ECLI:NL:RBLIM:2022:10533

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
9715273 AZ VERZ 22-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen Waterleidingmaatschappij Limburg (WML) en een werknemer, aangeduid als [verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek]. De werknemer was sinds 15 januari 2012 in dienst bij WML als afdelingshoofd Markt, met een bruto maandsalaris van € 7.033 exclusief vakantiegeld. WML verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel b, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 1 maart 2022 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 21 maart 2022 en een mondelinge behandeling op 30 maart 2022. De werknemer voerde verweer tegen het verzoek tot ontbinding, maar gaf aan te berusten in de ontbinding. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding, zonder dat de verstoorde verhouding aan één van de partijen te wijten was. De kantonrechter besloot de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 juni 2022 en kende de werknemer een beëindigingsvergoeding toe van € 79.962,40, ten laste van WML.

Daarnaast besloot de kantonrechter dat de proceskosten gecompenseerd worden, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 9715273 AZ VERZ 22-18
Beschikking van de kantonrechter van 31 maart 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
WATERLEIDING MAATSCHAPPIJ LIMBURG,
gevestigd in (6229 GA) Maastricht aan de Limburglaan 25,
verzoekende partij,
verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.G.J. Habets
tegen
[verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] ,
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
verwerende partij,
verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde mr. W.M.A.M. Franssen.
Partijen worden hierna WML en [verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 1 maart 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen
  • de op 21 maart 2022 ter griffie ontvangen verweerschrift
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 30 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 15 januari 2012 krachtens arbeidsovereenkomst fulltime in dienst van WML in de functie van afdelingshoofd Markt tegen een loon van (laatstelijk) € 7.033 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
WML heeft haar aanvankelijke verzoek ter zitting gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt om de tussen haar en [verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel b, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW (een verstoorde arbeidsverhouding).
2.3.
[verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] heeft tegen toewijzing van het thans aan de kantonrechter gerichte verzoek tot ontbinding verweer gevoerd, doch hij berust niettemin in de ontbinding.
2.4.
Vooropgesteld wordt dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een wettelijk opzegverbod.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding, en wel als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, te weten een verstoorde arbeidsverhouding, zonder dat daarbij is gebleken dat die verstoorde verhouding aan één der partijen te wijten is, maar die wel zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, en dat er geen mogelijkheid tot herplaatsing van [verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] is. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook ontbinden met inachtneming van de in dit geval daarvoor van toepassing zijnde opzegtermijn, derhalve per 1 juni 2022 en onder toewijzing aan [verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] van een ten laste van WML komende beëindigingsvergoeding van € 79.962,40.
2.6.
De kantonrechter acht termen aanwezig de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 juni 2022;
3.2.
veroordeelt WML om aan [verwerende partij, verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek] € 79.962,40 te betalen;
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.
RK