ECLI:NL:RBLIM:2022:1532

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
C/03/286948 / HA ZA 21-6
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en ontbinding wegens tekortkoming in de levering van een tweedehands machine

In deze zaak heeft eiser, een machinefabriek, een tweedehands machine van het merk Okuma gekocht van gedaagde, die handelt in nieuwe en tweedehands machines. De koopovereenkomst vermeldde dat de machine uit 2014 dateerde, maar in werkelijkheid bleek de machine uit 2007 te stammen. Eiser vorderde ontbinding van de koopovereenkomst op basis van een wezenlijke tekortkoming, omdat het bouwjaar en het aantal spindeluren niet overeenkwamen met de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een tekortkoming, deze niet wezenlijk was. De geleverde machine was van goede kwaliteit en voldeed aan de verwachtingen van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat het oudere bouwjaar van de machine hem in aanmerkelijke mate iets had onthouden wat hij uit de overeenkomst mocht verwachten. De vordering tot ontbinding werd afgewezen, evenals de vorderingen tot schadevergoeding en prijsvermindering. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/286948 / HA ZA 21-6
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.A.M. Hoogveld,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [gedaagde],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. de Hair.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 november 2020 met producties 1 t/m 33,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 10,
  • de akte overlegging producties 34 t/m 41 van [eiser] ,
  • de akte overlegging producties 39a en 42 van [eiser] ,
  • de akte overlegging productie 41 van [eiser] ,
  • de akte wijziging van eis tevens houdende overlegging producties 43 en 44 van [eiser] ,
  • de mondelinge behandeling van 29 september 2021 en de op de mondelinge behandeling
voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen van [eiser] ,
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een machinefabriek genaamd [eiser] , die zich richt op het seriematig bewerken van metaal en kunststof, met de focus op repeterend draai- en freeswerk.
2.2.
[gedaagde] drijft een onderneming die (onder meer) handelt in nieuwe en tweedehands machines van het merk Okuma.
2.3.
Op 18 juli 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] een offerte toegezonden voor een tweedehands machine van het merk Okuma van het type MA-400 (hierna aan te duiden als: de machine). Volgens de offerte was de machine gebouwd in 2014, had deze 1.877 productie uren (hierna aan te duiden als “spindeluren”) op de teller en was deze in goede staat. De machine bevond zich op dat moment in Italië.
2.4.
Op 9 oktober 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] een orderbevestiging verstuurd.
Op 19 oktober 2018 werd deze orderbevestiging, onder voorbehoud van een positief verloop van de inspectie van de machine door [eiser] op de locatie in Italië, door [eiser] ondertekend retour gezonden aan [gedaagde] .
2.5.
Op 27 oktober 2018 bracht [eiser] , vergezeld van de heer [medewerker RG-Tools] , verbonden aan RG-Tools, een bezoek aan de locatie in Italië waar de machine werd getoond. Na de bezichtiging besloot [eiser] tot aankoop van de machine.
2.6.
De overeengekomen prijs voor de machine bedroeg € 252.900,-. Verder zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] voor een meerprijs van € 24.500,- de levering en de installatie van de machine op de bedrijfslocatie van [eiser] in [plaats] zou verzorgen en tevens [eiser] van training zou voorzien.
2.7.
Op 31 oktober 2018 heeft [gedaagde] een factuur gezonden aan [eiser] , waarin onder meer het volgende is vermeld:
Okuma MA-400HA
Steuerung / Control: OSP P 200 M
Baujahr / Year of Construction: 2014
guter Zustand / good Condition: 1800 Spindelstunden”
(…).
“nur 1877 Spindelstunden / only 1877 Spindlehours”
(…).
“Der Verkauf erfolgt unter der Gewährleistung der Funktionalität der Maschine.”
2.8.
Op 22 november 2018 werd de machine bij [eiser] geleverd.
2.9.
Op 30 november 2018 werd de machine door monteurs van [gedaagde] geïnstalleerd en aan [eiser] opgeleverd. De installatie en oplevering werd begeleid door de (door [gedaagde] ingehuurde) heer [naam ] van [naam ] (hierna: [begeleider installatie en oplevering] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
Primair:
De ontbinding van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst ter zake van de machine uit te spreken en te bepalen, dat [gedaagde] aan [eiser] de prijs ad € 277.400,- terugbetaalt, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente, vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening en voorts te bepalen dat teruggave van de door [eiser] aan [gedaagde] te retourneren machine zal plaatsvinden op de locatie van [eiser] en voor rekening en risico van [gedaagde] ;
II.
Subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling aan [eiser] van het bedrag ad € 202.623,17, zoals bedoeld in nr. 3.2. en 3.3. van het lichaam van de dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente, vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III.
Primair en subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 22.555,25 ter zake van de in de nr. 3.5. van het in het lichaam van de dagvaarding genoemde schade, alsmede om aan [eiser] te vergoeden de schade bestaande uit gemaakte kosten van reparatie en herstel, alsmede gederfde omzet, althans gederfde winst, ten gevolge van de in nrs. 1.14 en 1.15 van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde gebreken in de machine, een en ander nader op te maken bij staat, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen
een bedrag ad € 10.397,12, ter zake van de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten, zoals bedoeld in nr. 3.6 in het lichaam van deze dagvaarding, althans een vergoeding conform de staffel ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, onder de bepaling dat [gedaagde] de
wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt, wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans tot aan de dag van betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn betaald.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
[gedaagde] is gevestigd in Duitsland. De zaak bevat daarmee internationale aspecten.
De rechtbank dient daarom allereerst te beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die beoordeling geschiedt in deze zaak aan de hand van de Herschikte Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
4.2.
De machine is door [gedaagde] op 22 november 2018 aan [eiser] geleverd in Nederland ( [plaats] ). Gelet daarop is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7, lid 1, sub b EEX-Vo bevoegd om van deze zaak kennis te nemen.
4.3.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord welk recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen. De zaak betreft een internationale koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken, tussen professioneel handelende partijen die beide zijn gevestigd in landen die zijn aangesloten bij het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980, oftewel: het Weens Koopverdrag (hierna aan te duiden als: WKV). Partijen hebben de bepalingen van het WKV niet contractueel uitgesloten. De bepalingen van het WKV zijn daarom op grond van artikel 1 lid 1 aanhef en onder a van het WKV van toepassing op de koopovereenkomst die in deze procedure aan de orde is.
Het onder I gevorderde
4.4.
Deze vordering ziet erop dat de rechtbank de ontbinding van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst ter zake van de machine uitspreekt. [gedaagde] betwist dat in dit geval is voldaan aan de vereisten die gelden voor een ontbinding op grond van het WKV.
4.5.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 49 lid 1 en onder a WKV kan de koper de overeenkomst onder meer ontbinden indien de verkoper tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit overeenkomst of uit het WKV, indien die tekortkoming een wezenlijke tekortkoming oplevert.
4.6.
Verder is het aan [eiser] , als de partij die zich als koper beroept op de ontbinding van de overeenkomst, om te stellen en onderbouwen dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van (een van) zijn verplichtingen en dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming als bedoeld in het WKV.
4.7.
[eiser] voert aan dat [gedaagde] ten aanzien van de machine op diverse punten is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Hij voert samengevat het volgende aan:
het overeengekomen bouwjaar van de machine wijkt af van het daadwerkelijk bouwjaar;
het overeengekomen aantal spindeluren van de machine wijkt af van het daadwerkelijke aantal;
de machine kampt met diverse gebreken.
De rechtbank zal deze stellingen onderstaand puntsgewijs bespreken.
ad a.) Het bouwjaar van de machine
tekortkoming?
4.8.
[eiser] voert aan dat in de overeenkomst uitdrukkelijk is vermeld dat de machine uit het bouwjaar 2014 stamt. Na het sluiten van de koopovereenkomst is echter gebleken dat de machine dateert van 2007.
4.9.
[gedaagde] stelt dat ook hij, na het sluiten van de koopovereenkomst met [eiser] , is geconfronteerd met informatie afkomstig van Okuma waaruit “lijkt te moeten worden aangenomen” dat het bouwjaar van de machine 2007 is, en niet 2014, zoals door LighTech (degene die de machine aan [gedaagde] heeft verkocht) aan [gedaagde] is aangegeven. Ondanks uitgebreide inspectie van de machine door [gedaagde] , is deze goed gecamoufleerde fraude met het bouwjaar van de machine door (een van de) voormalige eigenaren van de machine niet door [gedaagde] , en evenmin door [eiser] zelf, opgemerkt. [gedaagde] voert aan dat aan het uiterlijk van de machine niet kan worden waargenomen of het een machine uit bouwjaar 2007 of 2014 betreft. [gedaagde] wilde deze machine oorspronkelijk aankopen voor zichzelf en heeft de machine voor aankoop van LighTech uitgebreid geïnspecteerd. De machine verkeerde in uitstekende staat en er waren geen aanwijzingen dat de machine mogelijk ouder zou zijn dan het aangegeven bouwjaar.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de stelling van [eiser] dat het bouwjaar van de machine niet 2014 maar 2007 is, niet gemotiveerd heeft betwist. [gedaagde] voert zelf ook aan “dat lijkt te moeten worden aangenomen” dat het bouwjaar van de machine 2007 is. Dit betekent dat in deze procedure als vaststaand kan worden aangenomen dat de machine dateert uit het jaar 2007.
4.11.
Op grond van artikel 35 lid 1 WKV dient de verkoper zaken af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen.
4.12.
Nu vast staat dat [gedaagde] aan [eiser] een machine heeft geleverd die niet aan de overeenkomst beantwoordt - vast staat immers dat de aan [eiser] geleverde machine niet zoals overeengekomen uit 2014 dateert, maar uit 2007 - kan worden aangenomen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] als verkoper.
wezenlijke tekortkoming?
4.13.
Zoals bovenstaand overwogen is voor een beroep op ontbinding echter ook vereist dat het moet gaan om een wezenlijke tekortkoming. Een tekortkoming is wezenlijk indien zij leidt tot zodanige schade voor de andere partij, dat haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten, tenzij de partij die tekortschiet, dit gevolg niet heeft voorzien en een redelijk persoon van dezelfde hoedanigheid in dezelfde omstandigheden dit evenmin zou hebben voorzien (artikel 25 WKV).
4.14.
[eiser] stelt dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming en voert ter zake een viertal argumenten aan: [eiser] stelt allereerst (1.) dat hij bewust op zoek is gegaan naar een jonge machine met korte levensduur, die nog maar weinig productie-uren had gedraaid, zodat stilstand van de productie als gevolg van storingen en slijtage zo veel mogelijk voorkomen zou kunnen worden. De leeftijd van de machine was voor hem dan ook van wezenlijk belang. [eiser] stelt verder (2.) dat de voor de financiering van de machine aangezochte leasemaatschappij als eis stelde dat het om een jonge machine moest gaan.
Verder geldt volgens [eiser] (3.) dat de daadwerkelijke waarde van de machine op het moment dat de overeenkomst tot stand kwam vele malen lager ligt dan de prijs die [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald. Bovendien (4.) kleeft aan de machine het 'brandmerk' van fraude, waardoor het voor [eiser] nagenoeg onmogelijk is om de machine in de toekomst nog te kunnen verkopen.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming.
ad 1
4.15.
[eiser] stelt dat hij bewust op zoek is gegaan naar een jonge machine met weinig spindeluren op de teller. [gedaagde] voert aan dat de geleverde machine ruimschoots voldoet aan hetgeen [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De geleverde machine was volgens [gedaagde] ten tijde van de oplevering in uitstekende staat. [gedaagde] stelt allereerst dat hij, als ervaren handelaar in Okuma machines, de machine zelf grondig heeft geïnspecteerd en tot de conclusie kwam dat het een machine betrof van uitstekende kwaliteit. De machine was volgens [gedaagde] zelfs in een zodanig goede staat dat [gedaagde] voornemens was de machine hoe dan ook voor zichzelf te kopen, ook indien [eiser] zou hebben besloten de machine niet aan te kopen. Verder verwijst [gedaagde] naar een schriftelijke verklaring van [begeleider installatie en oplevering] , waarin [begeleider installatie en oplevering] bevestigt dat de staat van de machine volgens hem zeer goed was. [gedaagde] stelt dat [begeleider installatie en oplevering] geldt als expert met tientallen jaren ervaring op het gebied van het type Okuma machines als de aan [eiser] geleverde machine.
Verder blijkt volgens [gedaagde] uit niets dat het aantal spindeluren op de teller van de machine niet in overeenstemming zou zijn met het werkelijk aantal spindeluren. De machine is dan ook ruimschoots geschikt voor het doel waarvoor [eiser] de machine heeft gekocht.
De ouderdom van de machine als die aan [eiser] is geleverd, maakt volgens [gedaagde] op zichzelf geen verschil voor de staat van de machine. Enige onderbouwing van het feit dat de technische staat van de machine vanwege het achteraf gebleken oudere bouwjaar slechter zou zijn dan van een vergelijkbare machine van een later bouwjaar is door [eiser] niet gegeven.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] in dit verband niet voldoende onderbouwd gesteld dat het achteraf gebleken verschil in bouwjaar van de machine voor [eiser] lijdt tot zodanige schade dat [eiser] in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten (artikel 25 WKV). Uit de eigen stellingen van [eiser] blijkt dat hij uit hoofde van de overeenkomst met [gedaagde] mocht verwachten een betrouwbare machine van hoogwaardige kwaliteit waarmee [eiser] , zonder al te veel storingen en slijtageproblemen, onbemand en volcontinu voor langere termijn productie zou kunnen draaien.
4.17.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van [gedaagde] dat de machine ten tijde van de aflevering aan [eiser] van uitstekende kwaliteit was, wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van [begeleider installatie en oplevering] . In de verklaring is immers opgenomen: “
Nach meinem Eindruck war die Maschine in einem sehr guten Zustand.”Door [gedaagde] is onbetwist gesteld dat [begeleider installatie en oplevering] heeft te gelden als expert op het gebied van de Okuma machine zoals door [gedaagde] aan [eiser] is verkocht en geleverd.
4.18.
Verder kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat het aantal spindeluren op de teller van de machine niet in overeenstemming was met het werkelijke aantal spindeluren (zie hieromtrent r.o. 4.26. e.v.).
4.19.
Gelet daarop kan worden aangenomen dat de aan [eiser] geleverde machine van zeer goede kwaliteit was en weinig spindeluren op de teller had. [eiser] heeft verder niet nader onderbouwd dat hem door het achteraf gebleken oudere bouwjaar van de machine in aanmerkelijke mate iets is onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Met name heeft hij niet gesteld en is ook niet gebleken dat de prestaties van de machine achterblijven. Gelet op het voorgaande kan op grond van het onder 1 aangevoerde niet worden vastgesteld dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming.
ad 2
4.20.
Ten tweede stelt [eiser] dat het ten behoeve van de financiering van de machine voor de leasemaatschappij van belang was dat het zou gaan om een jongere machine. Nu achteraf is gebleken dat de machine vele malen ouder is dan bij het sluiten van de overeenkomst werd aangenomen, is het goed mogelijk dat de leasemaatschappij de financiering van de machine zal opzeggen.
4.21.
Nog daargelaten dat het maar de vraag of op dit punt sprake is van schade in de zin van artikel 25 WKV (dat de leasemaatschappij de financiering daadwerkelijk heeft opgezegd of heeft aangekondigd dat te zullen doen, is immers niet aangevoerd door [eiser] ), blijkt in dit geval uit niets dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst over voornoemde eis van de leasemaatschappij heeft gesproken met [gedaagde] . Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gevolg dat [gedaagde] niet heeft voorzien en dat een redelijk handelend persoon evenmin zou hebben voorzien. Dit argument kan daarom niet dienen ter onderbouwing van de wezenlijkheid van de tekortkoming.
ad 3
4.22.
Het derde argument dat [eiser] aanvoert is dat de daadwerkelijke waarde van de machine op het moment dat de overeenkomst tot stand kwam, vele malen lager ligt dan de prijs die [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald. [eiser] stelt dat de machine ten tijde van de koop, uitgaande van het correcte bouwjaar, niet meer dan € 100.000,- waard was. Dit betekent dat [eiser] dan ook € 152.900,- te veel heeft betaald. [gedaagde] betwist dat de daadwerkelijke waarde van de machine (vele malen) lager ligt dan de prijs die [eiser] heeft betaald. [gedaagde] stelt dat de waarde van een Okuma machine als de machine die aan [eiser] is geleverd, grotendeels wordt bepaald door de feitelijke staat waarin deze zich bevindt. De staat van de machine was uitstekend, terwijl de machine een laag aantal spindeluren op de teller had. Daarnaast geldt volgens [gedaagde] in zijn algemeenheid dat, behoudens de eerste jaren na aanschaf, de waarde van de machine niet meer sterk afneemt. De eerste jaren is de afschrijving ongeveer 10-15% op jaarbasis, daarna wordt op een dergelijke machine nauwelijks meer afgeschreven, Okuma machines zijn volgens [gedaagde] waardevast. Verder stelt [gedaagde] dat de machine die aan [eiser] is geleverd, nauwelijks op de Europese markt verkrijgbaar is, terwijl de vraag naar die machine enorm is, hetgeen een waardevermeerderend effect heeft op de machine.
4.23.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat de machine veel minder waard is dan de prijs die [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald, aangevoerd dat verschillende aanbieders in de relevante markt aan [eiser] hebben medegedeeld dat een machine van het type als die van [eiser] met bouwjaar 2007 ten tijde van de koop ongeveer € 70.000,- tot € 100.000,- waard was. Deze stelling is door [eiser] niet nader onderbouwd middels verklaringen van de door hem genoemde "aanbieders in de relevante markt". Deze blote stelling is gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende om op grond daarvan aan te nemen dat de waarde van de machine (vele malen) lager is dan de door [eiser] aan [gedaagde] betaalde prijs. [eiser] heeft verder verwezen naar een e-mail van 20 september 2021 van de heer [naam ] van Okuma Benelux B.V. (hierna: [medewerker Okuma Benelux B.V.] ). In die
e-mail gaat [medewerker Okuma Benelux B.V.] in op een berekening van de economische waarde van gebruikte Okuma machines, afhankelijk van de leeftijd. De rechtbank acht het in die e-mail opgenomen, niet specifiek op de machine van [eiser] toegespitste, algemene staatje, in het licht van de stellingen van [gedaagde] , onvoldoende om op grond daarvan aan te nemen dat de waarde van de machine (vele malen) lager ligt dan de door [eiser] aan [gedaagde] betaalde prijs. [eiser] heeft voor het overige geen nadere onderbouwing gegeven voor zijn stelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] op dit punt dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan. Gezien die conclusie komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering, zodat het bewijsaanbod van [eiser] wordt gepasseerd.
ad 4
4.24.
Voor wat betreft de onderbouwing van de wezenlijkheid van de tekortkoming heeft [eiser] tot slot gewezen op het feit dat aan de machine het 'brandmerk' van fraude kleeft, waardoor het voor [eiser] nagenoeg onmogelijk is om de machine in de toekomst nog te kunnen verkopen. De rechtbank stelt voorop dat het op zichzelf aannemelijk is dat een koper op enig moment in de toekomst een door hem aangeschafte machine weer wil verkopen. In dit geval staat echter vast dat [eiser] de machine heeft aangeschaft met het doel om op de lange termijn voor zijn bedrijf productie te draaien. Verder is bovenstaand reeds overwogen dat is komen vast te staan dat de aan [eiser] geleverde machine van zeer goede kwaliteit was en dat daarom niet kan worden aangenomen dat [eiser] in aanmerkelijke mate is onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden aangenomen dat de machine geschikt is voor het doel waarvoor [eiser] deze heeft aangeschaft. Gezien voornoemd doel van [eiser] acht de rechtbank in dit geval het feit dat de machine, vanwege de inmiddels gebleken achtergrond daarvan, uiteindelijk mogelijkerwijs lastiger verkoopbaar zal zijn in dit geval van ondergeschikt belang, zodat enkel op grond daarvan niet kan worden aangenomen dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming.
tussenconclusie
4.25.
De tussenconclusie van het voorgaande luidt dat niet kan worden vastgesteld dat het achteraf gebleken oudere bouwjaar van de machine in dit geval een wezenlijke tekortkoming in de zin van artikel 25 WKV oplevert.
ad b.) Het aantal spindeluren van de machine
4.26.
[eiser] stelt vervolgens dat het aantal spindeluren van de machine bij aflevering niet overeenkwam met het overeengekomen aantal spindeluren van maximaal 1.877. Nu is gebleken dat de machine maar liefst 7 jaar ouder is dan overeengekomen, kan volgens [eiser] worden aangenomen dat de machine ook veel meer spindeluren zal hebben gedraaid dan het overeengekomen aantal. [gedaagde] betwist dat de daadwerkelijke spindeluren van de machine ten tijde van de aflevering afweken van het in de overeenkomst opgenomen aantal.
[gedaagde] stelt dat hij - als ervaren handelaar in Okuma machines - ermee bekend is dat de teller van de machine gecontroleerd kan worden aan de hand van een teller die is uit te lezen via de software van de machine. Die teller bevindt zich volgens [gedaagde] op een plek die niet gemanipuleerd kan worden. [gedaagde] stelt dat hij ook in dit geval, toen hij in Italië was om de machine voor zichzelf te inspecteren, heeft gecontroleerd en heeft vastgesteld dat het werkelijk aantal spindeluren van de machine overeenkwam met de tellerstand van de machine. [gedaagde] verwijst verder ook op dit punt naar de schriftelijke verklaring van [begeleider installatie en oplevering] , die spreekt over een machine van zeer goede kwaliteit. Ook [gedaagde] zelf beoordeelde de staat van de machine als uitstekend. Die uitstekende staat van de machine levert volgens [gedaagde] een bevestiging op van het feit dat het werkelijke aantal spindeluren niet afweek van het overeengekomen aantal.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat de achteraf gebleken hogere leeftijd van de machine, nog niet meebrengt dat daarmee vast staat dat het aantal spindeluren hoger is dan de teller aangeeft. Immers kan ook een machine van een ouder bouwjaar een relatief laag aantal spindeluren op de teller hebben, indien deze minder intensief is gebruikt.
4.28.
[eiser] heeft zijn stelling dat het aantal spindeluren van de machine niet in overeenstemming was met het overeengekomen aantal spindeluren niet nader onderbouwd. Het enkele feit dat in de orderbevestiging van [gedaagde] oorspronkelijk een afwijkend aantal spindeluren van 15.000 is genoemd en de stelling van [eiser] dat dat aantal “wellicht het juiste aantal spindeluren betreft”, is onvoldoende om het standpunt dat het aantal spindeluren afweek van het overeengekomen aantal te onderbouwen. Die stelling betreft immers slechts een vermoeden, dat verder niet is gestoeld op nadere feiten en/of omstandigheden. Daarbij komt dat [eiser] voornoemde stellingen van [gedaagde] niet heeft weersproken. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling, mede ook in het licht van het verweer van [gedaagde] , daarom onvoldoende heeft onderbouwd. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering.
Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat het aantal spindeluren als weergegeven op de teller van de machine afweek van het daadwerkelijke aantal spindeluren. Daarmee is niet vast komen te staan sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] op dit punt.
ad c). Gebreken aan de machine
4.29.
[eiser] stelt dat de machine blijkt te kampen met twee grote gebreken: namelijk een niet juist functionerende (i.) B-as en (ii.) hoofdspindel. Daarnaast stelt [eiser] dat de machine te kampen heeft met (iii.) vele kleine gebreken.
4.30.
Zoals bovenstaand reeds overwogen rust de stelplicht en bewijslast dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] op [eiser] . Verder geldt dat voor het conformiteitsoordeel beslissend is de toestand waarin de zaak verkeert op het tijdstip waarop het risico op de koper overgaat, ook al komt de non-conformiteit pas later aan het licht (artikel 36 lid 1 WKV). Het tijdstip van risico-overgang moet worden bepaald volgens de artikelen 67-69 WKV.
4.31.
Op grond van artikel 67 WKV geldt in dit geval in beginsel 22 november 2018 als tijdstip van risico-overgang, aangezien de machine op die datum door [gedaagde] aan [eiser] is geleverd. Echter, tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen is overeengekomen dat [gedaagde] de machine ter plaatse werkend bij [eiser] zou installeren en opleveren, hetgeen ook is gebeurd op 30 november 2018. Naar het oordeel van de rechtbank heeft daarom in dit geval 30 november 2018 te gelden als het tijdstip van risico-overgang.
i. de B-as
4.32.
[eiser] voert allereerst aan dat de B-as van de machine slijtage heeft op de rem en op andere componenten, waardoor de B-as volledig gereviseerd moet worden. [gedaagde] betwist dat er ten tijde van de aflevering bij [eiser] sprake was van een gebrek aan de B-as van de machine.
4.33.
Tussen partijen is niet in geschil dat vóór het sluiten van de overeenkomst bij beide partijen bekend was dat zich in het verleden een probleem heeft voorgedaan met de B-as van de machine. Evenmin is in geschil dat [eiser] aan [gedaagde] , gezien die wetenschap, heeft verzocht om bij de inspectie van de machine de B-as grondig te controleren. [gedaagde] stelt dat hij die inspectie (grondig) heeft uitgevoerd en dat hij zelf heeft vastgesteld dat het probleem met de B-as was verholpen. Dit heeft [gedaagde] voor het sluiten van de koopovereenkomst ook aan [eiser] gecommuniceerd. Vervolgens is de koop gesloten. Volgens [gedaagde] functioneerde de B-as bij oplevering goed. Deze is bij het doorlopen van het opleveringsprotocol expliciet getest. Verder verwijst [gedaagde] ook op dit punt naar de verklaring van [begeleider installatie en oplevering] .
4.34.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat partijen na de inbedrijfstelling van de machine een uitvoerig afleveringsprotocol hebben doorlopen, waarbij alle onderdelen van de machine zijn gecontroleerd en door [eiser] zijn goedgekeurd. [gedaagde] heeft eveneens onbetwist gesteld dat ook de B-as bij oplevering is getest en als “goed functionerend” is afgevinkt. Dit levert een bevestiging op van de stelling van [gedaagde] dat de B-as ten tijde van de inwerkingstelling van de machine goed functioneerde.
4.35.
[gedaagde] verwijst verder naar een schriftelijke verklaring van [begeleider installatie en oplevering] . De rechtbank stelt vast dat in die verklaring voor zover op dit punt relevant het volgende is opgenomen: “
Nach der Überprüfung gab es keine Mängel. Auch die Qualität der ersten Werkstücke war sehr gut.”Ook deze verklaring ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de stelling van [gedaagde] dat de B-as ten tijde van de inwerkstelling van de machine geen gebrek vertoonde.
4.36.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] in het licht van het bovengenoemde onvoldoende feiten/omstandigheden aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat de B-as van de machine bij de risico-overdracht een gebrek vertoonde.
4.36.1.
Het enkele feit dat firma Garwels vijf maanden na de inbedrijfstelling (op 29 april 2019) de machine heeft onderzocht en heeft geconstateerd dat “de b-as te zwaar draaide”, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat op 30 november 2018 reeds sprake was van een gebrek aan de B-as van de machine.
4.36.2.
[eiser] voert verder aan dat in de e-mail van 9 januari 2019 ook al kenbaar is gemaakt dat er een probleem was met de B-as, welk probleem zich ook voordeed toen [begeleider installatie en oplevering] op de bedrijfslocatie bij [eiser] was. [eiser] heeft daarnaast gesteld dat [gedaagde] in een met hem gevoerd telefoongesprek van 3 mei 2019 heeft erkend dat er de eerste keer dat [begeleider installatie en oplevering] bij [eiser] aanwezig was na de inbedrijfstelling van de machine, een probleem was met de B-as. [gedaagde] heeft dit betwist. Voornoemde stellingen stroken ook niet met de door [gedaagde] overgelegde schriftelijke verklaring van [begeleider installatie en oplevering] , waarin hij expliciet vermeldt dat er zich geen storingen voordeden, zodat die enkele stelling van [eiser] onvoldoende is om aan te nemen dat de
B-as van de machine op 30 november 2018 reeds met een gebrek kampte.
4.36.3.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] voor het overige geen nadere onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de B-as ten tijde van de risico-overgang van [gedaagde] op [eiser] niet goed functioneerde.
4.37.
De rechtbank kan op grond van het voorgaande niet aannemen dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] op dit punt.
ii. de hoofdspindel
4.38.
Ten aanzien van de hoofdspindel stelt [eiser] dat deze een slingering heeft van 0,08 mm, terwijl maximaal een slingering van 0,01 is toegestaan. Daarom moet ook de hoofdspindel volledig gereviseerd worden. Dit gebrek is op 18 oktober 2019 aan het licht gekomen bij de 'APK-keuring' van de machine.
4.39.
[gedaagde] stelt dat de door [eiser] gemelde problemen met de hoofdspindel haar tot het moment van dagvaarding niet bekend waren. In oktober 2019 was er in ieder geval nog geen sprake van een probleem met betrekking tot de hoofdspindel. Controle van (de nauwkeurigheid van) de hoofdspindel heeft plaatsgevonden in het kader van de oplevering van de machine op 30 november 2018. Afwijkingen aan de hoofdspindel komen uitsluitend voort uit fouten die gemaakt zijn bij het gebruik van de spindel dan wel een van buiten komende oorzaak, zoals botsing met materialen of gebruik van de spindel in combinatie met ongeschikte materialen. Dit gebrek is dan ook terug te voeren op onkundig gebruik van de machine door [eiser] zelf, aldus [gedaagde] .
4.40.
Uit de stellingen van [eiser] volgt dat het gebrek aan de hoofdspindel aan het licht is gekomen op 18 oktober 2019. De rechtbank stelt vast dat de constatering van het gebrek daarmee dateert van zeer ruime tijd (te weten 10,5 maand) ná het moment van risico-overgang op 30 november 2018. Door [eiser] is niet gemotiveerd aangevoerd dat op het moment van risico-overgang dan wel kort daarna sprake was van een gebrek aan de hoofdspindel. Verder is door [gedaagde] onbetwist gesteld dat afwijkingen aan de hoofdspindel (na correcte installatie) uitsluitend volgen uit fouten die zijn gemaakt bij het gebruik van de spindel dan wel door externe (in de risicosfeer van [eiser] gelegen) oorzaken. Voor wat betreft dit gebrek geldt daarom dat [eiser] niet voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een gebrek waarvoor [gedaagde] als verkoper aansprakelijk is.
iii. overige gebreken
4.41.
[eiser] stelt dat de machine behept bleek te zijn met vele kleine gebreken. [gedaagde] betwist dat de machine kampte met vele gebreken die zijn aan te merken als een tekortkoming aan de zijde van hem als verkoper.
4.42.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] op dit punt heeft volstaan met het onder verwijzing naar correspondentie in chronologische volgorde op summiere wijze opsommen van storingen die zich volgens hem voordeden aan de machine in de periode januari 2019 en verder. Van [eiser] – die zich op het standpunt stelt dat de machine vele gebreken vertoont die zijn aan te merken als tekortkomingen zijdens [gedaagde] – mag echter worden verlangd dat per gesteld gebrek wordt uitgewerkt en onderbouwd om welk soort gebrek het gaat en op welke wijze dit moet worden toegerekend aan [gedaagde] als verkoper.
4.43.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] – gezien de betwisting door [gedaagde] – onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de machine kampte met gebreken die zijn aan te merken als tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . Nu [eiser] op dit punt niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, wordt aan de bewijsleveringsfase niet toegekomen.
4.44.
De stellingen die betrekking hebben op de “overige gebreken” kunnen dan ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een tekortkoming waarvoor [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is. Deze gebreken kunnen daarom ook niet ter onderbouwing dienen van het beroep van [eiser] op ontbinding van de koopovereenkomst.
Garantie
4.45.
[eiser] beroept zich verder op een in de overeenkomst opgenomen garantie, waarin [gedaagde] uitdrukkelijk de functionaliteit van de machine heeft gegarandeerd. [eiser] wijst erop dat expliciet is overeengekomen:
“Der Verkauf erfolgt unter der Gewährleistung der Funktionalität der Maschine”(hierna aan te duiden als: de garantiebepaling)
.De garantiebepaling ziet volgens [eiser] niet enkel op de installatie en oplevering van een werkende machine in Nederland, maar ook op de functionaliteit van de machine in de periode na inbedrijfstelling ervan.
4.46.
[gedaagde] stelt dat [eiser] een veel te ruime uitleg geeft aan bovengenoemde bepaling. Die voorwaarde betrof enkel de installatie en inwerkingstelling van de machine in Nederland, zoals zij ook in Italië werkte. Aan de garantie zou dus worden voldaan bij oplevering van de machine naar tevredenheid van [eiser] . De overeengekomen passage strekte zich niet uit tot een verdere garantie en vormt dus geen garantie ter zake van het ongestoord gebruik of afwezigheid van gebreken van de machine. [gedaagde] stelt verder dat die uitleg ook expliciet vóór het sluiten van de koopovereenkomst bij monde van de heer [medewerker RG-Tools] aan [eiser] is gecommuniceerd. Ter onderbouwing van die stelling heeft [gedaagde] verwezen naar een schriftelijke verklaring van 13 november 2019 van de heer [medewerker RG-Tools] . Daarin is voor zover hier relevant het volgende opgenomen:
“Ich bestätige hiermit, dass ich Herrn und Frau [eiser] während der Besichtigung vorab mitteilte dass die Maschine, wie im Gebrauchtmaschinenhandel üblich, ohne Gewährleistung verkauft wird. Als Herr [eiser] erneut nach einer Gewährleistung fragte, habe ich daraufhin mit Herrn [gedaagde] telefoniert. Herr [gedaagde] bestätigte mir, dass er bereit sei, sich auf eine Funktionsgewährleistung bei Inbetriebnahme durch Fachtechniker zu einigen.
Noch vor Ort, während der Besichtigung, und später beim gemeinsamen Essen im Flughafen, gab ich diese Informationen an Herrn [eiser] weiter Auf Anfrage von Herrn [eiser] erklärte ich ihm mehrfach den Sinn und Umfang der genannten Gewährleistung bei Inbetriebnahme. Diese sollte sicherstellen, dass die Maschine in dem in Italien vollem Umfang besichtigten/festgestellten Status zu Herrn [eiser] Werk geliefert wird. Es diente primar als Kundenservice, da Herr [eiser] Bedenken hatte, dass etwas bei Besichtigung funktionierte und nach der Lieferung möglicherweise nicht mehr. Die Erklärung zur Umfang enthielt auch die Information, dass die Gewährleistung nach Inbetriebnahme und damit nach Unterzeichnung des Abnahmeprotokolls erlischt.”
4.47.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat hij stelt dat [gedaagde] de vlekkeloze werking van de machine heeft gegarandeerd en dat er sprake is van een tekortkoming waarvoor [gedaagde] op grond van artikel 36 lid 2 WKV jegens [eiser] aansprakelijk is, nu de machine gebreken vertoont. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat niet is komen vast te staan dat de machine op het moment van aflevering gebreken vertoonde, die aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Voor zover er daarna gebreken zijn opgetreden en [eiser] zich op het standpunt stelt dat die op grond van de garantiebepaling voor rekening van [gedaagde] dienen te komen, overweegt de rechtbank als volgt.
4.48.
De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de uitleg van de garantiebepaling. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van [gedaagde] moet worden gevolgd. Zij is als volgt tot dat oordeel gekomen.
4.49.
Voorop gesteld wordt dat op grond van artikel 8 lid 1 WKV verklaringen afgelegd door en andere gedragingen van een partij dienen te worden uitgelegd in overeenstemming met haar bedoeling, wanneer de andere partij die bedoeling kende of daarvan niet onkundig kon zijn. Bij het bepalen van de bedoeling van een partij of de zin die een redelijk persoon daaraan zou hebben toegekend, dient naar behoren rekening te worden gehouden met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de onderhandelingen, eventuele handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn, gewoonten en alle latere gedragingen van partijen (artikel 8 lid 3 WKV).
4.50.
De rechtbank stelt vast dat de uitleg die [gedaagde] geeft aan de bepaling wordt ondersteund door de door [gedaagde] in de procedure gebrachte schriftelijke verklaring van [medewerker RG-Tools] . [medewerker RG-Tools] verklaart immers expliciet dat hij aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat de garantie zou vervallen na inbedrijfstelling van de machine na het ondertekenen van het opleveringsprotocol (“
Die Erklärung zur Umfang enthielt auch die Information, dass die Gewährleistung nach Inbetriebnahme und damit nach Unterzeichnung des Abnahmeprotokolls erlischt”). Uit de verklaring van [medewerker RG-Tools] volgt tevens dat die mededeling aan [eiser] is gedaan op of omstreeks de datum van de bezichtiging van de machine door [eiser] in Italië, aldus voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. [eiser] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van voornoemde schriftelijke verklaring van [medewerker RG-Tools] . Evenmin heeft hij aangevoerd dat hij aan [medewerker RG-Tools] dan wel aan [gedaagde] heeft kenbaar gemaakt met een dergelijke garantie niet in te stemmen. Gelet daarop moet ervan uitgegaan worden dat [medewerker RG-Tools] de bedoeling van [gedaagde] ter zake van de garantiebepaling voor het sluiten van de koopovereenkomst aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt. Uitleg van de garantiebepaling dient naar het oordeel van de rechtbank daarom op grond van artikel 8 lid 1 te geschieden in overeenstemming met de aan [eiser] kenbaar gemaakte bedoeling van [gedaagde] .
4.51.
Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank de uitleg die [gedaagde] geeft aan de bepaling naar het oordeel van de rechtbank ook veel meer voor de hand ligt. De uitleg die [eiser] aan de bepaling geeft komt er de facto op neer dat [gedaagde] een ongeclausuleerde werking van de machine zou hebben gegarandeerd. De machine die aan [eiser] is geleverd betrof een, zo werd destijds door partijen aangenomen, vier jaar oude tweedehands machine. De rechtbank acht het voorshands niet geloofwaardig dat een in de handel van tweedehandsmachines ervaren partij als [gedaagde] aan [eiser] een garantie zou hebben verleend die niet geclausuleerd is in duur en evenmin is geclausuleerd voor wat betreft bepaalde (onder)delen van de machine.
4.52.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor gehouden worden dat de garantiebepaling niet verder strekte dan een garantie dat de machine werkend zou worden afgeleverd op de bedrijfslocatie van [eiser] . Niet in geschil is dat de machine op 30 november 2018 door [gedaagde] werkend is opgeleverd aan [eiser] . Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat ten aanzien van de verstrekte garantie sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] .
Conclusie
4.53.
Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een (wezenlijke) tekortkoming van [gedaagde] als verkoper, moet de vordering strekkende tot ontbinding van de koopovereenkomst worden afgewezen. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd behoeft geen nadere bespreking meer.
Het onder II gevorderde
4.54.
[eiser] vordert subsidiair prijsvermindering in de zin van artikel 50 WKV, in dezelfde verhouding als waarin de waarde, die de feitelijk afgeleverde machine had op het tijdstip van aflevering, staat tot de waarde die een wel aan de overeenkomst beantwoordende machine op dat tijdstip zou hebben gehad. In r.o. 4.23. is overwogen dat niet is komen vast te staan dat de waarde van de machine (vele malen) lager ligt dan door [eiser] betaald. Gelet daarop moet (de op die stelling gegronde) de vordering onder II worden afgewezen.
Het onder III gevorderde
4.55.
Onder III maakt [eiser] allereerst aanspraak op schadevergoeding ad € 22.555,25 bestaande uit de te veel betaalde rente in het kader van de financiële leaseovereenkomst. Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat hij de prijs die voor de machine is betaald (€ 277.400,-) volledig heeft gefinancierd krachtens een met de bank gesloten overeenkomst van financiële lease. De door [eiser] aan de bank verschuldigde rente bedraagt in totaal € 34.921,60 en is gebaseerd op een rentepercentage van 4,03% gedurende 72 maanden. Indien [eiser] de financiering slechts voor een bedrag van € 100.000,- had moeten aangaan, namelijk het bedrag dat de machine destijds waard was, zou de verschuldigde rente € 12.366,35 hebben bedragen. [eiser] betaalt derhalve een bedrag van € 22.555,25 te veel aan rente en maakt ter zake aanspraak op schadevergoeding van [gedaagde] .
4.56.
Nu niet is komen vast te staan dat de waarde van de machine (vele malen) lager ligt dan de door [eiser] aan [gedaagde] betaalde koopprijs, volstaat de rechtbank hier met verwijzing naar hetgeen onder r.o. 4.23. is overwogen. Dit brengt mee dat de vordering onder III moet worden afgewezen voor zover deze ziet op de gevorderde schadevergoeding ad € 22.555,25.
4.57.
[eiser] maakt onder III verder aanspraak op kosten van reparatie en herstel, alsmede gederfde omzet, althans gederfde winst ten gevolge van de in nrs 1.14 en 1.15 van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde gebreken. De rechtbank stelt vast dat de verwijzing onder nr. 1.14 en 1.15 van de dagvaarding ziet op hetgeen de rechtbank in dit vonnis heeft besproken onder het kopje
“ad c). Gebreken aan de machine” (r.o. 4.29. e.v.). Nu de rechtbank voor wat betreft die gebreken niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van een gebrek waarvoor [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is, moet ook het overige deel van de vordering onder III worden afgewezen.
Het onder IV en V gevorderde
4.58.
Nu de vorderingen van [eiser] integraal worden afgewezen, volgt ook afwijzing van de vorderingen onder IV en V.
4.59.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.666,00
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
totaal € 6.470,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.470,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: KB