ECLI:NL:RBLIM:2022:3488

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
9463792 CV EXPL 21-4540
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het pensioenreglement bij arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die langdurig ziek was, en de Stichting Pensioenfonds ABP over de toekenning van een Arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP). De eiser, die in dienst was bij het Hoogheemraadschap Rijnland, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd en was van mening dat hij recht had op een AAOP op basis van het pensioenreglement dat gold ten tijde van zijn aanvraag. De kern van het geschil was of de overgangsbepaling in het pensioenreglement, die van toepassing was op zijn situatie, correct was geïnterpreteerd door het ABP. De eiser stelde dat hij recht had op een uitkering op basis van het pensioenreglement van 2019, terwijl het ABP zich baseerde op het reglement van 2017. De kantonrechter oordeelde dat de uitleg van het ABP juist was en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde uitkering. De rechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de zijde van het ABP. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van pensioenreglementen en de voorwaarden voor uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 9463792 CV EXPL 21-4540
Vonnis van de kantonrechter van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] , aan het adres [adres] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A. Lange
tegen
de stichting
STichting pensioenfonds abp,
statutair gevestigd in (6411 CD) Heerlen aan de Coriovallumstraat 46,
gedaagde partij,
gemachtigde prof. mr. E. Lutjens.
Partijen worden hierna [eiser] en ABP genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 21 september 2021
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 mei 2008 krachtens aanstelling in dienst getreden van het Hoogheemraadschap Rijnland.
2.2.
Op 18 juli 2013 is [eiser] wegens ziekte langdurig uitgevallen in zijn functie van administrateur.
2.3.
Op 28 april 2015 heeft [eiser] een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV. [eiser] verrichtte op dat moment weliswaar nog steeds niet de overeengekomen arbeid maar wel passende arbeid, waarmee hij meer dan 65% (namelijk: 70%) van zijn oude inkomen verdiende. Het UWV heeft zijn aanvraag bij besluit van 25 juni 2015 afgewezen, nu recht op een WIA-uitkering pas bestaat bij een arbeidsongeschiktheids-percentage van 35% of meer.
2.4.
Op 28 augustus 2017 is [eiser] opnieuw wegens ziekte uitgevallen vanuit de passende functie (die hij sinds 1 januari 2016 officieel vervulde).
2.5.
Op 10 december 2018 heeft [eiser] , na overleg met de bedrijfsarts en werkgever, een aanvraag voor een WIA-uitkering (IVA) met een verkorte wachttijd bij het UWV ingediend omdat hij reeds eerder de volledige wachttijd had doorlopen en hij binnen vijf jaar na zijn eerder uitval wederom ziek is uitgevallen op grond van dezelfde (ziekte-)oorzaak.
In dat geval bestaat op grond van art. 55 lid 1 sub b WIA recht op uitkering zodra de verzekerde werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt (en hoeft hij derhalve niet nogmaals de volledige wachttijd te doorlopen alvorens dat recht ontstaat).
2.6.
Bij besluit van 11 januari 2019 heeft het UWV aan [eiser] met terugwerkende kracht vanaf 28 augustus 2017 een IVA-uitkering toegekend van € 2.333,44 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
2.7.
Op enig moment heeft [eiser] bij het ABP een Arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP) aangevraagd, welke aanvraag op 28 januari 2019 door het ABP is ontvangen. Uit de beslissing van 8 februari 2019 (productie 5 bij exploot) van het ABP wordt de navolgende passage aangehaald:
“(…) U bent op dit moment nog in dienst bij uw werkgever en er is geen sprake van een gewijzigde aanstelling. Daarom komt u in aanmerking voor een AAOP.
U kunt een nieuwe aanvraag indienen wanneer u meer duidelijkheid hebt over een mogelijk ontslag en/of gewijzigd dienstverband.
Uit de zich in het dossier bevindende latere correspondentie blijkt evenwel dat sprake was van een vergissing en dat het UWV bedoeld had te schrijven: “
Daarom komt unietin aanmerking voor een AAOP.
2.8.
Op 17 juli 2019 (niet: 2020, zoals [eiser] onder randnummer 12 van het exploot stelt) heeft [eiser] bij het UWV opnieuw een aanvraag ingediend voor een AAOP.
2.9.
In het pensioenreglement 2019 staat de navolgende overgangsbepaling nr. 140:
2.10.
Naar voornoemde overgangsbepaling wordt verwezen in art. 3.4. van het pensioenreglement 2019, waarin voor zover hier relevant het navolgende vermeld staat:

Wat gebeurt er als u twee jaar ziek bent?
Bent u twee jaar ziek en heeft u recht op een WIA-uitkering? Of heeft u eerder recht op een WIA-uitkering? Dan heeft u recht op het volgende:
U heeft recht op arbeidsongeschiktheidspensioen
Wij gaan door met pensioen opbouwen en u hoeft geen premie meer te betalen voor het gedeelte dat u arbeidsongeschikt bent. (…)”
2.11.
Bij besluit van 24 juli 2019 (productie 10 bij exploot) heeft het ABP aan [eiser] te kennen gegeven dat hij weliswaar recht heeft op 75% van het verschil tussen zijn AAOP berekeningsgrondslag en zijn WIA-jaarloon, maar slechts voor zover die berekenings-grondslag hoger is dat dat jaarloon. De AAOP berekeningsgrondslag is € 38.507,58, hetgeen minder is dan het WIA-jaarloon van € 40.321,89. Aldus komt zijn recht op AAOP niet tot uitbetaling. Het ABP heeft daarbij de aanvraag beoordeeld op basis van het in 2017 geldende pensioenreglement, omdat hij vanaf 28 augustus 2017 recht heeft op een IVA-uitkering. Daarbij is het ABP uitgegaan van de overgangsbepaling nr. 140 zoals hierboven opgenomen.
2.12.
[eiser] heeft vervolgens veelvuldig met het ABP gecorrespondeerd, waarbij hij zich telkens op het standpunt heeft gesteld dat zijn aanvraag voor een AAOP niet beoordeelt dient te worden op basis van het in 2017 geldende pensioenreglement, zoals het UWV gedaan heeft, maar op basis van het pensioenreglement zoals dat gold ten tijde van het toewijzingsbesluit van de IVA-uitkering (11 januari 2019), derhalve het pensioenreglement 2019. [eiser] heeft daarbij ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule in het Pensioenreglement dat als volgt luidt:

We voeren onze regels uit zoals we dat in dit reglement beschrijven. Als het reglement niet voorziet in uw situatie of als een precieze uitvoering volgens dit reglement tot een onbillijke uitkomst zou leiden, beslist het bestuur. Het bestuur besluit in de bedoeling van het reglement. Zo’n besluit kan alleen ten gunste van de deelnemer genomen worden.
Dit verschil van mening heeft geleid tot een klacht, bezwaar- en een beroepsprocedure bij het ABP, waarbij beide partijen hun standpunten steevast hebben gehandhaafd.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis bij repliek om voor recht te verklaren dat “gezien een redelijke interpretatie van het ABP-pensioenreglement en/of
toepassing van de hardheidsclausule overgangsbepaling 140 van het ABP-Pensioenreglement niet van toepassing is op eiser en dat hij deswege wel aanspraak heeft op het ABP-Arbeidsongeschiktheids Pensioen van 10% van zijn WIA-dagloon als beschreven in artikel 3.4 jo 7.3 van het ABP Pensioenreglement zoals dat geldt per 1 januari 2019”.
3.2.
Daarnaast vordert [eiser] , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van ABP tot betaling van:
- € 8.313,25 bruto aan AAOP over de periode 26 augustus 2019 tot en met 31 juli 2021 of tot betaling van een ander daarvoor in goede justitie vast te stellen bedrag;
- 10% van het WIA-dagloon per maand vanaf 1 augustus 2021 omgerekend naar een maandbedrag zolang [eiser] in het bezit blijft van een IVA- uitkering en ook overigens blijft voldoen aan de voorwaarden voor het AAOP;
- € 750,00 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening;
- de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen verschillen in de kern van mening over de vraag of voornoemd artikel 140 wel of niet inhoudt dat voor de berekening van het AAOP van [eiser] het pensioenreglement van vóór 1 januari 2018 van toepassing is. Indien dat het geval is, komt volgens de berekeningssystematiek van het oude reglement het AAOP niet tot uitkering omdat het recht erop dan nihil is. Indien uitgegaan wordt van het recht op AAOP volgens de berekeningssystematiek zoals die vanaf 1 januari 2018 geldt (10% x arbeidsongeschiktheidspercentage x dagloon) dan komt het recht op AAOP wel tot uitbetaling (volgens [eiser] ongeveer € 335,00 per maand).
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de overgangsrechtelijke bepaling van art. 140 uit het pensioenreglement 2019 zoals hierboven onder 2.9. aangehaald volstrekt helder en niet voor meerdere uitleg vatbaar, in die zin dat daarmee tot uitdrukking is gebracht dat uitgegaan moet worden van het pensioenreglement zoals dat gold op het moment waarop het recht op uitkering ontstond, derhalve in casu 28 augustus 2017. Op 31 december 2017 ‘liep’ dus reeds het
recht(want dáár gaat het om) op AAOP, dat immers gekoppeld is aan het recht op een WIA-uitkering, zo blijkt uit art. 3.4. van het pensioenreglement. De uitleg die het ABP eraan geeft is juist. Dat het recht op AAOP pas in 2019 met terugwerkende kracht is toegekend en uitbetaald, doet, in tegenstelling tot al hetgeen [eiser] hieromtrent aanvoert, derhalve niet ter zake. Dat in een UPO zou hebben gestaan dat hij een bedrag
krijgt, leidt niet tot een andere uitkomst. Er stond nota bene in opgenomen dat de hierin genoemde bedragen indicatief waren. Een plicht om daarbij te vermelden dat een afwijking ook zou kunnen betekenen dat het recht op nihil zou kunnen worden vastgesteld, bij gebreke waarvan een nihilstelling niet meer zou kunnen plaatsvinden, zoals aangevoerd door [eiser] , bestaat niet. Nog los van het feit dat ABP volledig terecht heeft aangevoerd dat een UPO niet valt aan te merken als een rechtshandeling. ABP roept immers geen rechten in het leven, maar geeft slechts uitvoering aan de pensioenregeling die is opgesteld door de sociale partners. Ook het beroep op de hardheidsclausule kan [eiser] niet baten. Het recht op AAOP is gekoppeld aan het recht op een WIA-uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat het recht op AAOP afhankelijk is van een moment dat willekeurig is (de datum van toekenning van een WIA-uitkering), wat zou kunnen leiden tot verschillende uitkomsten voor mensen die gelijktijdig een recht op een WIA-uitkering hebben verkregen. Dit betekent niet dat chronisch zieken worden gediscrimineerd, zoals aangevoerd door [eiser] . Er wordt slechts onderscheid gemaakt op basis van rechtspositie (wel of geen recht op een WIA-uitkering), niet op basis van de vraag of iemand chronisch ziek is of niet.
4.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van ABP tot de datum van dit vonnis begroot op € 622,00 aan salaris gemachtigde.
4.4.
De door het ABP gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van het ABP tot de datum van dit vonnis begroot op € 622,00;
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door het ABP volledig aan de veroordeling onder 5.2. voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RK