ECLI:NL:RBLIM:2022:2627

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/03/302250 / FA RK 22-676
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in een complexe ouderstrijd met betrekking tot omgangsregeling en gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in een complexe ouderstrijd tussen de moeder en de vader van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, die geen gezag heeft over [minderjarige 1], heeft meerdere verzoeken ingediend, waaronder het horen van de minderjarige, het benoemen van een advocaat-bijzonder curator, en het tijdelijk toevertrouwen van [minderjarige 1] aan haar. De vader heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder het ontzeggen van omgang aan de moeder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bodemprocedure aanhangig is en dat de verzoeken van de moeder en de vader betrekking hebben op de omgangsregeling en het gezag over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder niet voldoende belang heeft bij haar verzoeken, omdat zij momenteel geen gezag uitoefent en er een forse strijd tussen de ouders is. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, met uitzondering van de voorlopige schorsing van de eerder vastgestelde omgangsregeling. De rechtbank heeft bepaald dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van Yvoor, met als doel de omgangsregeling zoals vastgesteld door het hof Amsterdam te herstellen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de procedure gecompenseerd worden, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. M.A.M. van Uum en is openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/302250 / FA RK 22-676
Beschikking van 5 april 2022 betreffende voorlopige voorzieningen
ex artikel 223 Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van:
[de moeder],
wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele, kantoorhoudend te Amsterdam;
tegen:
[de vader],
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. E.V.S. van Baarle, kantoorhoudend te Zeewolde.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de moeder, ingediend op 22 februari 2022;
- het e-mailbericht met bijlagen van de moeder van 28 februari 2022;
- de brief met bijlagen van de vader, ingediend op 2 maart 2022;
- het F9-formulier met bijlage van de moeder van 3 maart 2022;
- het e-mailbericht met bijlagen van de moeder van 8 maart 2022;
- het aanvullend verzoekschrift van de moeder, ingediend op 15 maart 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vader, ingediend op 18 maart 2022;
- de e-mail met bijlage van de moeder van 18 maart 2022;
- de e-mail van de griffie van 18 maart 2022;
- de e-mail met bijlage van de moeder van 20 maart 2022;
- de e-mails met bijlage van de moeder van 21 maart 2022;
- de e-mail van de griffie van 21 maart 2022;
- de e-mail met bijlage van de vader van 21 maart 2022;
- de e-mail met als bijlage een aanvullend verzoek van de moeder van 22 maart 2022;
- de mondelinge behandeling die op 22 maart 2022 heeft plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij deze behandeling zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde pleitaantekeningen;
- de door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde (handgeschreven) aanvullende verzoeken.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] (roepnaam: [minderjarige 1] ) is geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 2009 uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2020 is, kort gezegd, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] met ingang van 27 juni 2020 bij de vader zal zijn, dat het gezamenlijk gezag van partijen met ingang van 27 juni 2020 wordt beëindigd en dat de vader alleen het gezag over [minderjarige 1] toekomt en is een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastgesteld.
2.3.
Aangezien de moeder [minderjarige 1] niet conform voornoemde beschikking naar de vader heeft laten gaan, heeft de vader een kortgedingprocedure gestart en naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2020 verblijft [minderjarige 1] vanaf 7 augustus 2020 bij de vader.
2.4.
De moeder is in hoger beroep gegaan tegen voornoemde beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 10 november 2020 is, kort gezegd, deze beschikking bekrachtigd ten aanzien van de beslissingen over de hoofdverblijfplaats en het gezag, en is deze beschikking vernietigd waar het de vastgestelde omgangsregeling betreft. In de plaats daarvan heeft het hof bepaald dat als voorlopige omgangsregeling zal worden opgestart een begeleide omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder van eenmaal per twee weken een dagdeel, begeleid door BJZ in Maastricht.
2.5.
Vervolgens heeft het gerechtshof Amsterdam in een beschikking van 22 juni 2021 onder meer bepaald dat [minderjarige 1] vanaf 1 september 2021 eens in de veertien dagen een weekend bij de moeder verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige 1] bij aanvang van elk omgangsmoment ophaalt bij McDonald’s [woonplaats 2] en waarbij de vader [minderjarige 1] aan het einde van elk omgangsmoment ophaalt bij McDonald’s [woonplaats 1] .
2.6.
Op 16 maart 2022 heeft een kort geding procedure gediend, waarvan op 21 maart 2022 vonnis is gewezen. Alle door de moeder na de mondelinge behandeling nog gehandhaafde verzoeken zijn afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft -na wijziging/gedeeltelijke intrekking- verzocht voor de duur van het geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat:
[minderjarige 1] conform zijn rechten op grond van de Nederlandse wet en de toepasselijke verdragen te horen en aan zijn meningen en opvattingen passend belang te hechten in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid zoals gedicteerd in diezelfde regelgeving (art. 809 Rv.; art. 12 IVRK, General Comment No.12 §20; EU Handvest van de grondrechten; Kinderrechtenresolutie EP 2019/2876(RSP); Richtsnoeren Kindvriendelijke Justitie van de Raad van Europa) en los daarvan;
een advocaat-bijzonder curator te benoemen die de stem van het kind deugdelijk verwoordt en de veiligheid en/of rechten van het kind garandeert en beschermt vooruitlopend op en gedurende de bodemprocedure;
(…)
(…)
(…) te bepalen dat [minderjarige 1] voorlopig aan de moeder wordt toevertrouwd (…);
(…).
Voorafgaand aan de zitting heeft de moeder haar verzoeken verder aangevuld, in die zin dat zij verzoekt:
a. (vader) te gebieden dat (vader het ertoe geleidt dat) [minderjarige 1] geïnterviewd wordt door een medewerker van Veilig Thuis opgeleid door Prof. [naam 1] en/of Prof. [naam 2] in de forensische interviewtechniek met behulp van het NICHD-protocol en daarin reeds bedreven is, bij voorkeur mevrouw [naam 3] of mevrouw [naam 4] en de resultaten daarvan te sturen aan U.E.A. met zaakskenmerk C/03/302250 en C/03/302296 in het kader van een juiste feitenvaststelling;
dan wel subsidiair moeder toe te staan op de voet van art. 810a Rv. zelf Prof. [naam 1] of Prof. [naam 2] [minderjarige 1] te forensisch te laten interviewen gebruikmakend van het wetenschappelijk NICHD-protocol;
vader te gebieden op te houden met [minderjarige 1] te onderwerpen aan allerlei 'behandelingen' en op te houden allerlei hulpverleners in te schakelen en [minderjarige 1] te onderwerpen aan 'hulpverlening' door Veilig Thuis en/ of de Gemeente Maastricht, mevrouw Herman de Groot etc.etc.etc. en [minderjarige 1] met rust laten totdat U.E.A. uitspraak heeft gedaan nadat [minderjarige 1] zelf zijn stem ook heeft kunnen laten horen en de feiten juist zijn vastgesteld of [minderjarige 1] überhaupt wel lijdt aan een loyaliteitsconflict.
Tijdens de zitting heeft de moeder haar verzoeken nog verder aangevuld, in die zin dat zij verzoekt:
vader te veroordelen de omgangsregeling na te komen zoals die is vastgesteld door het Hof Amsterdam in de beschikking van 22 juni 2021, op straffe van dwangsom, waaronder begrepen wordt [minderjarige 1] niet te verbieden of te verhinderen dat hij naar eigen believen contact mag hebben met 1) moeder, 2) grootouders en 3) broertje [minderjarige 2] en zijn vrienden;
vader te veroordelen alle omgangsmomenten die hij op eigen gezag en in strijd met bovengenoemde beslissing heeft gedwarsboomd c.q. niet heeft door laten gaan in de periode van 22 februari tot heden in te halen vanaf heden, bijvoorbeeld door achtereenvolgende weekenden omgang te bepalen, waarbij de gebruikelijke ophaal- en afhaalregeling geldt.
Een en ander op straffe van een dwangsom in goede justitie te bepalen en indien U.E.A. dat in goede justitie juist acht, desnoods met de sterke arm af te dwingen.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de moeder in haar verzoeken, althans tot afwijzing van de verzoeken. Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de vader verzocht:
de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken,
de verzoeken van de moeder af te wijzen;
de moeder de (algehele fysieke en per diverse media) omgang te ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 onder sub a, b en/of d van het Burgerlijk Wetboek voor de duur van het traject bij Yvoor, dan wel de voortzetting van een geïndiceerde behandeling door Yvoor bij een andere hulpverlenende instelling, althans subsidiair voor de duur van 2 jaar, dan wel een periode welke de voorzieningenrechter in goede justitie nader bepaalt;
de moeder te veroordelen in de werkelijke proceskosten ad 2 x € 4.840,-, dan wel een bedrag welke de voorzieningenrechter in goede justitie nader bepaalt.

5.De beoordeling

5.1.
De belanghebbenden
De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de minderjarige [minderjarige 1] , de grootouders moederszijde en het minderjarige broertje [minderjarige 2] als belanghebbenden in deze procedure dienen te worden betrokken.
De vader heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank bepaalt, op grond van artikel 279 lid 1 Rv in iedere zaak wie de belanghebbenden zijn. Dat is niet aan partijen. Gezien de verzoeken die zijn gedaan, zijn naar het oordeel van de rechtbank de grootouders geen belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Minderjarige kinderen kunnen in deze procedures nimmer belanghebbenden in de zin van de wet zijn zoals door de moeder gesteld. Minderjarigen zijn procesonbekwaam (HR 5 december 2014:ECLI:NL:HR:2014:3535) en dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat de minderjarige in procedures die rechtstreeks betrekking hebben op zijn rechten of verplichtingen wel als materieel belanghebbende wordt aangemerkt, hetgeen hier geldt voor [minderjarige 1] , maar in beginsel niet als formeel belanghebbende.
5.2.
De wettelijke grondslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een provisioneel verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv vereist is dat:
een bodemprocedure aanhangig is (i),
dat samenhang bestaat tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure (ii), en
dat de verzoekende partij een voldoende belang heeft bij zijn verzoek in die zin dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht (iii).
Pas als aan alle formele vereisten is voldaan, kan een verzoeker in zijn/haar incidentele verzoek worden ontvangen en kan een inhoudelijke beoordeling volgen.
De rechtbank zal hieronder per verzoek (in de kop kort samengevat) bespreken of aan deze voorwaarden wordt voldaan en in het bevestigende geval alsdan hierover een voorlopige beslissing geven.
5.2.1.
Horen van [minderjarige 1]
Aan de voorwaarden onder i) en ii) is voldaan nu de verzochte voorzieningen in de hoofdzaak mede zien op het horen van [minderjarige 1] zoals in het verzoek van de moeder omschreven. Echter wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarde onder iii). In het kader van een ordemaatregel volgend uit deze procedure wordt met het horen van een minderjarige zeer terughoudend omgegaan en wordt hiervoor de bodemprocedure afgewacht. Ambtshalve is in deze zaak door de rechter kennisgenomen van de brief die [minderjarige 1] in het kader van de informele rechtsingang heeft gestuurd aan de rechtbank en is ook door de moeder aan de pleitaantekening een brief van [minderjarige 1] gehecht met daarin zijn visie zodat in het kader van deze procedure de mening van [minderjarige 1] , voor zover betrekking hebbende op de verzoeken in deze procedure, bekend is. [minderjarige 1] zal op een ander moment in het kader van de informele rechtsingang en in het kader van de bodemprocedure worden uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter. Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.2.
Benoemen advocaat-bijzonder curator
Aan de voorwaarden onder i) en ii) is voldaan nu de verzochte voorzieningen in de hoofdzaak mede zien op het benoemen van een advocaat-bijzonder curator zoals in het verzoek van de moeder omschreven. Echter wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarde onder iii). Het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de moeder voldoende belang heeft bij dit verzoek in die zin dat van haar redelijkerwijs niet zou kunnen worden gevergd dat zij de uitkomst van de beslissing hierop in de bodemprocedure niet zou kunnen afwachten. De rechtbank overweegt daartoe dat de moeder dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd in het kader van het bepaalde van 1:250 BW en de wet een dergelijke taakomschrijving zoals de moeder toekent aan een advocaat-bijzondere curator niet kent. Anders dan de vader stelt is de rechtbank van oordeel dat de moeder als belanghebbende (ouder zonder gezag) wel een verzoek in het kader van artikel 1:250 BW kan doen. Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.3.
Voorlopige toevertrouwing van [minderjarige 1] aan moeder
Aan de voorwaarden onder i) en ii) is voldaan nu de verzochte voorzieningen in de hoofdzaak mede zien op het bepalen van het hoofdverblijf bij de moeder indien de rechtbank zou oordelen dat moeder weer met het gezamenlijk gezag zou worden belast.
Echter wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarde onder iii). Het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de moeder een voldoende belang heeft bij haar verzoek in die zin dat van haar redelijkerwijs niet zou kunnen worden gevergd dat zij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht. De rechtbank overweegt daartoe dat de moeder op dit moment het gezag over [minderjarige 1] niet uitoefent. Tussen de ouders woedt een forse strijd over [minderjarige 1] . Hoewel de vader de omgang heeft stopgezet en dit een gewijzigde omstandigheid is, ziet de rechtbank daarin geen grond om [minderjarige 1] tijdelijk aan de moeder zonder gezag toe te vertrouwen in afwachting van de bodemprocedure, omdat deze beslissing zorgvuldig dient te worden afgewogen, alle belangen en vooral die van [minderjarige 1] in aanmerking nemend. Daarvoor is in het kader van een ordemaatregel volgend uit deze procedure geen plaats. Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.4.
Het interviewen van [minderjarige 1] door specifieke professionals
Aan de voorwaarde onder i) wordt voldaan, omdat er een bodemprocedure aanhangig is. Het verzoek strandt echter op de voorwaarde ii), waaraan niet wordt voldaan, omdat de connexiteit met de bodemprocedure ontbreekt. In de bodemprocedure is immers niets vergelijkbaars verzocht. Daardoor bestaat geen samenhang tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure. De rechtbank komt dan niet toe aan het toetsen van de voorwaarde onder iii). Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.5.
Stoppen met behandelingen en hulpverleners voor [minderjarige 1]
Aan de voorwaarde onder i) wordt voldaan, omdat er een bodemprocedure aanhangig is. Dit verzoek strandt echter ook op de voorwaarde ii), waaraan niet wordt voldaan, omdat de connexiteit met de bodemprocedure ontbreekt. In de bodemprocedure is immers niets vergelijkbaars verzocht. Daardoor bestaat geen samenhang tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure. De rechtbank komt dan niet toe aan het toetsen van de voorwaarde onder iii). Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.6.
Nakoming omgang en naar eigen believen contact
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen de omgangsregeling na te komen zoals die is vastgesteld door het Hof Amsterdam in de beschikking van 22 juni 2021, op straffe van een dwangsom, waaronder begrepen wordt [minderjarige 1] niet te verbieden of te verhinderen dat hij naar eigen believen contact mag hebben met 1) moeder, 2) grootouders en 3) broertje [minderjarige 2] en zijn vrienden.
De rechtbank overweegt dat de beoordeling van dit verzoek wordt uitgesplitst in twee verzoeken, waarover afzonderlijk zal worden beoordeeld of zij voldoen aan de eisen van artikel 223 Rv.
5.1.6.1. Het eerste verzoek bestaat uit het verzoek tot nakoming van de eerder bepaalde omgang, op straffe van een dwangsom. Aan de voorwaarden onder i) en ii) is voldaan nu de verzochte voorzieningen in de hoofdzaak mede zien op een omgangsregeling zoals in het verzoek van de moeder omschreven. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook genoegzaam is gebleken dat de moeder, hoewel weersproken door de vader, een voldoende spoedeisend belang heeft bij verkrijging van de door haar verzochte voorziening nu zij sinds begin maart geen omgang meer heeft met [minderjarige 1] . Daarmee is ook aan de voorwaarde hiervoor genoemd onder iii) voldaan.
De rechtbank overweegt dat ieder kind recht heeft op omgang met zijn beide ouders. Echter, in het onderhavige geval is sprake van een forse ouderstrijd waardoor [minderjarige 1] volledig klem zit en hij geen onbelast contact met zijn ouders en naaste familie kan hebben. Dat beide ouders van mening zijn dat zij uitspraken van de rechter naast zich neer kunnen leggen (de moeder de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland en de vader de uitspraak van het hof Amsterdam van 22 juni 2021) is in dit kader ook tekenend. De rechtbank maakt zich dan ook grote zorgen over wat deze strijd tussen ouders voor [minderjarige 1] betekent. Dat maakt dat derden nodig zullen zijn om te zorgen dat de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder weer snel kan plaatsvinden op de wijze zoals door het hof Amsterdam is beslist. Inmiddels hebben Veilig Thuis en Yvoor de zaak opgepakt. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat deze hulpverlening de kans krijgt om haar werk te doen zodat [minderjarige 1] weer onbelast contact kan hebben met beide ouders. In de behandeling van de bodemzaak kunnen bij de beoordeling van dat verzoek de resultaten en medewerking van ouders daaraan worden meegenomen.
Het verzoek van de moeder zoals thans door haar geformuleerd kan daarom niet worden toegewezen, maar de rechtbank zal hierna een voorlopige omgangsregeling bepalen die met behulp van hulpverlening wordt opgestart waarbij de omgang uiteindelijk weer moet gaan lopen zoals door het hof Amsterdam was bepaald.
Een dwangsom acht de rechtbank niet nodig, omdat de vader achter de inzet van Yvoor staat en het ook in zijn belang is dat zijn relatie met [minderjarige 1] verbetert door daaraan mee te werken. Het verzoek tot het opleggen van een dwangsom zal daarom worden afgewezen.
5.1.6.2. Het tweede (gedeelte van dit) verzoek bestaat uit “waaronder begrepen wordt [minderjarige 1] niet te verbieden of te verhinderen dat hij naar eigen believen contact mag hebben met 1) moeder, 2) grootouders en 3) broertje [minderjarige 2] en zijn vrienden”.
Aan de voorwaarde onder i) wordt voldaan, omdat er een bodemprocedure aanhangig is.
Dit verzoek strandt echter op de voorwaarde ii), waaraan niet wordt voldaan, omdat de connexiteit met de bodemprocedure ontbreekt. In de bodemprocedure is immers niets vergelijkbaars verzocht. Daardoor bestaat geen samenhang tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure. De rechtbank komt dan niet toe aan het toetsen van de voorwaarde onder iii). Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.7.
Veroordelen tot inhalen alle gemiste omgangsmomenten
Aan de voorwaarde onder i) wordt voldaan, omdat er een bodemprocedure aanhangig is.
Dit verzoek strandt echter op de voorwaarde ii), waaraan niet wordt voldaan, omdat de connexiteit met de bodemprocedure ontbreekt. In de bodemprocedure is immers niets vergelijkbaars verzocht. Daardoor bestaat geen samenhang tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure. Daarnaast is er geen rechtsgrond om iets dergelijks te verzoeken. De rechtbank komt dan niet toe aan het toetsen van de voorwaarde onder iii). Dit verzoek zal aldus worden afgewezen.
5.2.8.
Ontzegging omgang
Aan de voorwaarden onder i) en ii) is voldaan nu de verzochte voorzieningen in de hoofdzaak mede zien op een omgangsregeling zoals in het verzoek van de vader omschreven. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook genoegzaam is gebleken dat de ouders een voldoende spoedeisend belang hebben een oordeel over de door vader verzochte voorziening nu hij de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] reeds heeft stopgezet. Daarmee is ook aan de voorwaarde hiervoor genoemd onder iii) voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vader thans te verstrekkend is en in die vorm dient te worden afgewezen. Zoals hiervoor onder 5.1.6.1. reeds overwogen acht de rechtbank het van belang dat de zeer recentelijk ingezette hulpverlening voor [minderjarige 1] en de ouders de kans moet krijgen om tot een doorbraak te komen en de omgang, onder regie en op aanwijzen van de hulpverlening, te hervatten op die wijze dat de omgang uiteindelijk weer gaat lopen zoals door het hof in de beschikking van 22 juni 2021 was bepaald.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de door de vader verzochte ontzegging van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] nu niet aan de orde is. Wel is het in het belang van [minderjarige 1] dat de omgangsregeling van 22 juni 2021 van het hof voorlopig zal worden geschorst en een voorlopige omgangsregeling zal worden bepaald, zoals hieronder in het dictum is opgenomen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat ouders daaraan hun volledige medewerking verlenen en de vader, als gezaghebbende ouder, de rapportage(s) van de hulpverlening in de bodemprocedure zal inbrengen zodat het verloop daarvan meegenomen kan worden in de definitieve beslissing van de rechtbank.
5.3.
Proceskosten
De rechtbank is van oordeel dat geen der partijen in de proceskosten (van de ander) moet worden veroordeeld. De moeder heeft, vanuit haar gemis van [minderjarige 1] , gemeend een procedure betreffende voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv te moeten starten naast een bodemprocedure. De rechtbank heeft hierboven in feite alle verzoeken afgewezen. Dat maakt niet dat zonder meer sprake is van misbruik van (proces)recht of nodeloos procederen. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen grond om af te wijken van de gebruikelijke beslissing over de proceskosten bij ex-echtelieden, namelijk een compensatie van die proceskosten.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
schorst
voorlopigde bij beschikking van het Hof Amsterdam van 22 juni 2021 bepaalde omgangsregeling, en bepaalt dat de omgang tussen [minderjarige 1] en zijn moeder
voorlopig, totdat daarover door de rechtbank nader wordt beslist of partijen in onderling overleg daarover nadere afspraken maken, zal plaatsvinden onder professionele begeleiding en regie van het ingezette traject bij Yvoor op de door deze hulpverlener aangegeven wijze, waarbij toegewerkt dient te worden naar de omgangsregeling zoals die door het hof Amsterdam bij beschikking van 22 juni 2021 was bepaald;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 5 april 2022.
BGW
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.