ECLI:NL:RBLIM:2022:3491

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
9543961 CV EXPL 21-5367
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagden] over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woning. De huurovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd van 6 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2021. [eiser] heeft [gedaagden] tijdig geïnformeerd over het einde van de huurovereenkomst, maar [gedaagden] zijn in gebreke gebleven om de woning op de afgesproken datum te verlaten. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2022 werd vastgesteld dat [gedaagden] huurachterstanden hadden, maar deze waren inmiddels ingelopen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagden] zonder recht of titel in de woning verbleven en dat de huurovereenkomst was geëindigd. De vordering van [eiser] tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van twee weken na betekening van het vonnis. Daarnaast werd [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de woning en de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagden] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9543961 CV EXPL 21-5367
Vonnis van de kantonrechter van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde mr. C.C. Berends,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend aan de [adres] , [woonplaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. D.M. Mazur.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de mondelinge behandeling van 24 februari 2022, waarbij aanwezig waren: dhr. [eiser] , bijgestaan door mr. Berends, en dhr. en mevr. [gedaagden] , bijgestaan door mr. Mazur.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij schriftelijke overeenkomst van 6 oktober 2020 huren [gedaagden] met ingang van 6 oktober 2020 voor bepaalde tijd (tot en met 31 oktober 2021) van [eiser] de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (productie 1 bij dagvaarding). Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte van toepassing.
2.2.
In de door partijen ondertekende huurovereenkomst staat voor zover relevant:
“(…)Bepaalde tijd voor maximaal twee (2) jaar (zelfstandig)/ vijf (5) jaar (onzelfstandig) of korter
-
partijen kiezen voor de mogelijkheid van een kortdurende huurovereenkomst [met een looptijd van twee (2) jaar of korter ex artikel 7:271 lid 1 Burgerlijk Wetboek aangezien sprake is van zelfstandige woonruimte/ met een looptijd van vijf (5) jaar of korter ex artikel 7:271 lid 1 Burgerlijk Wetboek aangezien sprake is van onzelfstandige woonruimte*](…)
3.1 (…)
Deze huurovereenkomst is aangegaan voor een duur van maximaal twee (2) jaar of korter (zelfstandige woonruimte), te weten 1 jaar en 26 dagen , ingaande op 06-10-2020 en lopende tot en met 31-10-2021 (…)
3.4
De huurovereenkomst eindigt na ommekomst van de in de in artikel 3.1 genoemde periode, indien de in artikel 3.1 genoemde bepaalde termijn korter is dan of gelijk aantwee (2) jaren in het geval van zelfstandige woonruimteen de verhuurder de huurder tijdig, overeenkomstig artikel 18.2 van de algemene bepalingen, informeert over de dag waarop de huurovereenkomst eindigt. (…)”
2.3.
Bij aangetekende brief van 16 september 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiser] aan [gedaagden] bericht dat de huurovereenkomst op 31 oktober 2021 eindigt en dus niet verlengd zal worden en dat zij de woning op voormelde datum dienen te verlaten en in goede staat dienen achter te laten. [eiser] heeft dit herhaald bij aangetekende brieven van 28 september 2021 en 5 oktober 2021.
2.4.
[gedaagden] verblijven thans nog in de woning. Op het moment van dagvaarden hadden zij de huurpenningen van september en oktober 2021 niet betaald. De betalingsachterstand is voor de mondelinge behandeling geheel ingelopen.

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] – na vermindering van eis ter mondelinge behandeling – bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst wegens opzegging op 31 oktober 2021 is geëindigd,
  • ontruiming van het gehuurde,
  • hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 419,27 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten inclusief btw,
  • hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een vergoeding gelijk aan de huur over de periode van gebruik van de woning door [gedaagden] vanaf 1 november 2021 tot datum van ontruiming,
  • hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst en zich niet als goed huurder gedragen. [eiser] stelt daartoe dat [gedaagden] een huurachterstand hebben laten ontstaan, thans zonder recht of titel in de woning verblijven en de hierdoor ontstane schade moeten vergoeden.
3.3.
[gedaagden] hebben verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 3.1 van de door partijen ondertekende huurovereenkomst staat de duur van de huurovereenkomst duidelijk vermeld. De omstandigheid dat [gedaagden] mogelijk de Nederlandse taal niet voldoende dan wel beperkt machtig zijn en in de veronderstelling verkeerden dat de huurovereenkomst voor langere duur was aangegaan, ligt in hun risicosfeer. Verder heeft [eiser] onweersproken gesteld dat [gedaagden] nimmer aan [eiser] kenbaar hebben gemaakt dat er zaken onduidelijk waren dan wel vragen hebben gesteld. Evenmin is gebleken dat [gedaagden] verzocht hebben de communicatie in een andere taal te laten geschieden.
4.2.
Nu [eiser] [gedaagden] tijdig overeenkomstig het bepaalde in de huurovereenkomst en de daarop van toepassing verklaarde algemene bepalingen heeft geïnformeerd over de dag waarop de huurovereenkomst eindigt en [gedaagden] de woning niet op 31 oktober 2021 hebben verlaten, verblijven zij zonder recht of titel in de woning. De gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven, met dien verstande dat de huurovereenkomst niet wegens opzegging is geëindigd, maar omdat [gedaagden] tijdig is geïnformeerd over het einde van de huurovereenkomst. De gevorderde ontruiming van het gehuurde zal gelet op voorgaande ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal, zoals gebruikelijk, op twee weken na betekening van dit vonnis worden gesteld. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een kortere (zoals gevorderd door [eiser] ) of langere (zoals verzocht door [gedaagden] ) termijn. Ook de vordering tot betaling van een bedrag van € 847,00 per maand tot het moment van ontruiming als vergoeding voor het gebruik van de woning is toewijsbaar (artikel 7:225 BW). Nu [eiser] op de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat deze vergoeding tot en met februari 2022 is betaald, zal deze vordering worden toegewezen vanaf 1 maart 2022.
4.3.
Ten slotte maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. De gemachtigde van [eiser] heeft aan [gedaagden] op 5 oktober 2021 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het hierin gevorderde bedrag is niet binnen de gegeven termijn betaald, zodat het aangezegde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, die conform het wettelijke tarief is berekend, van € 419,27 zal worden toegewezen.
4.4.
[gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 123,57
- griffierecht € 240,00
- gemachtigde salaris €
374,00(2 punten x € 187,00)
Totaal € 737,57
4.4.1.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.
5.De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst op 31 oktober 2021 is geëindigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om het gehuurde staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] binnen twee weken na betekening van dit vonnis met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop vanwege [gedaagden] bevinden, respectievelijk bevindt, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen met afgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van:
  • € 847,00 voor elke ingegane maand vanaf 1 maart 2022 tot en met de maand dat zij in het gehuurde zullen verblijven, althans niet geheel ontruimd en onder afgifte der sleutels ter algehele en vrije beschikking van [eiser] hebben gesteld,
  • € 419,27 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten inclusief btw,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 737,57,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
CJ