naamloze vennootschap
DOCMORRIS N.V.,
gevestigd en kantoorhoudend aan de Avantisallee 148 te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. E.V.C. Savelkoul.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en DocMorris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand door DocMorris in het geding gebrachte producties 1 tot en met 8
  • de spreekaantekeningen van mr. Savelkoul
- de mondelinge behandeling van 15 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] , geboren op [geboortedatum] , is sedert 10 juli 2018 bij DocMorris werkzaam, aanvankelijk via een uitzendbureau en per 1 mei 2019 in dienst van DocMorris, in de functie van Outbound Employee tegen een loon van laatstelijk € 1.608,98 bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
2.2.
[eisende partij] heeft zich, na eerdere ziekmeldingen, op 27 mei 2021 opnieuw ziek gemeld.
2.3.
Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 september 2021. Die overeenstemming is neergelegd in een door partijen op 26 juli 2021 ondertekende vaststellingsovereenkomst.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst is verder bepaald dat [eisende partij] vanaf 23 juli 2021 tot einde dienstverband is vrijgesteld van het verrichten van arbeid met behoud van loon, aan [eisende partij] geen vergoeding wordt voldaan, dat [eisende partij] op de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst volledig arbeidsgeschikt is en zich niet binnen vier weken na einddatum arbeidsongeschikt zal melden. Voorts is overeengekomen dat [eisende partij] de vaststellingsovereenkomst binnen veertien dagen na ondertekening daarvan zonder opgaaf van redenen kan ontbinden en voor het geval [eisende partij] daarvan geen gebruik maakt partijen afstand doen van het recht de overeenkomst te ontbinden of te vernietigen.
2.5.
Bij brief van 19 november 2021 bericht (de gemachtigde van) [eisende partij] aan DocMorris:
“(…) U heeft op 26 juli 2021 met cliënt een vaststellingsovereenkomst gesloten tot beëindiging van arbeidsovereenkomst, terwijl u wist dat cliënt ziek was.
Omdat zulks kwalificeert als een benadelingshandeling jegens het UWV, krijgt hij daardoor geen uitkering en is hij verstoken van inkomsten.
Had cliënt dat geweten, dan had hij de vaststellingsovereenkomst nooit getekend.
Cliënt beroept zich dan ook op misbruik van omstandigheden c.q. dwaling en vernietigt hiermee de vaststellingsovereenkomst.
Dat betekent, dat de arbeidsovereenkomst niet tot een einde gekomen is en cliënt nog steeds bij u in dienst is.
Hij biedt dan ook aan de overeengekomen arbeid verder te verrichten, ware het niet dat hij dat aanbod thans geen gestand kan doen omdat hij wegens zijn ziekte daartoe verhinderd is.
Ingevolge de vaststellingsovereenkomst is loon betaald tot 1 september 2021. (…) Voor zover vereist stel ik u hierbij in gebreke en sommeer u het achterstallige loon tot en met heden (…) te betalen (…) Voorts sommeer ik u de re-integratie van cliënt per omgaande te hervatten middels een melding bij de bedrijfsarts en aanverwante instanties.
Indien u van mening bent, dat de vernietiging ten onrechte is gevorderd, dient u mij dat binnen voornoemde termijn van 14 dagen schriftelijk gemotiveerd uiteen te zetten. (…)”
2.6.
In oktober 2022 constateert DocMorris dat de loonbetaling - volgens haar door een administratieve fout - aan [eisende partij] niet is stopgezet en stopt per omgaande met de loonbetaling.
2.7.
Bij brief van 9 november 2022 bericht (de gemachtigde van) [eisende partij] aan DocMorris:
“(…) Tot mij wendde zich opnieuw [eisende partij] (…)
Thans diende hij te constateren dat er over oktober 2022 geen loon werd betaald. U deelde hem mede dat er vanaf 1 september 2021 onterecht loon werd betaald, omdat op die datum de arbeidsovereenkomst was geëindigd middels een vaststellingsovereenkomst. Die vaststellingsovereenkomst werd echter bij schrijven van 19 november 2021 vernietigd.
Cliënt heeft derhalve recht op loon over oktober 2022 (…)”

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eisende partij] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, DocMorris te veroordelen tot betaling van het loon van € 1.608,98 bruto per maand althans het netto equivalent daarvan groot € 1.462,17 vanaf oktober 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
DocMorris voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eisende partij] en de aard van de hoofdvordering die strekt tot betaling van achterstallig loon, een onmiddellijke voorziening bij voorraad geboden is.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of de vordering van [eisende partij] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. De kantonrechter dient daarbij uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding haar biedt, aangezien bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.3.
Vraag in dit geschil is of [eisende partij] de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling of misbruik van omstandigheden. De kantonrechter acht het zeer waarschijnlijk dat de bodemrechter deze vraag ontkennend zal beantwoorden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien:
a. de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. sprake is van wederzijdse dwaling, tenzij de wederpartij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had hoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
4.5.
De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
4.6.
Bij de beoordeling of sprake is van dwaling dient vooropgesteld te worden dat niet in geschil is dat de beëindigingsovereenkomst is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Dit brengt mee dat de kantonrechter een beroep op artikel 6:228 BW met terughoudendheid dient toe te passen en dat partijen in beginsel geen beroep op dwaling toekomt ten aanzien van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond (HR 15 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC4400; NJ 1986/228). Blijkt echter een misvatting te bestaan ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dan is een beroep op dwaling wel mogelijk. Een beroep op dwaling is ook mogelijk als sprake is van betrokkenheid van de wederpartij bij de dwaling op een wijze als genoemd in artikel 6:228 lid 1, onder a of b, BW (HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR2013:BY3129) .
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat voor een geslaagd beroep op dwaling aan de navolgende vereisten moet zijn voldaan: afwezigheid van een juiste voorstelling van zaken, één van de hiervoor onder a tot en met c genoemde situaties en causaal verband. Daarbij moet voorts aan het kenbaarheidsvereiste zijn voldaan. De stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich op dwaling beroept, te weten [eisende partij] . [eisende partij] heeft zijn beroep op dwaling niet nader toegespitst op enige van de in artikel 6:228 lid 1 BW onder a, b of c genoemde situaties. Zo heeft [eisende partij] niet aangevoerd dat de door hem gestelde dwaling te wijten zou zijn aan inlichtingen van de zijde van DocMorris of aan het uitblijven daarvan en evenmin dat DocMorris hem had behoren in te lichten of dat sprake is geweest van wederzijdse dwaling. [eisende partij] schiet aldus tekort in zijn stelplicht. Gelet op de door DocMorris ingenomen stellingen en door haar overgelegde bescheiden had het op de weg van [eisende partij] gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen en toe te lichten. [eisende partij] heeft dit nagelaten. Gebleken is dat er diverse gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [eisende partij] en DocMorris (in de persoon van [naam 1] ( [functienaam 1] ), [naam 2] ( [functienaam 2] van [eisende partij] ), [naam 3] ( [functienaam 3] ) en [naam 4] ( [functienaam 4] ) alsook [naam 5] ( [functienaam 5] ). Uit de daarvan opgemaakte gespreksverslagen en de door hen ieder afzonderlijk afgelegde schriftelijke verklaringen volgt dat het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eisende partij] is gekomen. Hij heeft diverse malen aan de bedrijfsarts en DocMorris te kennen gegeven in het restaurant van zijn broer te willen en kunnen gaan werken. Niet gebleken is dat DocMorris het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft genomen dan wel dat DocMorris [eisende partij] daartoe heeft bewogen. Tegenover deze gespreksverslagen en verklaringen kan [eisende partij] niet volstaan met een blote ontkenning door bij gelegenheid van de mondelinge behandeling te betwisten dat hij te kennen heeft gegeven bij zijn broer te gaan werken. [eisende partij] heeft ter adstructie van zijn stelling niets overgelegd of aangetoond. Een verklaring van zijn broer is niet in het geding gebracht.
4.8.
Verder blijkt uit de gespreksverslagen en de in het geding gebrachte verklaringen van [naam 5] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] dat zij allen [eisende partij] beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens zijn arbeidsongeschiktheidsperiode hebben afgeraden en hem hebben gewezen op de nadelige gevolgen en (uitkerings)risico’s van het ziek uit dienst gaan. Voorts heeft DocMorris onweersproken gesteld dat [naam 4] de vaststellingsovereenkomst artikel voor artikel met [eisende partij] heeft doorgenomen en van een toelichting heeft voorzien. Gelet hierop was [eisende partij] op het moment van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst naar behoren op de hoogte van de gevolgen van de beëindiging van zijn dienstverband. Verder heeft [eisende partij] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de vaststellingsovereenkomst binnen de in de wet geregelde bedenktermijn van twee weken te ontbinden (artikel 19 vaststellingsovereenkomst). Dat hij de bedenktermijn, die is bedoeld om eventueel terug te komen op die beslissing, heeft laten verstrijken komt voor zijn rekening. Voor zover de consequenties van het een en ander voor [eisende partij] niet duidelijk zijn geweest (omdat hij naar eigen zeggen de Nederlandse taal niet voldoende machtig is), had het op zijn weg gelegen om daarover juridisch advies in te winnen. Daarvoor is de bedenktermijn (mede) bedoeld en bovendien is hem geadviseerd om juridisch advies in te winnen bij derden over de vaststellingsovereenkomst. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten.
4.9.
Op grond van het vorenstaande is niet voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een beroep op dwaling van [eisende partij] zal honoreren. In dit kort geding slaagt het beroep van [eisende partij] op dwaling daarom niet.
4.10.
Van misbruik van omstandigheden kan gelet op het voorgaande evenmin worden gesproken. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te onthouden.
4.11.
Dat sprake was van bijzondere omstandigheden is gesteld noch anderszins gebleken. [eisende partij] heeft, tegenover de omstandigheden die DocMorris met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst naar voren heeft gebracht, niet toegelicht en onderbouwd dat DocMorris hem heeft bewogen tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst of het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft bevorderd, terwijl [eisende partij] die overeenkomst niet wenste. Het beroep van [eisende partij] op misbruik van omstandigheden is daardoor onvoldoende onderbouwd en slaagt om die reden niet.
De omstandigheid dat [eisende partij] , gelet op de omstandigheden waarin hij verkeert, thans geen uitkering krijgt, is ongelukkig maar kan niet voor rekening en risico van DocMorris komen.
4.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst een rechtsgeldige grond ontbeert en dus zonder rechtsgevolg is. Dat betekent dat de vaststellingsovereenkomst in stand blijft, de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 september 2021 is geëindigd en [eisende partij] geen aanspraak kan maken op betaling van enig loon. De vordering van [eisende partij] tot betaling van (achterstallig) loon zal dan ook worden afgewezen. De nevenvordering (de wettelijke verhoging) volgt het lot van de hoofdvordering en zal eveneens worden afgewezen.
4.13.
[eisende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van DocMorris worden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van DocMorris tot op heden begroot op € 747,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
CJ