ECLI:NL:RBLIM:2022:1078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
03-087813-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met geweld en bedreiging met vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op 28 maart 2021 in Brunssum een gewapende overval heeft gepleegd. De verdachten hebben het slachtoffer in zijn woning gedwongen tot de afgifte van een grote hoeveelheid geld, waarbij zij geweld hebben gebruikt en het slachtoffer met een vuurwapen hebben bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan PTSS en een stoornis in het gebruik van verdovende middelen, wat invloed heeft gehad op zijn handelen tijdens het delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 6.075,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan in het kader van de strafrechtelijke procedure, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van diefstal, maar heeft het subsidiair tenlastegelegde feit van afpersing bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/087813-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] , hierna: (de) verdachte,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.P. Vroegh, advocaat, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 januari 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, nadat ter terechtzitting van 19 januari 2022 de aanpassing omschrijving feiten in de tenlastelegging is toegelaten, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 28 maart 2021 in Brunssum:
primair:samen met een ander een grote hoeveelheid geld toebehorend aan [slachtoffer] heeft weggenomen, welke diefstal gepaard is gegaan met geweld tegen die [slachtoffer] ;
subsidiair:samen met een ander door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een grote hoeveelheid geld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het op aangever toegepaste geweld erkend. Uit een aantal omstandigheden is gebleken dat het voor de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] duidelijk was dat het geld dat medeverdachte bij aangever wilde halen, niet vrijwillig zou worden afgegeven. De verdachte en zijn medeverdachte hebben in de periode dat de avondklok gold in de avonduren een afstand van 200 kilometer overbrugd om hun doel te bereiken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft de moeite genomen zich te vermommen in een “thuis bezorgd”-jas teneinde zich ervan te verzekeren dat hij ook in de woning van aangever werd toegelaten. Uit de bewegende beelden, die door de politie zijn uitgelezen, blijkt dat verdachte met een getrokken pistool naast medeverdachte voor de deur stond op het moment dat aangever de deur opende. Het kan niet anders zijn dan dat een en ander tussen verdachte en zijn medeverdachte is besproken. Bovendien had medeverdachte [medeverdachte] tiewraps in zijn jaszak en verdachte heeft tiewraps gebruikt om aangever vast te binden. De verdachten droegen beiden soortgelijke handschoenen. Ten slotte zat DNA van beide verdachten op de munitie, zodat ervan uitgegaan kan worden dat ook medeverdachte [medeverdachte] van het vuurwapen geweten heeft.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard gelet op de wijze waarop het geld door verdachten is weggenomen. Aangever heeft hierover verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] met de oranje “thuis bezorgd”-jas bitcoins van hem wilde en dat hij hem een geldbedrag van drie- tot vierduizend euro wilde geven. Aangever denkt dat hij dit geld uiteindelijk op de tafel heeft gelegd, omdat medeverdachte [medeverdachte] in eerste instantie bleef vragen om bitcoins.
Met het wegleggen van het geld op tafel heeft aangever gedoogd dat het geld weggenomen werd door de verdachten. Derhalve is er wel sprake van afpersing, maar kan niet tot een bewezenverklaring van diefstal worden gekomen. De verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Bewijs ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 28 maart 2021 met zijn vriendin [getuige 1] in zijn woning was, die gelegen is aan de [adres 1] in Brunssum. Omstreeks 21.15 uur ging de deurbel en aangever liep naar de deur omdat hij besteld eten verwachtte. Toen aangever de deur opende, zag hij medeverdachte [medeverdachte] staan die gekleed was in een oranje “thuis bezorgd”-jas en verdachte die geheel in het zwart gekleed was. Beide verdachten droegen hoofdbedekking en een mondkapje. Aangever zag dat verdachte een zwart vuurwapen in zijn rechter hand had en hij werd door verdachten de woning in gedwongen. In de woonkamer vroeg medeverdachte [medeverdachte] aangever om bitcoins. Toen aangever zei dat hij geen bitcoins had, sloeg verdachte aangever drie tot vier keer met gebalde linker vuist op zijn gezicht. Aangever heeft vervolgens drie- tot vierduizend euro uit de kast in de woonkamer gehaald en dit geld op tafel gelegd.
Op enig moment ging de deurbel. Aangever moest op zijn telefoon laten zien wie voor de deur stond en moest de beelden van verdachten wissen. Omdat de persoon aan de deur bleef bellen, raakten verdachten in paniek. Aangever moest naar de keuken gaan en zich stil houden. In de keuken is het wapen op het hoofd van aangever gezet en is aangever wederom om bitcoins gevraagd. Toen aangever zei dat hij geen bitcoins had, moest hij zich omdraaien en heeft verdachte tiewraps om de handen van aangever gebonden. Aangever moest gaan liggen en verdachten hebben via de voordeur de woning verlaten. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft camerabeelden uitgekeken van de woningoverval gepleegd op 28 maart 2021 op het adres [adres 1] in Brunssum. Het betreffen camerabeelden met zichtveld vanaf de bovenzijde van de voordeur van de woning en de camerabel van de woning [adres 1] in Brunssum.
Op afspeelmomenten 0:01 en 0:03 komt medeverdachte [medeverdachte] met de “thuis bezorgd”-jas aanlopen richting de voordeur van de woning en belt aan. Op afspeelmomenten 0:14 en 0:16 is verdachte zichtbaar met een vuurwapen in zijn rechter hand. Verdachte houdt het wapen gericht en loopt achter medeverdachte aan de woning naar binnen. [3]
Getuige [getuige 1] , de vriendin van aangever, heeft verklaard dat zij op 28 maart 2021 tussen 21.10 en 21.20 uur in de woning, gelegen aan de [adres 1] in Brunssum, samen met aangever was. Toen zij in de keuken was, hoorde zij op enig moment de bel van de voordeur. Vanuit de keuken zag zij aangever teruglopen vanaf de voordeur in de richting van de woonkamer. Daarna zag zij een voor haar onbekend persoon met een vuurwapen in zijn hand achter aangever aanlopen. Getuige is vervolgens via de achterdeur in de keuken naar buiten gevlucht. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zich op 28 maart 2021 in de avond in zijn woning gelegen aan de [adres 2] in Brunssum bevond. Op een gegeven moment hoorde hij geschreeuw en gebonk vanuit de woning van de buren woonachtig op [adres 1] . Vervolgens hoorde getuige dat op zijn voordeur werd geklopt. Toen hij de deur opende, stond de buurvrouw voor de deur en zei dat haar vriend overvallen werd en dat zij bij één van de overvallers een wapen in zijn handen had gezien.
Op het moment dat de buurvrouw naar buiten liep, hoorde getuige dat ze zei: “Dat zijn ze.” Getuige zag toen de twee verdachten over het grasveld voor zijn woning naar de parkeerplaats rennen en zich achter geparkeerde auto’s verstoppen. Hij gaf aan de centralist van de meldkamer door waar medeverdachte [medeverdachte] , gekleed in de oranje jas, zich probeerde te verstoppen. Hij zag dat verdachte, met de zwarte jas, gebukt zat achter een geparkeerd busje. [5]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben op 28 maart 2021 omstreeks 21.20 uur de melding gekregen te gaan naar de verzamelplaats, gelegen aan de rotonde [adres 3] en [adres 4] in Brunssum, in verband met een gewapende overval. Op locatie kregen zij van de centralist te horen dat twee verdachten de woning verlaten hadden en op dat moment zouden lopen over een grasveld aan de [adres 4] . Eén verdachte was gekleed in een oranje jas en de ander in donkere kleding.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte] in zijn opvallend oranje jas direct wegdook naast een zwart voertuig in een rij geparkeerde voertuigen. Hij heeft medeverdachte [medeverdachte] direct met een zaklamp beschenen en geroepen dat hij moest gaan liggen en zijn handen moest laten zien.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft gezien dat verdachte zich achter een bestelauto schuil hield en heeft deze aangeroepen dat hij zijn handen moest laten zien.
Verdachten zijn aangehouden en geboeid. Verbalisant [verbalisant 2] heeft geconstateerd dat medeverdachte [medeverdachte] zwarte chirurgische handschoenen aan had en dat deze handschoenen met zwarte tape waren bevestigd aan de uiteinden van de mouwen van de oranje jas. Tijdens de fouillering zag verbalisant dat in de rechter binnenzak van de oranje jas enkele witte tiewraps zaten. In de rechter broekzak van medeverdachte zat een grijs klapmes. In de linker jaszak van de oranje jas zat een grote stapel geld met voornamelijk briefjes van 50 euro. Op dit geld zaten bloedvlekken. [6]
Na telling bleek het een geldbedrag van € 9.600,- te betreffen. [7]
Verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben naar aanleiding van de gewapende overval op 28 maart 2021 op de locatie [adres 1] en omgeving in Brunssum een forensisch onderzoek ingesteld. Op de parkeerplaats waar verdachten zijn aangehouden, is (onder meer) een zwarte sporttas aangetroffen waar een vuurwapen in zat. Dit wapen is veiliggesteld en van een SIN nummer voorzien (AAKZ3031NL). [8] Verbalisant [verbalisant 7] heeft als forensisch onderzoeker het vuurwapen onderzocht en heeft geconstateerd dat in het patroonmagazijn dertien goudkleurige patronen zaten met een koperkleurige kogel. Zowel onderdelen van het vuurwapen als de patronen zijn bemonsterd op humane biologische sporen. De veiliggestelde sporen zijn van SIN nummers voorzien en overgedragen aan The Maastricht Forensic Institute (TMFI). [9]
In het TMFI-rapport van 3 augustus 2021 is gerapporteerd dat de DNA-profielen van beide verdachten zijn vergeleken met de DNA-profielen uit het sporenmateriaal. Bij de vergelijking van de bemonstering van de twaalf patronen afkomstig uit het magazijn, voorzien van SIN nummer AAOJ9422NL - de bovenste patroon is los bemonsterd - is geconstateerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] donor kunnen zijn van celmateriaal in de bemonstering. [10]
In het rapport van het TMFI van 24 augustus 2021 zijn aanvullende berekeningen voor de bewijskracht van donorschap gerapporteerd.
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachten in de bemonstering van de overige twaalf patronen uit magazijn AAOJ9422NL is de
likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothesepaar 1
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en [medeverdachte] .
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van twee onbekende, niet verwante
personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Hypothesepaar 2
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en [medeverdachte] .
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en één onbekende, niet verwante persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Hypothesepaar 3
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [verdachte] en [medeverdachte] .
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van [medeverdachte] en één onbekende, niet verwante persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [11]
De verdachte heeft verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan 28 maart 2021 in een soort van black-out verkeerde. Hij was onder invloed van speed en andere middelen. Hij heeft nauwelijks herinnering aan hetgeen is gebeurd. Hij weet ook niet meer hoe hij aan een wapen is gekomen. Hij weet enkel dat hij samen met de persoon was met wie hij is opgepakt en dat binnen in de woning van aangever paniek is ontstaan. Aangever begon te schreeuwen en verdachte raakte in paniek en heeft hem een duw en klappen gegeven. [12]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 28 maart 2021 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld (te weten ongeveer 9.600 euro), in elk geval enig goed, toebehorende aan die [slachtoffer] , door
- bij de woning van die [slachtoffer] aan te bellen en
- een vuurwapen te tonen en
- onder bedreiging van voornoemd (vuur)wapen de woning binnen te dringen en
- meermalen om (delen van) (een) bitcoin(s) te vragen en
- die [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht te slaan en
- voornoemd (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en
- tiewraps om de handen van die [slachtoffer] te binden en
- kenbaar te maken dat die [slachtoffer] moet gaan liggen,
terwijl hij en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
hebben verschaft door middel van een vals kostuum, te weten
‘thuisbezorgd.nl’-kleding.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog [naam 1] heeft over de geestvermogens van de verdachte op 6 juli 2021 een rapport uitgebracht.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van PTSS en een stoornis in het gebruik van speed, cocaïne en anabole steroïden. Deze stoornissen waren aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde.
Gezien het feit dat verdachte zich niets meer kan herinneren van het tenlastegelegde is er moeilijk een uitspraak te doen over een verband tussen de diagnose PTSS en stoornis in het gebruik van amfetaminen en het tenlastegelegde. Op basis van de in dit rapport vervatte bevindingen is dan ook geen advies mogelijk gebleken met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf van zes jaren op te leggen met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Aangever is in zijn woning geconfronteerd met twee stevig gespierde mannen die fysiek geweld tegen hem hebben gebruikt, hem hebben bedreigd met een vuurwapen en hem van zijn vrijheid hebben beroofd met tiewraps. In de strafmaat moet ook rekening worden gehouden met het feit dat aangever letsel heeft overgehouden aan de overval.
De houding van verdachte is zodanig dat hij het feit gedeeltelijk erkent, maar niet de volledige verantwoordelijkheid neemt. In het voordeel van verdachte is er rekening mee gehouden dat geen geweldsdelicten op zijn strafblad voorkomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het ziektebeeld van verdachte en hem een straf op maat op te leggen.
De verdachte heeft in het verleden als militair in Afghanistan traumatische gebeurtenissen meegemaakt die maken dat hij lacunes in zijn geheugen heeft. De verdachte schaamt zich diep voor hetgeen hij aangever heeft aangedaan en hij heeft het gebeuren diep weggestopt. Pas na verloop van tijd is hij zich dingen gaan herinneren. Bovendien had verdachte voorafgaand aan het incident veel verdovende middelen gebruikt en was hij op zoek naar een adrenaline rush. Ook dat is een manier om traumatische gebeurtenissen uit het verleden te verdringen.
De verdediging verwijst naar het reclasseringsadvies van 14 januari 2022, waarin de heer
[naam 2] een uitgebreid plan voor de behandeling van verdachte heeft beschreven. De verdediging verzoekt een straf van maximaal vier jaar gevangenisstraf op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij aangever in zijn woning ernstig is toegetakeld. De verdachten zijn binnen gedrongen in de woning van aangever, de plek waar hij zich veilig zou moeten voelen. Zij hebben hiermee aangever en zijn vriendin een shock bezorgd, maar ook de buren in de naaste omgeving die getuige moesten zijn van de aanhouding van verdachten in hun buurt.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting geven voor een overval in een woning met licht geweld als uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaren en voor een overval in een woning met ander geweld een uitgangspunt van vijf jaren.
In het nadeel van verdachte wordt meegewogen dat er sprake was van een samenwerkingsverband van twee personen, dat een vuurwapen is gebruikt en dat er letsel is toegebracht aan aangever.
De rechtbank stelt vast dat op het strafblad van verdachte geen geweldsdelicten voorkomen.
Uit het psychologisch rapport van 6 juli 2021 blijkt bovendien dat verdachte lijdt aan PTSS en aan een stoornis in het gebruik van speed, cocaïne en anabole steroïden. Deze factoren hebben verdachte ook beïnvloed ten tijde van het plegen van het strafbare feit.
In het reclasseringsadvies van 14 januari 2022 wordt geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Het is wenselijk dat er een klinische behandeling zal plaatsvinden door een gespecialiseerd instituut voor veteranenzorg, zoals het Sinaï Instituut, in combinatie met ambulante behandeling bij een forensische instelling die aandacht kan hebben voor delictgedrag en middelengebruik. Een drugsverbod is noodzakelijk en het is wenselijk dat de reclassering hierop controle kan uitoefenen. Contact met de medeverdachte is niet gewenst.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met minder dan oplegging van een gevangenisstraf. Een gedeelte van deze gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd, zodat hieraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden zoals door de reclassering voorgesteld.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 14.075,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering heeft betrekking op materiële schade ter hoogte van € 3.075,-, bestaande uit de posten “telefoons” van € 1.000,-, “bril” ter hoogte van € 75,- en “tandarts” ter hoogte van € 2.000,-. De vordering heeft betrekking op immateriële schade ter hoogte van € 11.000,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de gevorderde materiële schadevergoeding voor zover deze betrekking heeft op de I-phones en de bril toewijsbaar. Nu voor wat betreft de tandartskosten geen nota is overgelegd, verzoekt de verdediging gebruik te maken van de matigingsbevoegdheid.
Met betrekking tot de immateriële schade verzoekt de verdediging de rechtbank aansluiting te zoeken bij de reguliere bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Het gevorderde bedrag van € 11.000,- is aan de hoge kant.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de posten “telefoons” en “bril” voldoende zijn onderbouwd. Deze kosten zijn aan te merken als materiële schade en kunnen worden toegewezen.
De door de benadeelde partij gevorderde tandartskosten zijn onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze post niet-ontvankelijk verklaren, zodat de weg naar de civiele rechter voor de benadeelde partij open staat.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 11.000,- aan immateriële schade. Deze schade bestaat - aldus de onderbouwing van de raadsman van de benadeelde partij - uit letsel, in het bijzonder twee uitgeslagen tanden waarvan één is teruggeplaatst en één is vervangen door een kroon. Ook heeft benadeelde een toegetakelde neus en lip opgelopen en heeft hij veel bloed verloren als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Benadeelde heeft ook psychisch last gehad van het voorval. De klachten waren niet dermate ernstig dat benadeelde daar psychologische ondersteuning voor heeft gezocht. Het gebeuren heeft echter toch een behoorlijke impact op benadeelde gehad dat hij is overvallen in zijn woning, vastgebonden met tiewraps en bedreigd met een vuurwapen.
De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechtbank bij de begroting, indien mogelijk te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit en de daarop volgende noodzakelijke behandelingen pijn en ongemak heeft ondervonden. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat deze gebeurtenis zeer grote impact heeft gehad op het leven van benadeelde. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de immateriële schade naar billijkheid kan worden vastgesteld op € 5.000,-.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 6.075,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021. Over het toegewezen bedrag zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De veroordeling is hoofdelijk, derhalve zal aan de betalingsverplichting zijn voldaan zodra hetzij de verdachte hetzij medeverdachte het bedrag heeft betaald.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde feit tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de schorsing bij GGZ IrisZorg Toezichtunit Nijmegen op het adres Tarweweg 20, 6534 AM, Nijmegen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in de SIBU van het Sinai Centrum of een FPA, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door de polikliniek van de Pompestichting en het Sinaï Centrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op
risicovolle situaties.
Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt, indien de reclassering dat noodzakelijk vindt, mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de mededader, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van een bedrag van € 6.075,-, bestaande uit € 1.075,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de vordering tot materiële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk;
  • wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van € 6.075,-, bestaande uit € 1.075,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 65 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. M.E. Notermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2022.
Buiten staat
Mr. Notermans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat ter terechtzitting van 19 januari 2022 aanpassing omschrijving feiten in de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 maart 2021 in de gemeente Brunssum
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een (grote) hoeveelheid geld (te weten ongeveer 9.600 euro),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door
middel van een vals kostuum, te weten ‘thuisbezorgd.nl’-kleding,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, door
- bij de woning van die [slachtoffer] aan te bellen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- onder bedreiging van voornoemd (vuur)wapen de woning binnen te dringen en/of
- meermalen om (delen van) (een) bitcoin(s) te vragen en/of
- die [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht te slaan en/of
- voornoemd (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of
- tiewraps om de handen van die [slachtoffer] te binden en/of
- kenbaar te maken dat die [slachtoffer] moet gaan liggen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 en sub 3 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2021 in de gemeente Brunssum
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
heeft gedwongen tot de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld (te
weten ongeveer 9.600 euro), in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
- bij de woning van die [slachtoffer] aan te bellen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- onder bedreiging van voornoemd (vuur)wapen de woning binnen te dringen en/of
- meermalen om (delen van) (een) bitcoin(s) te vragen en/of
- die [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht te slaan en/of
- voornoemd (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of
- tiewraps om de handen van die [slachtoffer] te binden en/of
- kenbaar te maken dat die [slachtoffer] moet gaan liggen,
terwijl hij en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft door middel van een vals kostuum, te weten
‘thuisbezorgd.nl’-kleding;
( art 317 lid 1 en lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 en sub 3
Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer 23, gesloten d.d. 12 september 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 271.
2.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 28 maart 2021, pag. 31 en 32.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2021, pag. 65 en 66.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 28 maart 2021, pag. 40.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 29 maart 2021, pag. 42 tot en met 44.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2021, pag. 196 tot en met 198.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2021, pag. 176.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 15 juni 2021, pag. 74.
9.Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 2 augustus 2021, pag. 126 tot en met 128.
10.TMFI-rapport d.d. 3 augustus 2021, pag. 129 tot en met 132.
11.Deskundigenrapportage TMFI d.d. 24 augustus 2021 (niet opgenomen in het eind-PV).
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 januari 2021.