ECLI:NL:RBLIM:2022:10679

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
C/03/275225 / FA RK 20-820
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvermogen en bruidsgave onder Iraans recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 28 december 2022 een beschikking gegeven over de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen, waarbij het Iraans recht van toepassing is. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.M. van Doorn, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Rezaie, zijn betrokken in een geschil over de bruidsgave en de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft eerder op 30 maart 2022 een bewijsopdracht aan de man gegeven met betrekking tot de bruidsgave, die in de huwelijksakte anders was vermeld dan de onderlinge overeenkomst die partijen later hebben gesloten. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord die bevestigden dat de man en de vrouw een bruidsgave van 21 gouden muntstukken waren overeengekomen, in plaats van de 1384 gouden muntstukken die in de huwelijksakte stonden vermeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat de onderlinge overeenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot betaling van de bruidsgave toegewezen, maar slechts tot het bedrag van 21 gouden muntstukken, wat neerkomt op € 8.967,00. De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meerdere of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/275225 / FA RK 20-820
Beschikking van 28 december 2022 betreffende verdeling
in de zaak van:
[vrouw],
wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn, kantoorhoudend in Maastricht;
en
[man],
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. D. Rezaie, kantoorhoudend in Amsterdam.
Gezien de stukken, waaronder een door deze rechtbank gegeven beschikking van 30 maart 2022, waarbij de rechtbank de man een bewijsopdracht heeft gegeven en verder de zaak heeft aangehouden ten aanzien van de bruidsgave en de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen.

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het verder procesverloop blijkt uit het volgende:
- de gehouden enquête en contra-enquête op 20 september 2022, waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- de akte na enquête en contra-enquête van de vrouw, van 18 oktober 2022;
- de akte na enquête van de man, van 19 oktober 2022.
1.2.
De rechtbank heeft de beschikking bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 29 juli 2021 en 30 maart 2022. In de beschikking van 29 juli 2021 heeft de rechtbank – onder meer – bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen en dat het Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime tussen partijen.
In de beschikking van 30 maart 2022 heeft de rechtbank de verzoeken van partijen ten aanzien van het huwelijksvermogen beoordeeld, omdat partijen geen afspraken hebben kunnen maken over de verdeling daarvan. De beslissingen daarover zouden bij eindbeschikking in het dictum worden opgenomen. Ook heeft de rechtbank geoordeeld over de inhoud van het toepasselijke Iraans recht. Ten slotte heeft de rechtbank ten aanzien van de bruidsgave de man een bewijsopdracht gegeven om de omvang daarvan door alle middelen rechtens te bewijzen. De rechtbank heeft daarbij al een oordeel gegeven over de bruidsgave, voor het geval de man niet in zijn bewijsopdracht zou slagen.
Op 20 september heeft het getuigenverhoor plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op verzoek van de man zijn vier getuigen gehoord en op verzoek van de vrouw in contra-enquête is de vrouw gehoord.
De verzoeken (na wijziging) aan de zijde van de vrouw luiden: voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen uit hoofde van de tussen partijen overeengekomen bruidsgift in totaal 1364 (zegge: dertienhonderd en voerenzestig) gouden munten althans de tegenwaarde hiervan in euro’s tegen de actuele dagkoers van € 427,00 per gouden munt en dus een bedrag van € 582.428,00;
de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Iraans echt een bedrag van € 41.500,00 te vermeerderen met de helft van de saldi van de Belgische bankrekeningen, zoals deze nog mogen blijken uit de door de man nog over te leggen afschriften/banktransacties;
de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 500,00 ter zake vervangende schadevergoeding voor het verlies van privégoederen van de vrouw.
De verzoeken aan de zijde van de man luiden:
De vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen, alsmede de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 45.000,00 uit hoofde van de gezamenlijke giften en aangekochte sieraden van partijen te betalen, te vermeerderen met de helft van het surplus van deze giften, zoals deze nog moge blijken uit/de het door de vrouw nog over te leggen origineel handgeschreven giftenoverzicht en originele facturen van de aangeschafte sieraden, een en ander bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Zoals reeds vermeld, heeft de rechtbank deze verzoeken beoordeeld, waarbij zij heeft geoordeeld dat de verzoeken van de vrouw onder B en C voor afwijzing gereed liggen en dat het verzoek van de man ten aanzien van giften van familie/vrienden/kennissen eveneens voor afwijzing gereed ligt. Dit zal dan ook in het dictum (onder 3.4.) als zodanig worden bepaald.
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave (het verzoek onder A).
2.2.
Bruidsgave
2.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de man is geslaagd in zijn bewijsopdracht. De vier getuigen die op verzoek van de man zijn gehoord (zijn ouders, zijn broer en een familievriend), verklaren allen dat de man en de vrouw graag met elkaar in het huwelijk wilden treden, maar dat de door de ouders van de vrouw gestelde bruidsgave een probleem was. Ook verklaarden zij dat de vrouw eigenlijk geen bruidsgave wilde, maar dat zij voorstelde om haar leeftijd (destijds 21) als bruidsgave af te spreken. Uit de verklaringen van de vier getuigen blijkt dat zij – al dan niet digitaal – aanwezig waren bij gesprekken met en/of tussen de man en de vrouw, over de bruidsgave. De getuigen bevestigen, kort gezegd, dat de man ten overstaan van de familie van de vrouw zou instemmen met een bruidsgave van 1384 gouden muntstukken en het huwelijkscontract zou ondertekenen waarin dit vermeld staat. Zij bevestigen echter ook dat de man en de vrouw daarna onderling een overeenkomst zouden sluiten waarbij zij een bruidsgave van 21 gouden muntstukken zouden afspreken. Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op deze getuigenverklaringen, vast dat deze onderlinge overeenkomst tot stand is gekomen. De getuigen hebben immers verklaard dat de vrouw deze overeenkomst heeft opgesteld, dat zij hebben waargenomen dat de vrouw en de man deze hebben ondertekend, waarna de ouders van de man deze ook hebben ondertekend en dat de broer van de man en de familievriend naderhand deze overeenkomst hebben ondertekend. Het is de rechtbank voldoende gebleken dat de getuigen hun verklaringen hebben gebaseerd op eigen waarnemingen. Van betekenisvolle inconsistenties die de bewijswaardering van de getuigenverklaringen kunnen veranderen, is de rechtbank niet gebleken.
2.3.
Dat de man de onderlinge overeenkomst niet heeft overgelegd, doet hier niet aan af omdat het ontstaan en bestaan ervan naar het oordeel van de rechtbank door het door de man geleverd bewijs voldoende is komen vast te staan.
2.4.
De rechtbank zal nog ingaan op hetgeen de vrouw over de getuigenverklaringen heeft gesteld in haar akte na enquête. Zij stelt dat de getuige [naam getuige] (de familievriend) heeft verklaard dat bij beide videogesprekken/bijeenkomsten nooit is gesproken over een contract of een document dat getekend zou worden of in aanwezigheid van de toen aanwezige personen is getekend. De vrouw vergelijkt deze verklaring met de verklaringen van de ouders en de broer van de man om haar stelling, dat de verklaringen van de getuigen bezijden de waarheid zijn, kracht bij te zetten. De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de vrouw niet slaagt aangezien uit het proces-verbaal niet volgt dat de getuige [naam getuige] een dergelijke verklaring heeft afgelegd. Integendeel, hij verklaart onder meer dat
“het tweede gesprek ging over de overeenkomst. (…) Tijdens die gesprekken hebben ze afgesproken dat mijn voorstel werd uitgevoerd.”Uit de verdere verklaring van de getuige [naam getuige] blijkt dat het tijdens de videogesprekken wel degelijk ging over het probleem aangaande de bruidsgave en de oplossingen daarvoor. Dat zijn verklaring op het punt van de ondertekening van een tweede overeenkomst niet geheel strookt met de verklaringen van de ouders en de broer van de man, acht de rechtbank niet relevant. De getuige [naam getuige] verklaart immers dat er een onderlinge overeenkomst is opgesteld met als bruidsgave 21 gouden muntstukken, die zowel partijen, de ouders van de man en hijzelf hebben ondertekend.
Voorts hebben de getuigen verklaard dat de videogesprekken hebben plaatsgevonden via Skype, waarvan de vrouw stelt dat dit destijds technisch niet mogelijk was. Gelet op de getuigenverklaringen, heeft de vrouw haar stelling onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank ook hieraan voorbijgaat.
Ook stelt de vrouw dat de verklaringen zeer subjectief zijn en er niet de waarde aan dient te worden gehecht zoals door de man beoogd, omdat de getuigen familie en een familievriend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele stelling onvoldoende om tot een andere bewijswaardering te komen.
Ten slotte stelt de vrouw dat de getuigenverklaringen door haar eigen verklaring worden ontkracht. De rechtbank gaat ook aan deze stelling voorbij en wijst op artikel 164 Rv.
2.5.
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat de man het bewijs heeft geleverd. Daarmee staat vast dat partijen bij latere overeenkomst een bruidsgave van 21 gouden muntstukken zijn overeengekomen. Bij beschikking van 30 maart 2022 heeft de rechtbank al beslist dat het door de vrouw verzochte bedrag van € 427,00 per gouden muntstuk zal worden gehanteerd.
2.6.
Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave is dus toewijsbaar, maar dan tot betaling van 21 gouden muntstukken althans de tegenwaarde hiervan in euro’s tegen een waarde van € 427,00 per gouden munt, zijnde een bedrag van € 8.967,00.
2.7.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen uit hoofde van de tussen partijen overeengekomen bruidsgift in totaal 21 (zegge: eenentwintig) gouden munten althans de tegenwaarde hiervan in euro’s tegen een waarde van € 427,00 per gouden munt en dus een bedrag van € 8.967,00;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst het meerdere of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.N. Geerman, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 28 december 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LG