Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[verzoeker sub 1] ,
[verzoeker sub 2],
1.[verweerder sub 1] ,
[verweerster sub 2],
1.De procedure
- het verzoekschrift met 2 bijlagen, ter griffie ingekomen op 18 november 2021;
- het verweerschrift van de gemeente met 4 producties, ter griffie ingekomen op 2 maart 2022;
- het verweerschrift van [verweerders (1-2)] . c.s. met 9 producties, ter griffie ingekomen op 7 januari 2022;
- het aanvullend verzoekschrift met 1 bijlage, ter griffie ingekomen op 28 maart 2022;
- het aanvullend verweerschrift van de gemeente, ter griffie ingekomen op 31 maart 2022;
- het aanvullend verweerschrift van [verweerders (1-2)] c.s. met producties 10 en 11, ter griffie ingekomen op 1 april 2022;
- de mondelinge behandeling van het verzoek op 6 april 2022.
- [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] , bijgestaan door mr. Van Stiphout;
- [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] , bijgestaan door mr. Schobbers-Deinum;
- namens de gemeente: [vertegenwoordiger] , bijgestaan door mr. Beukers.
2.De feiten
3.Aanvulling verzoekers en verzoekschrift
[zoon verzoekers (1-2)] , wonende te [woonplaats zoon verzoeker], die als derde verzoeker moet worden aangemerkt. Voorts hebben zij verzocht om een extra getuige te doen horen en hebben zij de gronden van hun verzoek aangevuld.
Dhr. [verzoekers (1-2)] , mw. [verzoekers (1-2)] en de zoon zullen hierna gezamenlijk [verzoekers (1-2)] c.s. worden genoemd.
4.Het verzoek en het verweer
5.De beoordeling
5.5. De rechtbank is van oordeel dat in een eventuele bodemzaak hoogstwaarschijnlijk niet zal komen vast te staan dat mw. [verweerders (1-2)] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoekers (1-2)] c.s., dan wel dat de gemeente jegens [verzoekers (1-2)] c.s. aansprakelijk is wegens overtreding van de AVG. Daarvoor is het volgende redengevend.
[verzoekers (1-2)] c.s.
vermoedendesondanks dat mw. [verweerders (1-2)] kennis heeft genomen van de inhoud van hun dossiers bij de gemeente. Zij stellen daartoe:
- mw. [verweerders (1-2)] heeft tegenover mw. [verzoekers (1-2)] bekend dat zij in de dossiers van [verzoekers (1-2)] c.s. heeft gekeken en dat zij vreest om die reden haar baan te verliezen;
- mw. [verweerders (1-2)] heeft de zoon van [verzoekers (1-2)] autistisch genoemd. In een van de dossiers bij de gemeente staat vermeld dat de zoon van [verzoekers (1-2)] symptomen heeft die voorkomen in het autistisch spectrum. Raadpleging van dat dossier is de enige manier waarop [verweerders (1-2)] c.s. dit kunnen weten;
- mw. [verweerders (1-2)] heeft bij verschillende instanties en binnen de gemeente zelf aangegeven dat mw. [verzoekers (1-2)] aan een dwangstoornis lijdt.
"Wij hadden een melding gedaan bij Veilig Thuis ten aanzien van de dochter van [verweerders (1-2)] c.s.. Naar aanleiding daarvan hebben [verweerders (1-2)] c.s. een melding gedaan bij Veilig Thuis ten aanzien van ons. Toen ik daar achter kwam, heb ik mw. [verweerders (1-2)] aangesproken en gevraagd of haar dochter misschien autistisch is. Daarop heeft mw. [verweerders (1-2)] geantwoord: 'Nee, jouw zoon is autistisch'. Deze informatie kan zij alleen uit het Wmo-dossier bij de gemeente hebben."
Ten slotte kan, zelfs als komt vast te staan dat mw. [verweerders (1-2)] tegenover verschillende instanties heeft gezegd dat mw. [verzoekers (1-2)] aan een dwangstoornis lijdt, daaraan niet de conclusie worden verbonden dat mw. [verzoekers (1-2)] dossiers heeft ingezien, nu [verzoekers (1-2)] c.s. zelf hebben verklaard dat over een dwangstoornis niets in de gemeentelijke dossiers te vinden is.