ECLI:NL:RBLIM:2022:10616

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
10213551 AZ 22-118
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en doorbetaling loon na arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 6 februari 2017 in dienst was als videograaf, werd op 21 oktober 2022 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de werknemer nevenwerkzaamheden verrichtte tijdens zijn ziekte, wat leidde tot het verlies van vertrouwen. De werknemer betwistte echter dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag en verzocht om vernietiging van de opzegging, doorbetaling van zijn loon en toelating tot zijn werkzaamheden.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat er een dringende reden voor het ontslag bestond. De rechter stelde vast dat de werknemer bij aanvang van zijn dienstverband had aangegeven een eigen onderneming te hebben en dat hij facturen had gestuurd naar de werkgever. De werkgever had onvoldoende gewaarschuwd voor de gevolgen van het verrichten van nevenwerkzaamheden en had te snel naar ontslag op staande voet gegrepen. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst onverkort voortduurde. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon van de werknemer, inclusief een wettelijke verhoging.

Het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding werd afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet had aangetoond dat er sprake was van een zodanige verstoring dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van haar gevergd kon worden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagprocedures en de noodzaak voor werkgevers om duidelijke waarschuwingen te geven voordat zij overgaan tot ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10213551 AZ VERZ 22-118
Beschikking van de kantonrechter van 22 december 2022
in de zaak van
[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. M.M.J.F. Sijben,
tegen
[verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]
.,
gevestigd aan de [adres 2] , [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde mr. F.J.H. Krumpelman.
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:681 BW met bijlagen 1 tot en met 8
  • het verweerschrift tevens houdend een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW met bijlagen 1 tot en met 10
  • het bij e-mailbericht van 8 december 2022 door mr. Krumpelman in het geding gebrachte audiobestand
  • de pleitnota van mr. Sijben
  • de mondelinge behandeling van 12 december 2022, die plaatsgevonden heeft tegelijk met de eveneens tussen partijen alhier aanhangige kortgeding zaak met zaaknummer 10205741 CV EXPL 22-4995.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is sedert 6 februari 2017 in dienst van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en sedert
1 januari 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van videograaf (AV specialist) tegen een loon van laatstelijk € 3.340,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag (bijlage 1 verzoekschrift).
2.2.
[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is sedert 6 juli 2022 arbeidsongeschikt.
2.3.
Op 25 augustus 2022 rapporteert de bedrijfsarts (bijlage 3 verweerschrift):
“(…) Bij hem is sprake van beperkingen in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Er blijkt een arbeidsconflict met zijn werkgever aan ten grondslag te liggen. (…) Voor oplossing van het conflict is mediation de geëigende weg. (…)”
2.4.
Vervolgens heeft er mediation plaatsgevonden.
2.5.
In het terugkoppelingsadvies van het telefonisch spreekuur van de bedrijfsarts van
15 september 2022 staat voor zover relevant vermeld (bijlage 4 verweerschrift):
“(…) Er is in toenemende mate sprake van beperkingen in zijn persoonlijk en sociaal functioneren, wat zich ook uit in fysieke beperkingen. (…) Vanuit behandelaar is het advies om voorlopig afstand te nemen van het werk aangezien de contacten momenteel tot verergering van zijn beperkingen leiden. (…) Ik acht betrokkene niet in staat om voor een koffiemoment naar het werk te komen. Er zijn op dit moment geen re-integratiemogelijkheden. (…)”
2.6.
[verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV oordeelt:
“Volgens u kon uw werknemer zijn eigen werk op 9 september 2022 doen. Uw werknemer vindt echter dat hij zijn eigen werk niet kon doen. Ons oordeel is dat uw werknemer zijn eigen werk niet kon doen.”
2.7.
[verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft een recherchebureau ingeschakeld, omdat zij het vermoeden had dat [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] wel in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten en een baan elders aan het zoeken was.
2.8.
Het recherchebureau heeft een rapport opgesteld (bijlage 7 verzoekschrift en bijlage 7 verweerschrift).
2.9.
Daarop heeft [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] uitgenodigd voor een gesprek om de bevindingen van het recherchebureau met [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te bespreken. [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft laten weten niet te zullen verschijnen op dit gesprek.
2.10.
Op 21 oktober 2022 is [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] ‘op staande voet ontslagen’. De brief waarmee hem dat is meegedeeld zegt daarover in het bijzonder (bijlage 5 verzoekschrift):

(…) U heeft zich, nadat u de dag ervoor bent aangesproken op de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, op 6 juli 2022 ziek gemeld. (…) Volgens de Arboarts is er sprake van een arbeidsconflict. In zijn verslag van 8 augustus 2022 staat opgenomen dat er geen medische beperkingen zijn. Er heeft ook mediation plaatsgevonden, maar die is inmiddels zonder succes afgesloten. Volgens het laatste verslag van de Arboarts van 15 september 2022, zou u niet in staat zijn om voor een koffiemoment naar het werk te komen en zouden er op dit moment geen re-integratiemogelijkheden zijn. Er zou sprake zijn van een toenemende mate sprake van beperkingen in uw persoonlijk en sociaal functioneren, wat zich ook zou uiten in fysieke beperkingen. Wij als uw werkgever, hebben echter een vermoeden gehad dat er meer speelde en dat u wél in staat bent om uw werkzaamheden te verrichten. Wij hebben dan ook een Recherche bureau ingeschakeld. Het door ons ingeschakelde Recherche Bureau heeft onder de naam [naam] contact met u gehad zowel via e-mail als via de telefoon. U heeft (…) aangegeven graag voor hem een opdracht te willen doen, u heeft daar ook een prijsopgave voor afgegeven en aangegeven uw werkzaamheden direct, dus tijdens uw ziekmelding bij uw werkgever, uit te kunnen voeren. Het gaat daarbij om dezelfde soort werkzaamheden als die u bij Dr [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] doorgaans verricht. U heeft dus tijdens uw ziekte werkzaamheden verricht voor derden (althans in ieder geval de bereidheid daartoe uitgesproken) die vergelijkbaar zijn met uw werkzaamheden bij [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] (…) Daarmee heeft u niet alleen in strijd met uw re-integratieverplichtingen gehandeld maar er ook blijk van gegeven u niet eerlijk te hebben opgesteld tegenover de Arboarts en tegenover uw werkgever over uw persoonlijke toestand. Verder is het zo dat u een arbeidsovereenkomst met [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] (…) waarin u zich verbonden heeft gedurende de arbeidsovereenkomst voor anderen werkzaam te zullen zijn. (…)
Hiervoor genoemde feiten en omstandigheden worden door [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] (…) als ernstig opgevat en vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang voor ons dat wij het vertrouwen in u als werknemer diepgravend en onherstelbaar verloren hebben en is aanleiding om u op staande voet te ontslaan ex art. 7:677 en 7:678 BW. Uw arbeidsovereenkomst met [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] (…) is hiermee per vandaag tot een einde gekomen. (…)”
2.11.
Bij brief van 25 oktober 2022 van zijn gemachtigde heeft [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet onterecht is verleend, zich beschikbaar gesteld de bedongen arbeid te verrichten en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon (bijlage 6 verzoekschrift).

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt:
I. primair vernietiging van de onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , toelating tot zijn werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom, doorbetaling van het loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
II. subsidiair veroordeling van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente
III. meer subsidiair veroordeling van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van een transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente,
IV. primair en (meer) subsidiair veroordeling van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van (voorwaardelijk) tegenverzoek verzoekt [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3 onderdelen e, g en i BW.
3.4.
[verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft zich verweerd tegen dit (voorwaardelijk) tegenverzoek.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

het verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek]
4.1.
Nu [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn (meer) subsidiaire verzoeken heeft ingetrokken, behoeven deze geen nadere bespreking en beoordeling. Thans wordt slechts een oordeel gevraagd over het primaire verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] .
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of de door [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gedane opzegging vernietigd moet worden en voorts (in het voorwaardelijk tegenverzoek) om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.3.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.4.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval - waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet - in onderling verband en samenhang bezien in aanmerking worden genomen. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging daarvan tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.5.
Voor de beoordeling van de vraag of het door [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] opgegeven redenen zoals vermeld in de hiervoor in r.o. 2.10. weergegeven brief maatgevend, want het gerezen geschil is afgebakend door het daarin als dringende reden genoemde verwijt.
4.6.
Nog los van de vraag of een gesprek met een potentiële klant over de mogelijkheden om (op termijn) een website te bouwen moet worden gekwalificeerd als het verrichten van werkzaamheden voor derden, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet op de hoogte was van het gegeven dat [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] nevenwerkzaamheden verrichtte vanuit zijn eigen onderneming. [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft onweersproken gesteld dat hij bij aanvang van zijn dienstverband bij [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] kenbaar heeft gemaakt dat hij een eigen onderneming heeft en dat hij daarom aanvankelijk een parttime dienstverband bij [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is aangegaan. Voorts heeft [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gedurende zijn dienstverband diverse facturen, afgedrukt op briefpapier van zijn onderneming, naar [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestuurd (bijlage 8 verzoekschrift). Daarop staan het Kvk-nummer en de website van zijn onderneming vermeld. Voor zover [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gestuurde facturen niet goed heeft bekeken, komt dit voor haar rekening en risico. Het verweer van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] dat zij enkel op de hoogte was van de verhuur door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] van zijn eigen apparatuur en niet wist dat [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] nevenwerkzaamheden verrichtte (bouwen van websites, verzorgen van de content daarvoor) kan dan ook geen standhouden.
4.7.
Voor zover [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] niet op de hoogte zou zijn geweest van het door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verrichten van nevenwerkzaamheden vanuit zijn eigen onderneming, wordt opgemerkt dat [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] met het ontslag op staande voet gegrepen heeft naar de zwaarst mogelijke arbeidsrechtelijke sanctie. Immers, het ontslag op staande voet moet worden gezien als een ultimum remedium. Het had dan zonder meer op de weg van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gelegen [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] eerst op voldoende duidelijke wijze te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het verrichten van nevenwerkzaamheden tijdens ziekte en de betaling van zijn loon eventueel op te schorten alvorens een recherchebureau in te schakelen en haar toevlucht te nemen tot een zo drastische maatregel als een ontslag op staande voet. Van een dergelijke voldoende duidelijke (niet voor misverstand vatbare) waarschuwing is niet gebleken.
4.8.
Evenmin is gebleken dat [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich niet eerlijk heeft opgesteld tegenover de bedrijfsarts en [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] en in strijd heeft gehandeld met zijn re-integratieverplichtingen.
4.9.
Geconcludeerd moet worden dat in dit geval een dringende reden voor onverwijlde opzegging ontbreekt, en dat - voor zover [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] al een verwijt zou kunnen worden gemaakt - een andere minder verstrekkende maatregel, hier had volstaan, te meer nu niet gebleken is van eerder getroffen disciplinaire maatregelen. De kantonrechter zal verder in het midden laten of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Nu de gehanteerde ontslaggronden in rechte geen stand houden, heeft [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd in de zin van artikel 7:671 BW. De verzochte vernietiging zal dan ook uitgesproken worden. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst op en na 21 oktober 2022 onverkort is blijven voortduren.
4.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gehouden is aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] het overeengekomen (achterstallige) loon met bijbehorende emolumenten door te betalen met ingang van 21 oktober 2022 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst eventueel alsnog rechtsgeldig zal eindigen.
4.11.
Waar vaststaat dat betaling door omstandigheden die voor risico van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] moeten komen, niet tijdig plaatsgevonden heeft, heeft [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] recht op de (maximale) wettelijke verhoging. De wettelijke verhoging zal - tot het gevraagde maximum van 50% - toegewezen worden omdat geen gronden aangevoerd zijn die tot matiging nopen. De wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
4.12.
Het verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot toelating tot de werkvloer zal - met de toevoeging door de kantonrechter: zodra [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] arbeidsgeschikt is of in staat is te re-integreren - eveneens worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de veroordeling tot wedertewerkstelling een dwangsom te koppelen, omdat er vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] de toegang tot de werkvloer zal weigeren. De dwangsom zal bij gebrek aan belang dan ook worden afgewezen.
het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]
4.13.
Nu de voorwaarde waaronder [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] het zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend is vervuld, komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het zelfstandig verzoek van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] .
4.14.
[verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van - kort gezegd - primair verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding
(g-grond) en meer subsidiair een combinatie van omstandigheden genoemd in voornoemde gronden (i-grond) die zodanig zijn dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
verwijtbaar handelen of nalaten (e-grond)
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is niet komen vast te staan dat [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verwijtbaar heeft gehandeld. Dit brengt mee dat deze grond niet tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan leiden.
verstoorde arbeidsrelatie (g-grond)
4.16.
Verder heeft [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] (subsidiair) het standpunt ingenomen dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Beoordeeld dient te worden of sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46).
4.17.
Als eerste moet de kantonrechter aan de hand van gesubstantieerde feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dát sprake van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is dat geen objectiveerbare termen aanwezig zijn om aan te nemen dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet. Vervolgens moet de kantonrechter blijken dat de werkgever zich reëel, redelijk en concreet heeft ingespannen om de (vermeende) verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen, maar dat deze inspanning, de werknemer toerekenbaar, geen resultaat opgeleverd heeft.
4.18.
Aan deze voorwaarden is niet voldaan, zodat ook het beroep op deze ontbindingsgrond niet slaagt. [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft te snel een recherchebureau ingeschakeld en naar de zwaarst mogelijke arbeidsrechtelijke sanctie gegrepen. Voor zover sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding is dat naar het oordeel van de kantonrechter aan [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te wijten. De ontbinding voor zover deze gebaseerd is op artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW zal eveneens worden afgewezen.
cumulatie van gronden (i-grond)
4.19.
Uiterst subsidiair verzoekt [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een combinatie van verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding.
4.20.
Een arbeidsovereenkomst kan op deze grond worden ontbonden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer (onvoldragen) gronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:699 lid 3, onderdeel i BW). Met deze zogenoemde "cumulatiegrond" wordt beoogd het ontslagstelsel te verruimen, zonder te breken met het huidige stelsel van gesloten ontslaggronden (
Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 9, p. 59). De cumulatiegrond is voor die gevallen bedoeld waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkele ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen (
Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, F, pag. 26). Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verwijtbaar handelen van de werknemer gecombineerd met onvoldoende functioneren en/of een verstoorde arbeidsverhouding (
Kamerstukken I, 2018-2019, 35 074, nr. 3, pag. 52).
4.21.
Naar het oordeel van de kantonrechter is ook het verzoek op de i-grond niet toewijsbaar. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat zowel de e-grond als de g-grond niet voldragen zijn. [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft niet toegelicht om welke reden de combinatie van de onvoldragen gronden de ontbinding toch rechtvaardigt.
conclusie
4.22.
Gelet op het voorgaande leveren de door [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, g en i BW. Het voorwaardelijk verzoek van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook afgewezen. De kantonrechter komt daardoor niet toe aan de beoordeling van de verschuldigdheid van een transitievergoeding dan wel toekenning van een door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] bepleite billijke vergoeding.
het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.23.
[verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden tot betaling van de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] worden tot aan deze uitspraak begroot op:
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde
€ 747,00
Totaal € 1.440,00
4.24.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna onder 5.6. weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek]
5.1.
vernietigt de door [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] op 21 oktober 2022 gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst,
5.2.
veroordeelt [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] om [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, zodra hij arbeidsgeschikt is of in staat is te re-integreren,
5.3.
veroordeelt [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] van het loon van € 3.607,22 bruto per maand (inclusief vakantiebijslag) vanaf 21 oktober 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het achterstallige loon en het geheel (de optelsom) nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de loonbetalingen tot aan de dag van algehele voldoening,
in het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]
5.4.
wijst de verzoeken af,
in het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.5.
veroordeelt [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot op heden begroot op € 1.440,00,
5.6.
veroordeelt [verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot,
5.7.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
CJ