ECLI:NL:RBLIM:2022:1986

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
ROE 20/2559
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten

In deze zaak heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Limburg, gegrond op de artikelen 8:88 en 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met het verzoek om schadevergoeding voor schade die hij stelt te hebben geleden door schadeoorzaken van vóór 1 juli 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekschriftprocedure niet kan worden gebruikt voor het verkrijgen van de gevraagde schadevergoeding, omdat de schadeoorzaken zich vóór de inwerkingtreding van de verzoekschriftprocedure hebben voorgedaan. De rechtbank heeft geprobeerd het verzoek als een rechtstreeks beroep tegen een zelfstandig schadebesluit te behandelen, maar dit is niet gelukt omdat de betrokken partijen niet instemden met deze benadering. Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, en heeft zij verzoeker geadviseerd om een zelfstandig schadebesluit uit te lokken om zijn schadevergoeding te kunnen aanvragen. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2022, en verzoeker kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2559
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[verzoeker] , wonend in [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert (het college)en
de gemeenteraad van de gemeente Nederweert (de raad), samen verweerders,
(gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof)

Procesverloop

Verzoeker heeft bij de bestuursrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) een verzoekschrift ingediend gegrond op de artikelen 8:88 en 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gemachtigde hiervoor genoemd heeft namens de gemeente en het college een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde hiervoor genoemd en [naam] , werkzaam bij de gemeente van verweerders.

Overwegingen

Inleiding
1. Voorafgaande aan het indienen van het verzoekschrift heeft verzoeker een vordering ingesteld bij de civiele rechter om de gestelde schade vergoed te krijgen. De procedure heeft gelopen in de periode 2014-2018 en is geëindigd met het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2018. Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank waartegen het hoger beroep bij het Hof was gericht vernietigd en zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen. Het Hof heeft de gemeente van verweerders in het gelijk gesteld, die als preliminair verweer heeft gevoerd dat voor een vordering zoals verzoeker heeft ingesteld uitsluitend de verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter openstaat, als bedoeld in artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (hierna: de verzoekschriftprocedure).
2. Daarna heeft verzoeker bij brief van 27 juli 2020 verweerders gevraagd door hem gestelde materiële en immateriële schade, die hij als gevolg van onrechtmatige besluiten en gedragingen (handelen en nalaten) van de gemeente van verweerders zou hebben geleden, te vergoeden.
3. Het college heeft bij besluit van 22 september 2020, mede namens de raad, geconcludeerd, primair, dat de vorderingen verjaard zijn, subsidiair, voor zover de vorderingen niet verjaard zijn, dat er geen connexiteit bestaat tussen de door verzoeker gestelde schadeveroorzakende elementen en de besluiten en handelingen genoemd in artikel 8:88, eerste lid van de Awb en meer subsidiair, dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat al een rechterlijk oordeel over de gestelde schade is gegeven.
Het verzoekschrift
4. In zijn verzoekschrift heeft verzoeker gemotiveerd waarom het besluit van het college van 22 september 2020 geen stand kan houden en heeft hij de rechtbank gevraagd het besluit van 22 september 2020 te vernietigen en verweerders op te dragen hem te horen.
De beoordeling van de rechtbank
5. Voor de in deze uitspraak genoemde artikelen verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank heeft allereerst onderzocht hoe zij het verzoekschrift moet duiden, omdat de inhoud van het verzoekschrift en de benaming ervan niet overeenkomen.
6.1
Kijkend naar de inhoud van het verzoekschrift concludeert de rechtbank dat deze inhoud geen verzoek aan de bestuursrechter inhoudt om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade, zoals bedoeld in de artikelen 8:88 en 8:90 van de Awb. Het verzoekschrift houdt grieven in die verzoeker heeft tegen het besluit van het college van
22 september 2020 en een verzoek om dat besluit te vernietigen. Op grond hiervan zou het verzoekschrift als een bezwaar- of beroepschrift kunnen worden aangemerkt. Beroep staat tegen het besluit van 22 september 2020 echter niet open, gelet op artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb. Gelet op artikel 7:1, aanhef en onder 1, van de Awb is dan ook geen bezwaarschriftprocedure mogelijk, zodat de rechtbank het verzoekschrift niet, op grond van de inhoud ervan, als een bezwaar- of beroepschrift aanmerkt, maar op grond van de benaming “verzoekschrift op grond van artikel 8:90 van de Awb” en de verwijzing naar artikel 8:88 van de Awb in de eerste alinea van het verzoekschrift, als een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 8:88 en 8:90 van de Awb (hierna: het schadevergoedingsverzoek). Het verzoek om schadevergoeding van 27 juli 2020 aan verweerders, gegrond op artikel 8:90 van de Awb, ondersteunt deze lezing. Omdat uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker het niet eens is met het besluit van 22 september 2020, zal de rechtbank ervan uitgaan dat verzoeker haar verzoekt verweerders te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij in zijn verzoek om schadevergoeding van 27 juli 2020 heeft gesteld.
7. Zoals de rechtbank ter zitting al heeft uitgelegd, is de verzoekschriftprocedure (in de artikelen 8:88-8:95 van de Awb) in werking getreden op 1 juli 2013 en niet van toepassing op schade die het gevolg is van schadeoorzaken van vóór 1 juli 2013. Ingevolge artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten blijft op verzoeken om vergoeding van die schade het recht van toepassing dat vóór 1 juli 2013 gold (hierna: het overgangsrecht).
7.1
De rechtbank stelt vast dat de schadeoorzaken die volgens verzoeker tot de door hem gestelde schade hebben geleid, hebben plaatsgevonden vóór 1 juli 2013. Haar is uit het verzoek om schadevergoeding van 27 juli 2020 gebleken dat de schade die verzoeker stelt te hebben geleden verband houdt met zijn ontslag in 2010, de vermeende niet-naleving van de zorgplicht door de gemeente van verweerders tegenover hem als ambtenaar in dienst van de gemeente en het nalaten van de raad om op zijn klachten, meldingen en brieven te reageren, alsmede om het college te controleren. Verzoeker is daarnaast weliswaar uitgebreid ingegaan op hoe de gemeente van verweerders ook ná 1 juli 2013 met hem is omgegaan en nog steeds omgaat, waarbij hij met name noemt het ontbreken van elke respons op het door hem gevoelde aan hem aangedane onrecht, nog genomen besluiten en nog gevoerde procedures, maar niet blijkt dat het verzoek om schadevergoeding van 27 juli 2020 daarop betrekking heeft. Verzoeker zegt daarover in zijn brieven ook uitdrukkelijk dat hij daarmee de achtergrond wil schetsen waartegen en de context waarin zijn verzoek om schadevergoeding moet worden gezien.
7.2
Gelet op het overgangsrecht is voor vergoeding van de gestelde schade het recht van toepassing dat gold vóórdat de verzoekschriftprocedure in werking trad. Verzoeker heeft van de verzoekschriftprocedure daarom geen gebruik kunnen maken om deze schade vergoed te krijgen, zodat de rechtbank het schadevergoedingsverzoek, dat verzoeker bij haar heeft ingediend op grond van de verzoekschriftprocedure, niet in behandeling kan nemen.
8. Het recht dat gold vóór 1 juli 2013 was het volgende. Het toen geldende artikel 8:73, eerste lid, van de Awb gaf de bestuursrechter de bevoegdheid om een bestuursorgaan tot schadevergoeding te veroordelen als hij het beroep tegen een schadeveroorzakend besluit gegrond verklaarde. Daarnaast bestond de mogelijkheid om een voor bezwaar en (hoger)beroep vatbaar zelfstandig schadebesluit uit te lokken, door het betrokken bestuursorgaan te verzoeken gestelde schade, geleden ten gevolge van een onrechtmatig besluit, in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, of een besluit of handeling die daarmee gelijk wordt gesteld, te vergoeden of er kon een vordering bij de civiele rechter worden ingediend. Voor andere schade dan schade ten gevolge van een onrechtmatig besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, of een besluit of handeling die daarmee gelijk wordt gesteld, kon alleen een vordering bij de civiele rechter worden ingediend.
8.1
Uit proceseconomische overwegingen en om toch (voor zover mogelijk) het schadevergoedingsverzoek in behandeling te kunnen nemen, alsmede gelet op de inhoud van het verzoekschrift, heeft de rechtbank ter zitting voorgesteld, het besluit van het college van 22 september 2020 als een zelfstandig schadebesluit aan te merken en het verzoek om schadevergoeding als een rechtstreeks beroep tegen het als zelfstandig schadebesluit aan te merken besluit van 22 september 2020. Zij heeft hierbij in ogenschouw genomen dat de civiele rechter zich al onbevoegd heeft verklaard om van het geschil over de gestelde schade kennis te nemen, verzoeker tegen dit arrest geen rechtsmiddel heeft aangewend en een situatie als bedoeld in het vóór 1 juli 2013 geldende artikel 8:73, eerste lid, van de Awb zich hier niet voordoet, omdat niet ook een beroepsprocedure loopt tegen een vermeend schadeveroorzakend besluit. Ondanks dat partijen het liefst op de inhoud van de zaak wilden overgaan, bleek de rechtbank niet dat beide partijen het voorstel omarmden, zodat de rechtbank het schadevergoedingsverzoek ook niet via de door haar voorgestelde weg in behandeling heeft kunnen nemen. Daarvoor was enerzijds nodig dat verweerder ermee zou instemmen dat het besluit van 22 september 2020, dat geen besluit is waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend, mocht worden aangemerkt als een appellabel zelfstandig schadebesluit en anderzijds dat verzoeker dan bereid was de bezwaarschriftprocedure over te slaan, hetgeen de rechtbank niet heeft kunnen bereiken.
Conclusie
9. Dit betekent dat de rechtbank het schadevergoedingsverzoek niet in behandeling kan nemen en dus ook niet het geschil over de verjaring van de vorderingen kan beoordelen, wat verweerder graag had gezien. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren om van het schadevergoedingsverzoek kennis te nemen.
9.1
Verzoeker kan zich alleen nog opnieuw tot de bestuursrechter wenden over de vergoeding van de door hem gestelde schade door een zelfstandig schadebesluit uit te lokken, zoals de rechtbank hiervoor onder 8 heeft aangegeven en door daartegen vervolgens rechtsmiddelen aan te wenden. De rechtbank benadrukt hier nog eens dat die procedure alleen kan gaan over schade die gesteld wordt te zijn geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit, in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, of van een besluit of handeling die daarmee gelijk wordt gesteld. Als verzoeker een dergelijke procedure gaat beginnen, kan verweerder zijn standpunt over de verjaring van de vorderingen in die procedure innemen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om het verzoek om schadevergoeding in behandeling te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 maart 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb:
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 7:1, aanhef onder 1, van de Awb:
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb:
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
Artikel 8:88 van de Awb:
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:89 van de Awb:
1. Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
2 In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
3 De bestuursrechter is in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, niet bevoegd indiende belanghebbende het verzoek heeft ingediend nadat hij ter zake van de schade een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt.
4 Zolang het verzoek van de belanghebbende bij de bestuursrechter aanhangig is, verklaart de burgerlijke rechter een vordering tot vergoeding van de schade niet ontvankelijk.
Artikel 8:90 van de Awb:
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2 Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 8:91 van de Awb:
1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.
2 In dat geval is artikel 8:90, tweede lid, niet van toepassing.
3 Indien het verzoek wordt gedaan in hoger beroep beslist de hoger beroepsrechter op het verzoek, tenzij hij het verzoek naar de rechtbank verwijst omdat het naar zijn oordeel behandeling door de rechtbank behoeft.
Artikel 8:92 van de Awb:
1. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de verzoeker;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de oorzaak van de schade;
d. een opgave van de aard van de geleden of de te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan;
e. de gronden van het verzoek.
2 Bij het verzoekschrift worden zo mogelijk een afschrift van het schadeveroorzakende besluit waarop het verzoekschrift betrekking heeft, en van het verzoek, bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, overgelegd.
3 Artikel 6:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:93 van de Awb:
Artikel 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op verzoeken om schadevergoeding op grond van deze titel. De verjaringstermijn vangt evenwel niet eerder aan dan de dag na die waarop:
a. de vernietiging van het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden, of
b. het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit heeft erkend.
Artikel 8:94 van de Awb:
1. Op het verzoek en de behandeling daarvan zijn de artikelen 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21, 6:24, 8:8 tot en met 8:28, 8:29 tot en met 8:51, 8:52 tot en met 8:55, 8:56 tot en met 8:69, 8:71, 8:74 tot en met 8:80 en 8:81 tot en met 8:87 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is indien de schade is veroorzaakt door een besluit als bedoeld in artikel 26 van die wet.
2 In afwijking van het eerste lid is bij indiening van het verzoek overeenkomstig artikel 8:91 geen griffierecht verschuldigd.
Artikel 8:95 van de Awb:
Indien de bestuursrechter het verzoek geheel of gedeeltelijk toewijst, veroordeelt hij het bestuursorgaan tot vergoeding van schade.
Artikel 8:73, eerste lid, van de Awb (vervallen):
Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten:
1. Op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2 Op schade, veroorzaakt door een handeling ter uitvoering van een besluit dat werd bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
3 Indien het eerste besluit tot uitvoering van een activiteit is genomen voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip ook van toepassing op schade, veroorzaakt door latere besluiten of andere handelingen ter uitvoering van diezelfde activiteit.