ECLI:NL:RBLIM:2022:1686

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
03/027574-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf in het kader van hoger beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg op 2 maart 2022 een verzoek behandeld van een gedetineerde, hierna verzoeker genoemd, die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de politierechter. Verzoeker was op 23 april 2018 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens het opzettelijk gebruik maken van een vervalst identiteitsbewijs en een vals geschrift. Sinds 22 januari 2022 zat verzoeker zijn straf uit in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn. Op 27 januari 2022 werd hoger beroep ingesteld en op 31 januari 2022 verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft het verzoek doorverwezen naar de rechtbank Limburg, omdat de herkomst van de te executeren beslissing bepalend is voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter.

Tijdens de zitting op 2 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter zowel verzoeker als zijn raadsman, mr. D. Gürses, alsmede de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat de dagvaarding geldig was betekend en dat verzoeker op de hoogte was van de zittingsdatum. Verzoeker en zijn raadsman betwistten dit en stelden dat de inleidende dagvaarding nietig was, en dat verzoeker in zijn hoger beroep ontvangen moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek naar aanleiding van het verzoek summier van aard was en dat de aangevoerde standpunten met deze beperking beoordeeld moesten worden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het uiterst onwaarschijnlijk was dat verzoeker niet op de hoogte was van de zittingsdatum, gezien de omstandigheden van de betekening en de vertalingen die waren verstrekt. Gelet op de geldende betekeningsvoorschriften oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen reden was om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen. Het verzoek werd afgewezen, en de beslissing werd op 3 maart 2022 gegeven in Maastricht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Team Strafrecht (loc. Maastricht) – Voorzieningenrechter als bedoeld in art. 6:1:16, vierde lid, Sv

BESCHIKKING VOORZIENINGENRECHTER

Parketnummer : 03/027574-18
Datum zitting : 02 maart 2022
Beschikking van de voorzieningenrechter strafzaken van de rechtbank Limburg op het verzoek van:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: verzoeker.

Aanleiding van de procedure

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 23 april 2018 is verzoeker bij verstek veroordeeld ter zake van het opzettelijk gebruik maken van een vervalst identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, alsmede ter zake van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Sinds 22 januari 2022 bevindt verzoeker zich ter uitvoering van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals hiervoor genoemd in detentie.
Tegen het vonnis van de politierechter is op 27 januari 2022 namens verzoeker hoger beroep ingesteld.
Bij verzoekschrift van 31 januari 2022 is namens verzoeker het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verzocht om opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis.
Bij e-mailbericht van 7 februari 2022 heeft de raadsman het gerechtshof verzocht het voornoemde verzoekschrift te beschouwen als een verzoek ex artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering (oud). Het gerechtshof heeft daarop dit verzoek verstaan als een verzoek zoals bedoeld in artikel 557, derde lid, sub 2, van het Wetboek van Strafvordering (oud), artikel 6: 1: 16, vierde lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering (nieuw). Namens verzoeker is hiermee bezwaar gemaakt tegen de tenuitvoerlegging en is verzocht om de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis opgelegde vrijheidsbenemende straf te schorsen en het eventueel resterende deel op te schorten vanwege het ingestelde hoger beroep.
Ter terechtzitting van 10 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter strafzaken van het gerechtshof verzoeker en zijn raadsman, D. Gürses, advocaat te Utrecht, alsmede de advocaat-generaal gehoord.
De voorzieningenrechter strafzaken van het gerechtshof heeft in zijn beschikking van 15 februari 2022 overwogen dat voor de vraag welke voorzieningenrechter bevoegd is te oordelen over het verzoek de herkomst van de te executeren beslissing bepalend is; betreft het de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank dan is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd en betreft het de tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof dan is de voorzieningenrechter van het gerechtshof bevoegd. Gelet daarop heeft de voorzieningenrechter van het gerechtshof zich onbevoegd verklaard dit verzoekschrift in behandeling te nemen en heeft de zaak verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg voor voortzetting van de procedure in de stand waarin deze zich thans bevindt.
Ter terechtzitting van 2 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter strafzaken van de rechtbank verzoeker en zijn raadsman, mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, alsmede de officier van justitie gehoord.

Standpunten van partijen

De officier van justitie heeft zich – in woorden en weergave van de voorzieningenrechter – op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is betekend, dat deze voorafgaand aan de uitreiking vertaald is met behulp van een telefonische tolk, dat er ook nog een vertaling is nagezonden en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de verdachte niet heeft geweten van de zittingsdag.
Verzoeker en zijn raadsman hebben zich – in woorden en weergave van de voorzieningenrechter – op het standpunt gesteld dat verzoeker niet heeft geweten van de datum van de terechtzitting, dat de inleidende dagvaarding nietig is, dat verzoeker ontvangen zal kunnen worden in diens hoger beroep en dat hangende dat hoger beroep de executie van de gevangenisstraf dient te worden geschorst.

De beoordeling

Vooropgesteld moet worden dat gelet op het voorlopige karakter van de procedure het onderzoek naar aanleiding van een verzoek ex artikel 6:1:16, vierde lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering een summier karakter draagt en dat de aangevoerde juridische en feitelijke standpunten dan ook slechts met inachtneming van dit summiere karakter van het onderzoek kunnen worden beoordeeld.
Verzoeker heeft, na gewezen te zijn op het recht om geen vragen te beantwoorden, desgevraagd door de voorzieningenrechter beaamd dat dat hij op 8 februari 2018 is aangehouden, nadat hij in bezit bleek te zijn van een vals paspoort en een vals rijbewijs. Verzoeker heeft voorts beaamd dat hij op 9 februari 2018 in vrijheid is gesteld.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker voorgehouden dat blijkens een daartoe op 18 februari 2018 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee [wachtmeester] aan verzoeker op 9 februari 2018 om 17.30 uur een dagvaarding is uitgereikt en dat dit is gebeurd middels tussenkomst van een tolk in de Turkse taal van Tolken Vertaal Centrum Nederland. De voorzijde van de dagvaarding is daarbij door de tolk aan de verdachte vertaald en de achterzijde van de dagvaarding is in de Turkse taal aan de verdachte uitgereikt. Verzoeker heeft daarbij, blijkens het proces-verbaal van [wachtmeester] , aangegeven alles te hebben begrepen, te weten waarvan hij wordt verdacht en te weten wat zijn rechten zijn. Daarna heeft de verdachte de akte van uitreiking ondertekend. Deze akte van uitreiking bevindt zich in het strafdossier en daaruit blijkt dat verzoeker op 9 februari 2018 om 17.30 uur getekend heeft voor ontvangst van de dagvaarding. Voorts bevindt zich een zogeheten “Bijlage m.b.t. vertaling/tolken” waarin verbalisant [verbalisant] verklaart dat de voorzijde van de dagvaarding via de tolkentelefoon in de Turkse taal werd vertaald en dat de achterzijde van de dagvaarding in de Turkse taal werd uitgereikt.
In reactie hierop is door en namens verzoeker opgemerkt dat verzoeker wel heeft geweten van hetgeen hem verweten werd, maar niet heeft geweten van de datum van de terechtzitting.
In het licht van hetgeen hierboven uiteen is gezet, acht de voorzieningenrechter het echter, zeker zonder nadere en concrete feitelijke onderbouwing, uiterst onwaarschijnlijk dat wel de tenlastelegging vertaald zou zijn, maar niet vertaald zou zijn wanneer de terechtzitting zou zijn.
Niet geheel terzijde merkt de voorzieningenrechter daarbij nog op dat zich bij de stukken ook een in de Franse taal vertaalde dagvaarding bevindt die blijkens een aantekening daarop op 23 februari 2018 gestuurd zou zijn aan het adres van verzoeker in Frankrijk. Niet is gebleken dat dit stuk als onbestelbaar retour is gekomen en dat vormt voor de voorzieningenrechter reden te meer aan te nemen dat verzoeker naar alle waarschijnlijkheid moet hebben geweten van de datum en het tijdstip van de zitting van de politierechterzitting.
Dat, zoals nog is aangevoerd, onbekend is wie de tolk in de Turkse taal is geweest, dat de in de Turkse taal gestelde achterzijde van de dagvaarding zich niet bij de stukken bevindt en dat de Franse vertaling per gewone post is nagezonden, kan aan dit oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoen.
Gelet hierop en gelet op de destijds geldende betekeningsvoorschriften zoals neergelegd in de artikelen 555 en 585 t/m 590 van het Wetboek van Strafvordering (oud), oordeelt de voorzieningenrechter het dusdanig onwaarschijnlijk dat het gerechtshof in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 23 april 2018 zal oordelen dat er sprake is van een nietige betekening van de inleidende dagvaarding en dientengevolge van een verschoonbare overschrijding van de appeltermijn en van een ontvankelijke verzoeker in diens hoger beroep, dat hij geen reden ziet de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven te Maastricht op 3 maart 2022 door mr. M.B. Bax, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van V.D.M. Nowak, griffier.