ECLI:NL:RBLIM:2022:2389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
C/03/295633 / HA ZA 21-427
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:79 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een besloten vennootschap (gedaagde) over de opheffing van een erfdienstbaarheid. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.H.C. Glenz, vorderde de opheffing van een erfdienstbaarheid van weg die was gevestigd ten behoeve van een perceel dat in eigendom toebehoorde aan de gedaagde. De erfdienstbaarheid was in 2003 gevestigd en de eiser was destijds aandeelhouder van de gedaagde. De gedaagde had haar bedrijfsvoering gestaakt en het perceel te koop gezet, wat volgens de eiser betekende dat er geen redelijk belang meer was bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 5:79 BW een erfdienstbaarheid kan worden opgeheven indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening ervan. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de gedaagde op dat moment geen redelijk belang had, dit niet uitsloot dat een toekomstige eigenaar dat wel zou kunnen hebben. De rechtbank wees de vordering van de eiser af, omdat deze niet had aangetoond dat het redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet zou terugkeren. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van de eigenaar van het heersende erf bij de beoordeling van de opheffing van een erfdienstbaarheid, en dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf in dit geval geen rol speelden. De rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid niet automatisch vervalt omdat er alternatieve toegang tot het perceel is, en dat de erfdienstbaarheid een beperkt zakelijk recht is dat niet zomaar kan worden opgeheven zonder voldoende onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/295633 / HA ZA 21/427
Vonnis (bij vervroeging) van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.J.H.C. Glenz te Landgraaf,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. Isenborghs te Heerlen.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2021 met producties 1 tot en met 5,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3,
  • het B16-formulier van [eiser] met ongenummerde producties, ter griffie ontvangen
op 10 februari 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 21 februari 2022,
  • het B-16 formulier van [eiser] , ter griffie ontvangen op 1 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij notariële akte van 16 mei 2003 is ten behoeve van perceel [kadasternummer 1] ( [adres 1] te [vestigingsplaats] ) - dat in eigendom toebehoort aan [gedaagde] en waar een bedrijfspand op is gelegen - en ten laste van perceel [kadasternummer 2] ( [adres 2] te [woonplaats] ) - dat in eigendom toebehoort aan [eiser] en waar een woonhuis op is gelegen - een erfdienstbaarheid van weg gevestigd.
In deze akte staat, geciteerd voor zover hier van belang (productie 1 bij dagvaarding):
“(…)
ARTIKEL 1
Omschrijving erfdienstbaarheid
De erfdienstbaarheid van weg om ten behoeve van het op het heersend erf gevestigde bedrijf te komen van en te gaan naar de openbare weg, zulks over de bestaande in- en uitrit, hierna te noemen:“de weg”
, (…)
ARTIKEL 2
Bepalingen
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen:
a. De weg mag zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van het heersende erf en de eigenaar van het dienende erf niet worden verlegd.
b. De weg mag uitsluitend worden gebruikt als:
-
- voetpad voor mens en dier;
-
- rijweg voor alle motorische en niet motorische vervoermiddelen voor bedrijfsdoeleinden en
particulier gebruik (…)
d. Ingeval van bebouwing, verbouwing, splitsing (of verandering van aard of bestemming van het heersend erf) blijft de erfdienstbaarheid ongewijzigd voortbestaan. (…)”.
2.2.
[eiser] was ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid aandeelhouder van [gedaagde] . In 2005 heeft [eiser] zijn aandelen verkocht.
2.3.
[gedaagde] hield zich bezig met APK keuringen, reparatie en onderhoud van gemotoriseerde voertuigen en de verkoop van automaterialen. Per 1 juli 2021 is de bedrijfsvoerding gestaakt en heeft [gedaagde] het perceel [kadasternummer 1] in de verkoop gezet.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
  • de erfdienstbaarheid van weg, zoals gevestigd in de notariële akte van 16 mei 2003 en ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers te Roermond op 19 mei 2003 om 9:00 uur, in register Onroerende Zaken, Hyp4, deel 15046, nummer 176 opheft,
  • [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de erfdienstbaarheid is gevestigd omdat hij ten tijde van de vestiging aandeelhouder was van [gedaagde] . Hoewel er sinds 2005 geen relatie meer is tussen [eiser] en [gedaagde] , heeft [eiser] - met het oog op de continuïteit van de bedrijfsvoering van [gedaagde] - de erfdienstbaarheid niet ter discussie gesteld. Nu [gedaagde] haar bedrijfsvoerding heeft gestaakt en haar perceel te koop heeft gezet, heeft [gedaagde] geen belang meer bij de erfdienstbaarheid.
Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] gehouden is om op de minst bezwarende wijze van de erfdienstbaarheid gebruik te maken en dat er een alternatieve wijze is - anders dan door gebruikmaking van de erfdienstbaarheid - om perceel [kadasternummer 1] te bereiken, namelijk middels de [straatnaam] die gelegen is aan de achterzijde van het perceel.
Voorts is, aldus [eiser] , van belang dat het niet voor de hand ligt dat er wederom een APK garage wordt gerealiseerd, dat de winkel niet meer dan een raam is, dat de aanwezigheid van een erfdienstbaarheid niet tot een hogere verkoopprijs zal leiden en dat het belang van [eiser] om vrijelijk over zijn perceel te beschikken prevaleert boven het belang van [gedaagde] . Ook is het niet aannemelijk dat er het redelijk belang bij het gebruik van de erfdienstbaarheid zal terugkeren.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 5:79 BW kan de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
Reeds uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de beoordelingsmaatstaf uitgaat van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, hetgeen betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen (behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid). (ECLI:NL:HR:2014:736, rov. 3.5.)
Belangen eigenaar dienend erf
4.2.
Dat [eiser] geen belang meer heeft bij het bestaan van de erfdienstbaarheid omdat hij geen aandeelhouder meer is, is, evenals zijn belang om vrijelijk over zijn perceel te kunnen beschikken, niet relevant voor de beoordeling van de vordering tot opheffing: belangen van de eigenaar van het dienend erf spelen bij die beoordeling immers geen rol. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Aannemelijkheid van terugkeer redelijk belang bij uitoefening erfdienstbaarheid
4.3.
Tussen partijen is niet in geding dat er op dit moment geen exploitatie van [gedaagde] plaatsvindt. Het bedrijfspand staat leeg in afwachting van de verkoop aan een derde (overweging 2.3.). Daarmee heeft [gedaagde] , als eigenaar van het heersend erf, op dìt moment weliswaar geen redelijk belang (zie rov. 4.4.) bij de
feitelijkeuitoefening van die erfdienstbaarheid, maar dat wil nog niet zeggen dat een toekomstig eigenaar op een later moment geen redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid zal hebben.
[gedaagde] betwist het niet terugkeren van het redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid: voor de (potentieel) koper, een taxibedrijf, is het bestaan van de erfdienstbaarheid van doorslaggevend belang om tot koop over te gaan, zodat het perceel zowel aan de voor- als achterzijde kan worden verlaten.
Het had op de weg van [eiser] gelegen, zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , haar stelling nader te onderbouwen. Door dit niet te doen, blijft het zijdens [eiser] bij een blote stellingname en is er voor een bewijsopdracht geen plaats. Daarmee komt niet vast te staan dat het niet aannemelijk is dat het redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid zal terugkeren.
Redelijk belang uitoefening erfdienstbaarheid
4.4.
Voorts ligt de vraag voor of de omstandigheden als door [eiser] aangevoerd maken dat de eigenaar van het heersend erf - als [eiser] stelt - geen belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
De verplichting om op voor het dienende erf minst bezwarende wijze van de erfdienstbaarheid gebruik te maken (artikel 5:74 BW) is gelegen binnen de strekking van de gevestigde erfdienstbaarheid zelf en reikt niet zover dat een recht van erfdienstbaarheid ophoudt te bestaan (lees: tenietgaat) wanneer het heersend erf zonder gebruik te maken van die erfdienstbaarheid kan worden bereikt. Een erfdienstbaarheid (zijnde een beperkt zakelijk recht waaraan de inhoud, binnen het kader van de wet, ter vrije beschikking staat van partijen) is niet gelijk aan het recht op noodweg dat van rechtswege ontstaat wanneer een ingesloten erf door het gebrek aan een uitweg in nood verkeert en ook van rechtswege tenietgaat wanneer van insluiting niet langer sprake is. Anders gezegd: dat perceel [kadasternummer 1] op een andere wijze bereikt kan worden, maakt niet dat de eigenaar van het heersend erf geen belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid heeft. Het (voort)bestaan van de erfdienstbaarheid is - dit blijkt althans niet uit de akte en is ook verder niet gesteld - niet gekoppeld aan het uitsluitend via perceel [kadasternummer 2] bereikbaar zijn van perceel [kadasternummer 1] .
4.5.
Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien op welke wijze de door [eiser] ingenomen stellingen dat de winkel niet meer dan een raam is, dat het niet voor de hand ligt dat er wederom een APK garage wordt gerealiseerd en dat de aanwezigheid van de erfdienstbaarheid niet tot een hogere verkoopprijs zal leiden, het belang aan de uitoefening van erfdienstbaarheid ontneemt. Gesteld noch anderszins gebleken is dat het bestaan van de erfdienstbaarheid is gekoppeld aan de exploitatie van een APK garage.
4.6.
De rechtbank wijst de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid af.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten x € 563,- tarief II)
In totaal: € 1.793,00
4.8.
De nakosten en de wettelijke rente worden toegewezen als op genomen in het dictum.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.793,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 14 dagen na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2022.