ECLI:NL:RBLIM:2022:3449

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
C/03/298822/HARK/21-363 04052022
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wegens kansloze vordering en onvoldoende belang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 4 mei 2022, hebben verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek was gericht tegen [verweerder sub 1], [verweerster sub 2] en de Gemeente Venray. De verzoekers stelden dat er sprake was van onrechtmatige inzage in hun dossiers door mw. [verweerder sub 2], die werkzaam is bij de gemeente. De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, waarbij verschillende stukken en verweerschriften zijn ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2022 zijn alle betrokken partijen verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers onvoldoende belang hebben bij het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank oordeelde dat de vordering in de hoofdzaak hoogstwaarschijnlijk zal worden afgewezen, waardoor het verzoek tot het houden van een getuigenverhoor kansloos is. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er geen bewijs is dat mw. [verweerder sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld en dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen en de verzoekers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de verweerders en de gemeente zijn begroot. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. G.J. Krens, met mr. F.C. Alink-Steinberg als rechter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/298822 / HA RK 21-363
Beschikking van 4 mei 2022
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

2.
[verzoeker sub 2],
beiden wonende te [woonplaats verzoekers] ,
verzoekers,
advocaat mr. J.J.Th. van Stiphout te Helmond,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats verweerder sub 1] ,
verweerder,
advocaat mr. J.M.P. Schobbers-Deinum te Venlo,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats verweerster sub 2] ,
verweerster,
advocaat mr. J.M.P. Schobbers-Deinum te Venlo,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VENRAY,
zetelend te Venray,
verweerster,
advocaat mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven.
Verzoekers worden hierna [verzoekers (1-2)] c.s. genoemd (in mannelijk meervoud) en afzonderlijk [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] .
Verweerders onder 1 en 2 worden hierna [verweerders (1-2)] c.s. genoemd (in mannelijk meervoud) en afzonderlijk [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] .
Verweerster onder 3 wordt hierna de gemeente genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 2 bijlagen, ter griffie ingekomen op 18 november 2021;
  • het verweerschrift van de gemeente met 4 producties, ter griffie ingekomen op 2 maart 2022;
  • het verweerschrift van [verweerders (1-2)] . c.s. met 9 producties, ter griffie ingekomen op 7 januari 2022;
  • het aanvullend verzoekschrift met 1 bijlage, ter griffie ingekomen op 28 maart 2022;
  • het aanvullend verweerschrift van de gemeente, ter griffie ingekomen op 31 maart 2022;
  • het aanvullend verweerschrift van [verweerders (1-2)] c.s. met producties 10 en 11, ter griffie ingekomen op 1 april 2022;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek op 6 april 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling ter zitting van 6 april 2022 zijn verschenen:
  • [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] , bijgestaan door mr. Van Stiphout;
  • [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] , bijgestaan door mr. Schobbers-Deinum;
  • namens de gemeente: [vertegenwoordiger] , bijgestaan door mr. Beukers.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekers (1-2)] c.s. en [verweerders (1-2)] c.s. waren buren aan de [straatnaam partijen] in [woonplaats partijen] . [verzoekers (1-2)] c.s. wonen tot op heden op nummer [huisnummer verzoekers (1-2)] . [verweerders (1-2)] c.s. woonden destijds op nummer [huisnummer verweerders (1-2)] , maar zijn inmiddels verhuisd.
2.2.
Mw. [verweerders (1-2)] werkt bij de afdeling [afdelingsnaam] van de Gemeente Venray, als [functie naam] bij [sub team] .
2.3.
Mw. [verzoekers (1-2)] heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis, aangaande (de dochter van) [verweerders (1-2)] c.s.. Vervolgens hebben ook [verweerders (1-2)] c.s. een melding gedaan bij Veilig Thuis, aangaande (de zoon van) [verzoekers (1-2)] c.s..
2.4.
Mw. [verweerders (1-2)] heeft contact opgenomen met Defensie, de werkgever van dhr. [verzoekers (1-2)] . Zij heeft daarbij aangegeven dat er sprake is van een burenruzie tussen [verweerders (1-2)] c.s. en [verzoekers (1-2)] c.s. en dat zij ernstige overlast van [verzoekers (1-2)] c.s. ervaren.

3.Aanvulling verzoekers en verzoekschrift

3.1.
Bij aanvullend verzoekschrift hebben [verzoekers (1-2)] c.s. toegelicht dat het verzoekschrift aldus gelezen moet worden, dat dit mede is ingediend namens hun meerderjarige zoon,
[zoon verzoekers (1-2)] , wonende te [woonplaats zoon verzoeker], die als derde verzoeker moet worden aangemerkt. Voorts hebben zij verzocht om een extra getuige te doen horen en hebben zij de gronden van hun verzoek aangevuld.
3.2.
[verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente maken bezwaar tegen de indiening van het aanvullend verzoekschrift.
3.2.1.
[verweerders (1-2)] c.s. verzetten zich tegen toevoeging van [zoon verzoekers (1-2)] (hierna: de zoon) als derde verzoeker in deze procedure en stellen zich op het standpunt dat artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet de mogelijkheid biedt in dit stadium van de procedure een extra verzoeker toe te voegen. Voorts zijn zij van mening dat (zo begrijpt de rechtbank) het aanvullend verzoekschrift een verkapte 'conclusie van repliek' is, hetgeen volgens hen niet is toegestaan.
3.2.2.
De gemeente beroept zich daarnaast nog op artikel 1.2.7. van het procesreglement verzoekschriftprocedures en stelt dat een dergelijke aanvulling van het verzoekschrift enkel kan geschieden door indiening van een herziene versie van het verzoekschrift, waartegen de verwerende partij(en) vervolgens binnen twee weken bezwaar kunnen maken. Nu dat niet is gebeurd, kan het aanvullend verzoekschrift niet worden toegelaten en kan de zoon van [verzoekers (1-2)] niet worden aangemerkt als derde verzoeker.
3.3.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verzoekers niet de juiste procedure hebben gevolgd, zal zij het aanvullend verzoekschrift aanmerken als processtuk. Tevens zal zij toevoeging van de zoon van [verzoekers (1-2)] als derde verzoeker toestaan. Daartoe heeft zij als volgt overwogen.
3.3.1.
In het oorspronkelijk verzoekschrift was reeds sprake van (gestelde) onrechtmatige handelingen jegens de zoon van [verzoekers (1-2)] . Uit het aanvullend verzoekschrift volgt dat toevoeging van de zoon als derde verzoeker een reactie is op het door [verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente gevoerde verweer dat het verzoek gedeeltelijk ziet op de zoon, maar dat deze geen deel uitmaakt van de procedure. Voor het overige betreft het aanvullende verzoekschrift een nadere toelichting van het verzoek in reactie op de verweren in de verweerschriften van [verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente. [verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente hebben beide een schriftelijk aanvullend verweerschrift ingediend en alle partijen hebben de gelegenheid gehad hun standpunten ter mondelinge behandeling toe te lichten. Nu derhalve zowel schriftelijk als mondeling hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, zijn [verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente niet in hun procesrechtelijke belangen geschaad. Ook overigens is niet gesteld en ook niet gebleken dat zij op andere wijze worden benadeeld door toelating van het aanvullend verzoekschrift.
3.3.2.
Verder acht de rechtbank het in het belang van alle partijen, dus ook van [verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente, ten aanzien van dit verzoek thans in de volle breedte wordt beslist. Het is in niemands belang dat de rechtbank de zoon van [verzoekers (1-2)] niet als derde verzoeker zou toelaten, waarna deze vervolgens zelf een nieuw verzoek zou kunnen indienen en (gedeeltelijk) dezelfde kwestie nogmaals behandeld zou dienen te worden, met alle kosten, tijdsinvestering en belasting voor alle partijen van dien. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking de fysieke en psychische gesteldheid van mw. [verweerders (1-2)] . Zij heeft aangevoerd dat zij lijdt aan de ziekte Multiple Sclerose en dat zij vanwege de onophoudelijke stress en spanningen (onder meer veroorzaakt door deze procedure) veel lichamelijke klachten ondervindt. Zij heeft daarbij ook een verklaring van een medisch psychiater overgelegd. De rechtbank acht het dan ook van belang dat ten aanzien van dit verzoek nu volledig wordt beslist.
Dhr. [verzoekers (1-2)] , mw. [verzoekers (1-2)] en de zoon zullen hierna gezamenlijk [verzoekers (1-2)] c.s. worden genoemd.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen, waarbij mw. [verweerders (1-2)] en mw. [verzoekers (1-2)] als getuigen zullen worden gehoord over de vraag óf mw. [verweerders (1-2)] onrechtmatige inzage heeft gehad in de dossiers van [verzoekers (1-2)] c.s. bij de gemeente en zo ja, in welke dossiers zij inzage heeft gehad en wat zij met die kennis heeft gedaan.
4.2.
[verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente verzetten zich tegen inwilliging van het verzoek en voeren daarvoor – kort samengevat – aan dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid en [verzoekers (1-2)] c.s. onvoldoende procesbelang hebben. Zij vragen het verzoek af te wijzen en [verzoekers (1-2)] c.s. te veroordelen in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter in beginsel een voorlopig getuigenverhoor dient te gelasten, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die betwist worden en met het voorlopig getuigenverhoor bewezen kunnen worden. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan echter worden afgewezen op de grond (i) dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft; (ii) dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt - waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -; (iii) dat het strijdig is met een goede procesorde; (iv) dan wel op grond van een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (zie bijv. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008: BF3938). Minimaal noodzakelijk voor het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor is dat een rechtsgrond wordt aangevoerd die aanleiding kan geven tot een civiele procedure, alsmede dat voor de behandeling van een zodanige vordering voldoende concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die, mits bewezen of niet betwist, tot toewijzing van die vordering aanleiding zouden kunnen geven.
5.2.
[verzoekers (1-2)] c.s. gronden hun vordering in de hoofdzaak jegens de gemeente op artikel 82 AVG en jegens [verweerders (1-2)] c.s. op artikel 6:162 BW. De kern van het verwijt komt erop neer dat mw. [verweerders (1-2)] in haar functie bij de gemeente dossiers van [verzoekers (1-2)] c.s. heeft ingezien, dat zij daaruit privacygevoelige informatie te weten is gekomen en dat zij deze vervolgens gebruikt heeft om [verzoekers (1-2)] c.s. zwart te maken bij verschillende instanties en bij buurtgenoten. Deze informatie kan zij volgens [verzoekers (1-2)] c.s. alleen maar uit de dossiers bij de gemeente hebben verkregen. Hierdoor hebben [verzoekers (1-2)] c.s. schade geleden in de vorm van reputatieschade, materiële schade en (andere) immateriële schade. [verzoekers (1-2)] c.s. overwegen een bodemprocedure aanhangig te maken om deze schade vergoed te krijgen van [verweerders (1-2)] c.s. en de gemeente.
5.3.
De rechtbank is van oordeel de door [verzoekers (1-2)] c.s. gestelde vordering in de hoofdzaak met grote zekerheid zal worden afgewezen, zodat [verzoekers (1-2)] c.s. geen belang heeft bij toewijzing van het verzoek. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek af. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat hoewel volgens de Hoge Raad de toewijsbaarheid van de vordering in de hoofdzaak niet ter toetsing voorligt bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, dit niet betekent dat de rechtbank de haalbaarheid van de vordering in de hoofdzaak in het geheel niet mag meenemen in haar beoordeling van het verzoek. Bij het onderzoek naar de toepasselijkheid van een afwijzingsgrond mag de rechtbank ook meewegen hoe zwak de vordering in de hoofdzaak is. Als bij oppervlakkige beoordeling van de vordering in de hoofdzaak kan worden aangenomen dat de vordering in de hoofdzaak hoogstwaarschijnlijk zal worden afgewezen, is het verzamelen van getuigenbewijs voor die hoofdzaak in een voorlopig getuigenverhoor zinloos en bestaat onvoldoende belang bij het voorlopig getuigenverhoor.
5.5. De rechtbank is van oordeel dat in een eventuele bodemzaak hoogstwaarschijnlijk niet zal komen vast te staan dat mw. [verweerders (1-2)] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoekers (1-2)] c.s., dan wel dat de gemeente jegens [verzoekers (1-2)] c.s. aansprakelijk is wegens overtreding van de AVG. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat er geen enkel aanknopingspunt is dat mw. [verweerders (1-2)] in de dossiers van [verzoekers (1-2)] c.s. heeft kunnen 'neuzen'. Naar aanleiding van een klacht van [verzoekers (1-2)] c.s. bij de gemeente zijn twee onderzoeken verricht: de onafhankelijke Functionaris Gegevensbescherming (FG) heeft een onderzoek verricht naar onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens bij de gemeente en [onderzoeksinstantie] heeft in opdracht van de gemeente een onderzoek verricht naar de wijze waarop de gemeente heeft gehandeld met betrekking tot de afhandeling van de casus van [verzoekers (1-2)] c.s.. Uit die onderzoeken is het volgende naar voren gekomen. Mw. [verweerders (1-2)] is bij de gemeente werkzaam als [functie naam] bij [sub team] . Zij is geautoriseerd om zogenoemde 'dat-informatie' te raadplegen, dat wil zeggen dat zij bij raadpleging van het systeem kan zien dát en op welk onderwerp er bij de gemeente een dossier bestaat ten aanzien van een bepaalde persoon. Zij is echter niet geautoriseerd om de inhoud en bijlagen van dat dossier (zogenoemde 'wat informatie') in te zien. Weliswaar heeft de FG geconstateerd dat er bij de gemeente (destijds) sprake was van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens ('datalek'), dit ziet echter op het feit dat raadplegingen van 'dat-informatie' vanuit [sub team] niet altijd werden geregistreerd. Dat maakt dat deze raadplegingen voor de AVG worden aangemerkt als 'onrechtmatige verwerkingen'. Anders dan [verzoekers (1-2)] c.s. lijken te stellen, concludeert de FG echter niet dat er door mw. [verweerders (1-2)] (of iemand anders) onrechtmatig is kennisgenomen van de inhoud van de dossiers ('wat-informatie'). Er is dan ook geen enkele aanwijzing dat de gemeente haar systemen op het punt van de autorisaties niet op orde heeft of had en dat er op dat punt een 'datalek' zou zijn of zijn geweest.
5.7.
[verzoekers (1-2)] c.s. hebben daarnaast niet gesteld op welke wijze mw. [verweerders (1-2)] , ondanks dat zij niet geautoriseerd is, kennis zou hebben kunnen nemen van de inhoud van dossiers bij de gemeente. Ook overigens is daarvoor geen enkele aanwijzing.
[verzoekers (1-2)] c.s.
vermoedendesondanks dat mw. [verweerders (1-2)] kennis heeft genomen van de inhoud van hun dossiers bij de gemeente. Zij stellen daartoe:
  • mw. [verweerders (1-2)] heeft tegenover mw. [verzoekers (1-2)] bekend dat zij in de dossiers van [verzoekers (1-2)] c.s. heeft gekeken en dat zij vreest om die reden haar baan te verliezen;
  • mw. [verweerders (1-2)] heeft de zoon van [verzoekers (1-2)] autistisch genoemd. In een van de dossiers bij de gemeente staat vermeld dat de zoon van [verzoekers (1-2)] symptomen heeft die voorkomen in het autistisch spectrum. Raadpleging van dat dossier is de enige manier waarop [verweerders (1-2)] c.s. dit kunnen weten;
  • mw. [verweerders (1-2)] heeft bij verschillende instanties en binnen de gemeente zelf aangegeven dat mw. [verzoekers (1-2)] aan een dwangstoornis lijdt.
5.8.
Ter mondelinge behandeling heeft mw. [verzoekers (1-2)] het volgende verklaard.
"Wij hadden een melding gedaan bij Veilig Thuis ten aanzien van de dochter van [verweerders (1-2)] c.s.. Naar aanleiding daarvan hebben [verweerders (1-2)] c.s. een melding gedaan bij Veilig Thuis ten aanzien van ons. Toen ik daar achter kwam, heb ik mw. [verweerders (1-2)] aangesproken en gevraagd of haar dochter misschien autistisch is. Daarop heeft mw. [verweerders (1-2)] geantwoord: 'Nee, jouw zoon is autistisch'. Deze informatie kan zij alleen uit het Wmo-dossier bij de gemeente hebben."
Voorts heeft mw. [verzoekers (1-2)] ter mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat zij niet aan een dwangstoornis lijdt, noch dat daarover iets te vinden is in enig dossier bij de gemeente.
5.9.
De rechtbank vermag niet in te zien hoe het voorgaande kan dienen als onderbouwing voor de stelling dat mw. [verweerders (1-2)] de dossiers van [verzoekers (1-2)] c.s. bij de gemeente heeft ingezien. Mw. [verweerders (1-2)] betwist dat zij bekend zou hebben dat zij de dossiers heeft geraadpleegd en daarom vreest voor haar baan. Niet valt in te zien waarom mw. [verzoekers (1-2)] de dochter van [verweerders (1-2)] c.s. 'zomaar' autistisch kan noemen, maar mw. [verweerders (1-2)] op haar beurt ten aanzien van de zoon van [verzoekers (1-2)] daarvoor eerst het dossier bij de gemeente geraadpleegd moet hebben. Evenzeer kan het immers zo zijn dat mw. [verweerders (1-2)] 'de bal heeft teruggekaatst' en de zoon van [verzoekers (1-2)] autistisch heeft genoemd, in reactie op de opmerking van mw. [verzoekers (1-2)] over de dochter van [verweerders (1-2)] c.s.
Ten slotte kan, zelfs als komt vast te staan dat mw. [verweerders (1-2)] tegenover verschillende instanties heeft gezegd dat mw. [verzoekers (1-2)] aan een dwangstoornis lijdt, daaraan niet de conclusie worden verbonden dat mw. [verzoekers (1-2)] dossiers heeft ingezien, nu [verzoekers (1-2)] c.s. zelf hebben verklaard dat over een dwangstoornis niets in de gemeentelijke dossiers te vinden is.
5.10.
Voor zover [verzoekers (1-2)] c.s. ter mondelinge behandeling nog hebben aangevoerd dat zij schade hebben geleden doordat [verweerders (1-2)] c.s. bij de werkgever van dhr. [verzoekers (1-2)] (Defensie) over hem hebben geklaagd, kan dat ook niet dienen ter onderbouwing van het verzoek. Ter mondelinge behandeling heeft dhr. [verzoekers (1-2)] verklaard dat er door [verweerders (1-2)] c.s. tegenover zijn werkgever beschuldigingen jegens hem zijn geuit over ernstige (geluids)overlast. Hij is door zijn werkgever 'op het matje' geroepen, waardoor hij ervoor heeft moeten kiezen niet te solliciteren op een hogere rang. De rechtbank is van oordeel dat dit ziet op de burenruzie en dat dit geen enkel verband houdt met eventuele onrechtmatige inzage in dossiers bij de gemeente, zodat daarin geen grondslag gelegen kan zijn voor toewijzing van het onderhavige verzoek.
Ten slotte heeft ook de ongemotiveerde – en door [verweerders (1-2)] c.s. betwiste – stelling dat mw. [verweerders (1-2)] bij gemeentevergaderingen aangaande het burenconflict aanwezig is geweest, naar het oordeel van de rechtbank geen relatie met de gestelde onrechtmatige inzage in dossiers.
5.11.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een kansloze vordering in de hoofdzaak, zodat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen wegens het ontbreken van voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW. De overige verweren kunnen dan ook onbesproken blijven.
Proceskosten
5.12.
Omdat het verzoek wordt afgewezen, worden [verzoekers (1-2)] c.s. in de kosten van de procedure veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerders (1-2)] c.s. worden begroot op € 314,00 aan griffierecht en € 1.689,00 (3 punten x tarief II € 563,00) aan salaris advocaat. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.689,00 (3,0 punten x tarief II € 563,00) aan salaris advocaat.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af,
6.2.
veroordeelt [verzoekers (1-2)] c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerders (1-2)] c.s. begroot op € 314,00 aan griffierecht en € 1.689,00 aan salaris advocaat,
6.3.
veroordeelt [verzoekers (1-2)] c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.689,00 aan salaris advocaat,
6.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Krens op 4 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: FA