Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
feit 2: op 19 april 2021 in Echt een katalysator heeft gestolen;
feit 4: in de periode van 16 mei 2021 tot en met 17 mei 2021 in Sittard al dan niet samen met een ander een personenauto heeft gestolen;
3.De beoordeling van het bewijs
.Omdat de verdachte deze feiten ter terechtzitting van 15 februari 2022 heeft bekend en door de raadsvrouw geen bewijsverweer is gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- een personenauto van het merk Fiat type Punto [kenteken] en
- een (bijbehorend) kenteken [nummer 2] en
- een (bijbehorend) kentekenbewijs en
- een bril
die aan [slachtoffer 8] toebehoorden, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
- een personenauto van het merk Mazda type 323 Hatchback 1 en
- een (daarbijhorend) kenteken [nummer 3]
die aan [slachtoffer 9] toebehoorden, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De straf en/of de maatregel
clean. Wanneer de verdachte voor langere tijd in detentie moet, wordt deze positieve ontwikkeling wellicht doorkruist en verliest de verdachte zijn motivatie. De verdachte is bereid om zich aan alle voorwaarden te houden en verdient een kans om te laten zien dat hij tot verandering in staat is. Verder voert de raadsvrouw aan dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.De wettelijke voorschriften
9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging
10.De beslissing
parketnummer 03.250665.20 onder 2ten laste gelegde feit;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor de feiten onder
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt de volgende
- geeft aan SVG Reclassering Limburg Mondriaan de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4], ten aanzien van feit 2 van de zaak met parketnummer 03.216548.21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 302,53, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 19 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening; - veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 4] tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
- bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
- bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 4] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
- wijstde vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6] ,ten aanzien van feit 4 van de zaak met parketnummer 03.216548.21
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€
879,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 8 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening; - verklaart [slachtoffer 6]in de gevorderde immateriële schade
niet-ontvankelijken bepaalt dat hij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; - veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 6] tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
- bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
- bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 6] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
- wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], ten aanzien van feit 1 van de zaak met parketnummer 03.250665.20 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 585,00te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 29 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening; - veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van [slachtoffer 2] tot heden op € 50,00;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
- bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
- bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
- verklaart de benadeelde partij
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 7] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
- verklaart de benadeelde partij
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 13] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
- verklaart de benadeelde partij
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 14] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
gevangenisstrafvan
2 maanden, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03.184447.19
verklaartde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf
niet-ontvankelijk.