ECLI:NL:RBLIM:2022:1272

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
C/03/295020 / FA RK 21-2926
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator voor een meervoudig gehandicapte minderjarige in het kader van zorgregeling en communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 februari 2022 een beschikking gegeven over de benoeming van een bijzondere curator voor een meervoudig gehandicapte minderjarige, geboren in 2007, op verzoek van de zorginstelling Stichting SWZ. De ouders van de minderjarige, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, zijn het niet eens over de zorgregeling en de communicatie tussen hen verloopt problematisch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorginstelling belanghebbende is in de zin van artikel 1:250 lid 1 BW en artikel 798 Rv, omdat zij verantwoordelijk is voor de zorg en ondersteuning van de minderjarige. De rechtbank heeft geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen, wat leidt tot onduidelijkheid en problemen in de zorg voor de minderjarige. De rechtbank heeft daarom besloten om een bijzondere curator te benoemen, die kan optreden in het belang van de minderjarige en kan helpen bij het oplossen van de communicatieproblemen tussen de ouders. De bijzondere curator, mr. S.C. van Heerd, zal de opdracht krijgen om de zorgregeling te onderzoeken en namens de minderjarige verzoeken in te dienen. De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een nieuw advies uit te brengen over de zorgregeling. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/295020 / FA RK 21-2926
Beschikking van 18 februari 2022
in de zaak van:
STICHTING SWZ,
gevestigd te 5691 AG Son en Breugel, Nieuwstraat 70,
hierna te noemen SWZ,
advocaat: mr. J.F. Groen.
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. van Wijk,
[vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 29 juli 2021;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 18 november 2021.
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 en waarbij zijn verschenen:
- namens SWZ:
- mr. J.F. Groen en mr. J.M. de Vries;
- mevrouw [naam] , directrice van SWZ;
- mevrouw [naam] , voorheen persoonlijke begeleidster van [minderjarige] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.M. van Wijk;
- de vader.
1.2.
Tevens is in het geding gebracht:
  • een brief van SWZ, binnengekomen bij de rechtbank op 9 december 2021;
  • een brief van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 13 december 2021;
  • een brief van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 14 december 2021.
2. De vaststaande feiten
2.1.
[minderjarige] verblijft sinds september 2015 bij SWZ, locatie Zonhove. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
SWZ verzoekt een bijzondere curator te benoemen, teneinde duurzame duidelijkheid te verkrijgen in ten minste de verdeling van de zorg – en opvoedingstaken (hierna zorgregeling), dan wel een voorziening te treffen die de rechtbank juist acht.
SWZ heeft daartoe gesteld dat [minderjarige] sinds september 2015 bij Zonhove verblijft. [minderjarige] heeft een lichamelijke en verstandelijke beperking. Als gevolg van zijn beperkingen kan hij niet verbaal communiceren en heeft hij intensieve zorg en ondersteuning nodig.
In de zomer van 2016 hebben de ouders en SWZ afspraken gemaakt over de zorgregeling. In de loop der tijd is gebleken dat de ouders niet goed in staat waren om de gemaakte afspraken na te komen.
De rechtbank Limburg, locatie Roermond heeft op 8 september 2020 een beschikking gegeven waarbij een zorgregeling is bepaald die in overleg met en onder regie van Zonhove nader dient te worden ingevuld.
Sinds die beschikking is de communicatie tussen de ouders niet verbeterd. De ouders zijn niet in staat gebleken om in overleg tot gezamenlijke beslissingen te komen. Omdat de ouders het niet altijd eens worden, wordt SWZ – meer specifiek de persoonlijk begeleider en de gedragsdeskundige van [minderjarige] , gepositioneerd in de rol van procesbegeleider. In de praktijk komt het er op neer dat SWZ (eind)beslissingen moet nemen over de zorgregeling. Deze positie is naar mening van SWZ onjuist en onwenselijk. Ten eerste is SWZ niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de zorgregeling en heeft zij haar visie daarop en haar rol daarin niet kunnen geven. Ten tweede geldt dat SWZ primair verantwoordelijk en ook deskundig is in het bieden van zorg en ondersteuning aan [minderjarige] . SWZ is vanzelfsprekend bereid om met de ouders mee te denken over het welzijn en de mogelijkheden van [minderjarige] , maar SWZ is niet in de positie om over (de uitvoering van) de zorgregeling een eindbeslissing te nemen. Dat is de verantwoordelijkheid van de ouders gezamenlijk.
De problematische besluitvorming tussen de ouders kan ertoe leiden dat er soms niet of niet tijdig beslissingen worden genomen die [minderjarige] aangaan. Daarmee komt het voor dat [minderjarige] in zijn (dagelijkse of wekelijkse) activiteiten en welzijn wordt geraakt.
Gezien de problematiek in de communicatie tussen de ouders en in aanvulling op de eerder getroffen zorgregeling verzoekt SWZ een bijzondere curator te benoemen. Naar het idee van SWZ kan een bijzondere curator – als onafhankelijke derde – een bijdrage leveren aan het oplossen en voorkomen van de verdeeldheid tussen de ouders. Indien dit niet lukt dan kan de bijzondere curator zo nodig verzoeken om de zorgregeling te wijzigen.
SWZ heeft ter zitting erkend dat de problematiek breder is dan enkel de zorgregeling. Het hoofdprobleem is dat de ouders niet goed kunnen communiceren en beslissingen kunnen nemen. Door de moeder wordt naar voren gebracht dat SWZ een opdracht heeft gekregen die veel breder is dan de zorgregeling. Dat leest SWZ niet terug in de beschikking van 8 september 2020. Het is niet juist dat SWZ tot mei 2021 geen problemen heeft ervaren. SWZ heeft vanaf het begin afspraken moeten maken over de omgang en de communicatie.
Het klopt dat SWZ de wettelijke vertegenwoordiger zou kunnen passeren. Dat kan echter alleen als de wettelijke vertegenwoordiger geen goede vertegenwoordiger is en niet handelt in het belang van het kind. Die drempel is heel erg hoog. Gelet op de richtlijnen van het KNMG bestaat daar in deze zaak geen juridische grondslag voor. Voor zover dat al zou kunnen is dat ook onwenselijk omdat de verhoudingen op dit moment al verhard zijn. De verhoudingen zullen dan alleen maar verder verharden.
Wat betreft de opmerking dat er geen sprake zou zijn van strijdende ouders stelt SWZ dat niet kan worden gezegd dat de ouders op hele harmonieuze wijze communiceren over de zorg bij SWZ.
SWZ heeft eerder al een pestprotocol ingezet. Dat is een paar jaar geprobeerd maar dat heeft geen verandering/verbetering gebracht. Tevens ontbreekt dan de noodzakelijke onafhankelijke derde. SWZ heeft eerder ook al conflictbemiddeling aangeboden. Daar zijn ouders het toen echter niet over eens geworden.
Ten aanzien van het zelfstandige verzoek van de moeder is het niet zo dat SWZ in dat verband betrokken hoeft te zijn. Los van de vraag hoe SWZ onderworpen zou kunnen worden aan een psychiatrisch dan wel psychisch onderzoek is het in het belang van [minderjarige] dat de ouders met elkaar leren communiceren. Het verzoek van de moeder is ingegeven door haar wens om belast te worden met het eenhoofdig gezag. Dit is naar mening van SWZ niet in het belang van [minderjarige] . Hij reageert goed op het contact met beide ouders.
Mevrouw [voormalig begeleidster] heeft daarop aangevuld dat [minderjarige] meervoudig beperkt is en afhankelijk is van zijn omgeving om keuzes te kunnen maken. De ouders zijn het over veel niet eens. Zo is tijdens Covid – 19 de vraag geweest of [minderjarige] wel of niet naar school zou gaan en verschilden partijen ook over de kleur van [minderjarige] zijn kamer. Ook over de zorgregeling kunnen partijen het niet eens worden. De ene ouder vindt het fijn om [minderjarige] thuis te hebben terwijl de andere ouder dat niet vindt kunnen. Ook is de ene ouder van mening dat het af en toe goed is als [minderjarige] zijn borstfixatie uit doet in de rolstoel zodat [minderjarige] zijn borstspieren kan trainen. De andere ouder vindt het beter als [minderjarige] deze aanhoudt.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder concludeert tot afwijzing van het verzoek van SWZ.
Tevens verzoekt zij een onderzoek door het NIFP te gelasten waarbij minimaal aan de orde dient te komen waar de kern van het probleem gelegen is bij de besluitvorming rondom [minderjarige] , zowel ten aanzien van zijn verzorging en (medische) behandeling als ten aanzien van de uitvoering van de bezoekregeling. Alsmede wat voor SWZ nodig is om hierin verantwoordelijkheid te kunnen nemen en adviezen te kunnen geven die ook daadwerkelijk worden opgevolgd. Wat de moeder betreft dient tevens de vraag te worden voorgelegd of eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] moet worden geacht en, zo ja, wie van de ouders dan hiermee belast zou moeten worden.
De moeder bestrijdt dat SWZ geen uitvoering zou kunnen geven aan de beschikking van 8 september 2020. De moeder bestrijdt ook dat SWZ niet betrokken zou zijn geweest bij deze procedure. SWZ is namelijk als informant door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de raad) gehoord en is op de hoogte gehouden van het raadadvies. SWZ heeft tot mei 2021 ook niet over problemen in de uitvoering gerept, terwijl SWZ wel direct op de hoogte is gesteld van de inhoud. De zorgregeling is in de beschikking van 8 september 2020 op die wijze vormgegeven als gevolg van het hoofdprobleem, namelijk dat de ouders gezamenlijk niet tot een besluit kunnen komen over een goede zorgregeling en de randvoorwaarden waaraan die moet voldoen. Evenmin kunnen de ouders tot een gezamenlijk besluit komen over de verzorging en de behandeling van [minderjarige] . Wat de moeder betreft is het algemenere probleem het startpunt. Als de moeizame besluitvorming tussen de ouders wordt opgelost zal ook het probleem ten aanzien van de zorgregeling waarschijnlijk ten goede gekeerd kunnen worden.
Uit de algemene voorwaarden op de website van SWZ blijkt dat SWZ professionele, wetenschappelijk onderbouwde zorg van goede kwaliteit garandeert aan haar cliënten en ouders vanuit de eigen verantwoordelijkheid desnoods hierbij kan passeren. In het belang van [minderjarige] moet SWZ dus wel beslissingen nemen als het de ouders dan wel wettelijk vertegenwoordigers niet lukt. Daar zou [minderjarige] ook gebaat bij zijn.
Alhoewel de moeder instemmend heeft gereageerd op het voorstel van SWZ om een bijzondere curator te laten aanstellen, heeft de moeder hier serieuze bedenkingen bij. De moeder is van mening dat daarin geen duurzame oplossing is gelegen. Een bijzondere curator weet niets van de toestand en de behoeften van [minderjarige] en zal zich voor informatie hierover en voor de oordeelsvorming over wat in het belang is van [minderjarige] toch moeten wenden tot SWZ als primaire verzorger. Bovendien vraagt de moeder zich af hoe de aanstelling van een bijzondere curator vormgegeven zou moeten worden in deze situatie. De vraag is daarnaast ook hoe een bijzondere curator de mening van [minderjarige] moet overbrengen, nu [minderjarige] zelf niet kan praten. Ook hiervoor zal de bijzondere curator zich moeten wenden tot SWZ, die juist zegt afstand te willen nemen van de problematiek.
SWZ meent de rol die haar is toebedeeld niet op zich te kunnen nemen omdat zij, wat begrijpelijk is, onpartijdig probeert te blijven. Daarnaast lijkt SWZ een beeld te schetsen van twee strijdende ouders. De moeder gaat echter iedere (schijn) van strijd juist zoveel mogelijk uit de weg en buigt liever mee dan dat zij de confrontatie aangaat. Zij zet in op een harmonieuze samenwerking met zowel SWZ als met de vader. De werkelijke oorzaak ligt dan ook niet in de strijdende ouders. Naar de ervaring en constatering van de moeder is die gelegen in het grensoverschrijdende gedrag van de vader, met name naar haar maar ook naar SWZ. Het gedrag van de vader naar SWZ observeert de moeder als manipulatief en obsessief. Het pestgedrag richting de moeder vindt deels plaats buiten het zicht van SWZ. Door dit pestgedrag is er ook geen zakelijke communicatie en besluitvorming tussen de ouders over [minderjarige] mogelijk. Als de moeder een afwijkende visie op zaken heeft van die van de vader, leidt dit onherroepelijk tot aanvallen op de moeder als persoon.
De moeder weet niet waar de oplossing gezocht zou moeten worden, maar de oplossing ligt niet in het benoemen van een bijzondere curator. De moeder zou zich kunnen voorstellen dat er een onderzoek door het NIFP wordt gelast naar de gedragingen van en dynamiek tussen de ouders en SWZ, waarbij minimaal wordt gekeken naar de periode van 2015 tot heden. Een andere, meer vergaande, optie is het belasten van een van de ouders met het eenhoofdig gezag. Het ligt dan het meest voor de hand de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten. Zij heeft gedurende het leven van [minderjarige] tot nu toe het grootste deel van zijn verzorging op zich genomen. Ook in de communicatie met SWZ en diverse medisch specialisten is de moeder altijd het eerste aanspreekpunt geweest. Daarbij is er reeds sprake van het klem-criterium omdat regelmatig de benodigde zorg of medicatie niet of niet tijdig verleend of verstrekt wordt omdat de vader per definitie een andere richting in wil dan de moeder, waarbij opgemerkt wordt dat de moeder doorgaans op dezelfde lijn zit als de professionals. De moeder doet op dit moment nog geen verzoek haar te belasten met het eenhoofdig gezag, maar doet wel de uitdrukkelijke suggestie dit als onderwerp van onderzoek mee te nemen als de rechtbank mocht besluiten het NIFP onafhankelijk onderzoek te doen.
Ter zitting is daarnaast door de moeder aangegeven dat onderzocht dient te worden waarom de ouders niet in staat zijn om te communiceren. Dat lukte de ouders al niet voordat [minderjarige] bij SWZ verbleef. Uit de emailcorrespondentie blijkt dat het zwaartepunt daarvan bij de vader ligt. Er zou een filter in de vorm van een hulpverlener ingezet dienen te worden die alle nare opmerkingen uit de correspondentie haalt en enkel kijkt naar wat nodig is. De moeder stelt in dat kader voor een pestprotocol in te stellen. Daar heeft SWZ nog geen gebruik van gemaakt. Er is enkel een procesbegeleider ingezet die heeft geprobeerd die rol op zich te nemen. SWZ geeft aan dat de drempel om de wettelijke vertegenwoordiger te passeren heel hoog is. Zij heeft echter een hele duidelijke opdracht van de rechtbank gekregen om juist wel die regierol op zich te nemen. Ook in het raadsonderzoek kwam duidelijk naar voren dat de raad de rol van regievoerder zag weggelegd voor SWZ. De moeder denkt dat dit ook de enige mogelijkheid is om de situatie te laten werken. Tenzij deze rol bij een van de ouders komt te liggen. Dat [minderjarige] goed op beide ouders reageert staat los van het gezag.
Gelet op de beschikking van 8 september 2020 en het daaraan voorafgaande raadsrapport klopt het dat SWZ enkel de opdracht heeft gekregen de regie uit te voeren over de zorgregeling. Of [minderjarige] dat aankan is echter niet alleen afhankelijk van hemzelf maar ook van de vraag of zijn omgeving wel veilig genoeg is. Gelet daarop gaat de regierol van SWZ wel iets verder.
De moeder staat niet open voor conflictbehandeling. Daar heeft zij geen vertrouwen in. De moeder is jarenlang volledig gemanipuleerd en klein gemaakt door de vader. Bij conflictbemiddeling wordt ervan uitgegaan dat allebei de ouders het beste met [minderjarige] voorhebben. De moeder heeft echter ervaren dat de vader niet het beste met [minderjarige] voor heeft. De raad is er gedurende het onderzoek ook nooit op ingegaan dat er in het begin van de relatie sprake is geweest van psychische mishandeling van de moeder door de vader. Een conflictbemiddeling zal niet tot de oplossing leiden.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
De vader is van mening dat het probleem is ontstaan in de zorgregeling. De moeder wil niet dat de vader [minderjarige] meeneemt. Alle regels die de moeder heeft zijn er om de vader en [minderjarige] te beperken. De ouders zijn het over veel zaken niet eens. Zo komt de vermoeidheid die [minderjarige] ervaart volgens de moeder door overprikkeling en door de vader door onderprikkeling. Ook hadden de ouders discussie over de kleur van de kamer. De vader heeft alles goed geregeld thuis. Zo is er een traplift geïnstalleerd en krijgt de vader een bed voor [minderjarige] . De moeder heeft geprobeerd dat allemaal onderuit te halen. De vader ziet een enorme manipulatie van de moeder richting andere partijen waardoor de vader al op achterstand staat. Personen die bijzonder goed zijn voor [minderjarige] worden door de moeder aan de kant gezet. De moeder geeft aan dat zij psychisch door de vader mishandeld zou zijn maar de vraag is waarom dat dan nooit eerder is gebleken. Het benoemen van een bijzondere curator is een voortzetting van de strijd. De vader is niet bekend met NIFP. Hij is primair van mening dat de ouders conflictbemiddeling moeten volgen. Zolang de ouders niets uitpraten blijven zaken opspelen. De vader is blij dat wordt aangegeven dat [minderjarige] goed op de ouders reageert. De ouders zijn beiden goed opgeleid en kunnen uitstekend communiceren. De vader acht zowel de moeder als zichzelf in staat om de ouderlijke zorg over [minderjarige] op zich te nemen. Zichzelf misschien nog wel beter omdat hij ziet hoe [minderjarige] op hem reageert als hij bij de vader thuis is. De ouders moeten bij de conflictbemiddeling met een schone lei beginnen. Subsidiair staat de vader achter de benoeming van een bijzondere curator.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
Het verzoek van SWZ is gebaseerd op artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank dient allereerst te beoordelen of SWZ belanghebbende is in de zin van artikel 1:250 lid 1 BW jo. artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), teneinde te kunnen beoordelen of SWZ ontvankelijk kan worden verklaard in haar verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Welke persoon of instelling (hierna elke van beide: betrokkene) als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en - aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin Rv (ECLI:NL:HR:2018:463).
Door de beschikking van de rechtbank van 8 september 2020 heeft SWZ de regie over de uitvoering van de zorgregeling heeft gekregen. Daardoor is zij in een positie terecht gekomen waarin zij beslissingen moet gaan nemen over de uitvoering van de zorgregeling tussen [minderjarige] en zijn ouders. Doordat de ouders het oneens zijn over de uitvoering van de zorg en de behandeling komt SWZ in een positie waarin zij de zorg voor en behandeling van [minderjarige] niet meer goed kan uitvoeren. De moeder heeft daarover gesteld dat SWZ in de mogelijkheid is de wettelijke vertegenwoordiger te passeren. Uit de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WBGO) blijkt echter – voor zover van belang – dat de verplichtingen van de hulpverlener tegenover een persoon die de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen, nagekomen dienen te worden jegens de ouders die het gezag over die persoon uitoefenen (artikel 7:465 lid 1 en 2 BW). Op grond van artikel 7:466 lid 1 BW kan voor het uitvoeren van een verrichting slechts zonder toestemming worden overgegaan indien de tijd voor het vragen van die toestemming ontbreekt aangezien onverwijlde uitvoering van die verrichting kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betreffende persoon te voorkomen. Uit de richtlijn van het KNMG ‘Toestemming en informatie bij de behandeling van minderjarigen’ volgt ook dat wanneer een kind jonger is dan twaalf jaar of ouder is dan twaalf jaar, maar wilsonbekwaam, dat voor de behandeling van dat kind toestemming nodig is van beide gezagdragende ouders. Op basis van goed hulpverlenerschap kan worden besloten het kind toch te behandelen indien de behandeling zeer noodzakelijk is, het niet lukt om de weigerende ouder(s) te overtuigen en de motieven van de ouder(s) om toestemming te weigeren evident niet zijn ingegeven door het belang van het kind, maar door hun eigen subjectieve mening of belangen. SWZ is dan ook niet zonder meer in de mogelijkheid om de wettelijk vertegenwoordiger te passeren. De drempel hiervoor ligt heel hoog. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat SWZ rechtstreeks in haar verplichtingen richting [minderjarige] wordt geraakt en daarmee belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. De rechtbank zal SWZ dan ook ontvangen in haar verzoek.
6.2.
Van de zijde van SWZ is uitvoerig toegelicht tegen welke problemen zij aanloopt. Gebleken is ook dat deze problemen breder zijn dan enkel de uitvoering van de zorgregeling. SWZ kan vanwege de onenigheid tussen de ouders ook niet de zorg en ondersteuning bieden die noodzakelijk is voor [minderjarige] . Beslissingen aangaande [minderjarige] kunnen soms niet of niet tijdig worden genomen. Ook wordt [minderjarige] vaker in zijn (dagelijkse of wekelijkse) activiteiten en welzijn geraakt doordat ouders het niet eens zijn. Uit hetgeen de ouders ter zitting naar voren hebben gebracht blijkt ook dat zij fundamenteel verschillen over zaken en beslissingen die genomen moeten worden in het belang van [minderjarige] . Daaraan ligt een diepliggende ex-partnerproblematiek ten grondslag, waarbij de ouders terugvallen op het verleden en erkenning zoeken voor hoe zij hun relatie (hebben) ervaren. De strijd tussen de ouders leidt ertoe dat het belang van [minderjarige] in het geding is en ondergesneeuwd raakt. De rechtbank acht dit schadelijk voor zijn ontwikkeling.
De rechtbank is van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de zorgregeling in ieder geval bij SWZ weggehaald moet worden en neergelegd moet worden bij iemand die wel beslissingen kan nemen of (bindende) aanwijzingen kan geven met betrekking tot de zorgregeling. De bijzonder curator kan in ieder geval namens [minderjarige] verzoeken doen, bijvoorbeeld tot vastlegging van een concrete zorgregeling. De rechtbank zal dan ook overgaan tot het benoemen van een bijzondere curator.
Aan partijen is verzocht zich uit te laten over de persoon van de bijzondere curator. SWZ heeft aangegeven dat de bijzonder curator in het belang van [minderjarige] bekend is met cliënten met een (ernstige) verstandelijke beperking en met wonen binnen langdurige zorg; kennis heeft van de ter zake van [minderjarige] relevante wet- en regelgeving, waaronder gezag en omgang, curator-, mentorschap en bewindvoering; de Wet Langdurige Zorg en Wet Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten; kennis van en ervaring heeft met (v)echtscheidingsproblematiek; deskundig is op het gebied van geweldloze communicatie en mediation; werkzaam is of aangesloten is bij een professionele organisatie waarin professionals zich beroepsmatig bezighouden met (vertegenwoordigings)werkzaamheden en problematiek als in deze zaak aan de orde. De vader heeft de wens uitgesproken dat de bijzonder curator een warm hart voor [minderjarige] zal krijgen, hetgeen vertaald zou kunnen worden in het opbouwen van een persoonlijke band met [minderjarige] ; het gunnen van mentale en fysieke ontwikkelingskansen die op zijn pad komen; het staan voor een warme en liefdevolle en hartelijke omgeving en het bevorderen van contactmomenten met zijn familie en andere betrokkenen. Namens moeder is een profielschets gegeven voor de bijzonder curator en is voorgesteld twee personen als bijzonder curator aan te stellen, te weten een psychiater en een organisatiedeskundige.
De rechtbank heeft na onderzoek vastgesteld dat er in verband met de financiering van de bijzonder curator door de Raad voor Rechtsbijstand gekozen moet worden uit personen die vermeld staan op de door de Raad gehanteerde lijst. Op die lijst staan tot op heden alleen advocaten. De rechtbank zal daarom tot bijzonder curator benoemen mr. S.C. van Heerd, advocaat te Venlo.
De rechtbank zal echter ook de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) verzoeken een nieuw advies uit te brengen aangaande de zorgregeling, nu zij immers eerder heeft geadviseerd. Op grond van 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke zijn levensonderhoud betreffen, indien zij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de raad inwinnen. De rechtbank kan de raad in iedere stand van het geding om advies vragen. Bovendien verkeert de raad in de positie een dergelijk onderzoek zo nodig uit te breiden naar een beschermingsonderzoek. Zou een dergelijk onderzoek uitmonden in een ondertoezichtstelling dan kan de Gecertificeerde Instelling (hierna GI) de ouders schriftelijke aanwijzingen geven niet alleen met betrekking tot de zorgregeling maar ook met betrekking tot de aan [minderjarige] te verlenen zorg. In het door de raad te starten onderzoek kan de bijzonder curator zijn visie geven. Voorts kan hij gehoord de raad, de verzoeken, die zij geraden acht, indienen bij de rechtbank.
Concreet geeft de rechtbank de bijzonder curator de opdracht te onderzoeken welke zorgregeling, zowel met vader als met moeder, rekening houdend met de mogelijkheden van [minderjarige] , het meest in het belang van [minderjarige] is en zo nodig namens [minderjarige] een zelfstandig verzoek in te dienen.
De bijzonder curator wordt verzocht gesprekken te voeren met SWZ, de ouders en de Raad.
Het staat de bijzonder curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen, echter alleen voor zover noodzakelijk om de opdracht goed uit te kunnen voeren.
De rechtbank wijst de ouders erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzonder curator te geven instructie gevolg te geven. Voorts verzoekt de rechtbank de bijzonder curator de leidraad werkwijze en verslag bijzonder curatoren ex artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek in acht te nemen.
Het verzoek van de moeder tot het gelasten van een NIFP onderzoek zal de rechtbank afwijzen. Nog afgezien van het feit of het verzoek van de moeder wel in het kader van deze procedure gedaan kan worden, is voor de rechtbank wel duidelijk dat de kern van het probleem gelegen is in de ex-partnerproblematiek en een verschil van mening over de aanpak en verzorging van [minderjarige] . Alleen de ouders zelf kunnen hun ex-partnerproblematiek oplossen.
6.3.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator uiterlijk vier maanden na heden een schriftelijk verslag in te dienen, waarin de hiervoor genoemde opdracht aan de orde is gekomen.
6.4.
Indien het uitvoeren van het onderzoek onmogelijk is gebleken verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de redenen daarvan in het verslag te vermelden.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
benoemt tot bijzondere curator:
mr. S.C. van Heerd, advocaat te Venlo;
7.2.
bepaalt dat de bijzondere curator uiterlijk op 18 juni 2022 schriftelijk verslag zal uitbrengen over de hiervoor genoemde punten;
7.3.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de navolgende vragen;
- een wijziging van de zorgregeling in het belang is van [minderjarige] en zo ja, hoe deze zorgregeling qua vorm en frequentie vormgegeven dient te worden;
7.4.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming de rechtbank Limburg, locatie Roermond, te berichten wanneer wordt gestart met het onderzoek en verzoekt dit te berichten aan het regiebureau;
7.5.
aan de hand van de berichtgeving van de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming zal de rechtbank partijen berichten over de verdere voortgang van de procedure;
7.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.L.W. Bouwens, griffier op 18 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.