In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor perifere detailhandel in auto’s. De vergunninghouder had op 10 december 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas was verleend. Eisers, die zich benadeeld voelden door deze vergunning, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 11 november 2020, waarin hun bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eisers en verweerder gewogen.
Eisers voerden aan dat er onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein was en dat de aangevraagde activiteiten negatieve effecten zouden hebben op de verkeersveiligheid en het woon- en leefklimaat. De rechtbank overwoog dat de vergunninghouder voldoende parkeergelegenheid had gewaarborgd en dat de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan, ondanks dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de vergunde activiteit geen substantiële toename van verkeersbewegingen met zich mee zou brengen en dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat al waren meegewogen in het bestemmingsplan.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.