ECLI:NL:RBLIM:2022:3492

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
9545233 CV EXPL 21-5370 en 9574447 CV EXPL 21-5649
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschriftprocedure inzake onterecht gegeven ontslag en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, zijn twee zaken samengevoegd die betrekking hebben op een geschil tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] was vanaf 1 juni 2021 werkzaam via een uitzendbureau en trad op 1 oktober 2021 in dienst bij [gedaagde] als Gediplomeerd Hovenier. De arbeidsovereenkomst bevatte een proeftijd en bepalingen over opzegging. Op 3 oktober 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat de samenwerking beëindigd moest worden, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van het ontslag. [Eiser] vorderde schadevergoeding op basis van een onterecht gegeven ontslag, zowel in de proeftijd als op staande voet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedures niet correct waren ingeleid en dat de vorderingen op basis van het Burgerlijk Wetboek hadden moeten worden ingediend via een verzoekschrift in plaats van een dagvaarding. De partijen stemden in met deze wijziging en de kantonrechter heeft besloten dat de procedures voortgezet worden volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. De griffier is opgedragen om rekestnummers en een beschikkingsdatum te bepalen, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 9545233 CV EXPL 21-5370 en
9574447 CV EXPL 21-5649
Vonnis van de kantonrechter van 4 mei 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. drs. A.L. van den Bergh,
tegen:
[gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend en zaakdoend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.J.L.J. Pfeil.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak 9545233 CV EXPL 21-5370 blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte houdende wijziging/vermeerdering van eis
  • de conclusie van antwoord
  • de brief waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling namens beide partijen ingebrachte aanvullende stukken
  • de mondelinge behandeling van 13 april 2022 waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak 9574447 CV EXPL 21-5649 blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende vordering in incident ex art. 222 Rv
  • de akte houdende wijziging/vermeerdering van eis
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident
  • het vonnis in incident van 9 februari 2022
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling namens beide partijen ingebrachte aanvullende stukken
  • de mondelinge behandeling van 13 april 2022 waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.3.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 1 juni 2021 via een uitzendbureau werkzaam geweest voor [gedaagde] als Medewerker Hovenier voor 37 uur per week à € 12,- per uur. Hij werd ingezet op werken van een opdrachtgever van [gedaagde] , te weten [naam opdrachtgever] : een ontwerpbureau voor particuliere tuinen en zakelijke buitenruimtes.
2.2.
In aansluiting hierop is [eiser] met ingang van 1 oktober 2021 voor bepaalde tijd (tot en met 1 mei 2022) direct bij [gedaagde] in dienst getreden als Gediplomeerd Hovenier voor 37 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 1.899,79 exclusief vakantiegeld. In de arbeidsovereenkomst staat in artikel 2.3 dat de eerste maand geldt als proeftijd en dat binnen de proeftijd partijen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kunnen opzeggen. In artikel 2.4 staat dat het dienstverband door beide partijen tussentijds kan worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
2.3.
Op 1 oktober 2021 heeft [eiser] wederom gewerkt op een werk van [naam opdrachtgever] .
2.4.
Op 3 oktober 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] een aantal WhatsApp-berichten uitgewisseld, waarin onder meer het volgende staat:
[gedaagde] :
‘We moeten de samenwerking gaan beëindigen. En waarom dat weet je mss zelf ook wel? Je krijgt van afgelopen week nog geld van mij.’
[eiser] :
‘Van woensdag?’
[gedaagde] :
‘Ook dat maar dat is niet perse de reden.. bij de boutique gym hangen camera die hebben ze terug gekeken en geluisterd. Daar zijn een paar telefoongesprekken van jou op te horen. Van [naam] mag je absoluut nietmeer komen werken op hem zen projecten. Naar al die moeite die we voor je proberen te doen is er nu ook geen keus meer voor mij helaas. Ik wil je geld van afgelopen week graag geven maar je moet snappen dat ook naar al die keren te laat komen ennu dit met [naam] dat ik je geen werk meer kan bieden.
[eiser] :
‘Oh op die manier, ik mag niet klagen dus, voor ik begin met werken hoord materiaal aanwezig te zijn en fatsoenlijk matriaal, en niet pas om 1 uur met een kepoten schep aankomen zetten, daar bij al gewerkt is moet betaald worden en geen 3 weken wachten, daarbij camera beelden en geluids opnamen is prive schending dan wil ik dat zien, daar bij stond die naast mij hoe ik het daar over had’
(…)
[gedaagde] :
‘ [eiser] , ik snap wat je bedoelt aan deze foto’s te zien maar ik weet niet precies de details.. en ik werk voor [naam] en die zegt me dit ik kan niks anders op het moment… ik vind het wel erg jammer van de moeite als ik eerlijk ben. Maar ik wil dit ook niet via de app doen want dan komen dingen anders over.
2.5.
Op 5 oktober 2021 hebben ze voor zover van belang nog de volgende WhatsApp-berichten uitgewisseld:
[eiser] :
‘Ik heb advies ingenomen en omdat ik via uitzendbureau werkte al 3 maanden en het zelfde werk doe mag er geen maand proef in het contract opgenomen worden, en moet ik gewoon blijven werken en moet ik blijven komen, ik meld me ook ziek bij je nu, dus als je mij ziek wilt melden graag, ik ben overspannen en als ik beter ben kan ik weer komen’
[gedaagde] :
‘ [eiser] je weet hoe de situatie nu is en je kunt nu raar gaan doen naar alles hoe ik jou geholpen heb. Vind jammer dat je zo doet maargoed.’
2.6.
Op 12 oktober 2021 heeft mr. Van den Bergh een brief gestuurd aan mr. Pfeil met voor zover van belang de volgende inhoud:
‘(…) U kunt cliënt niet zomaar ontslaan. Dat zou – nu het proeftijdbeding nietig is – in beginsel slechts kunnen nadat u toestemming van het UWV zou hebben gekregen (…) respectievelijk een uitspraak van de kantonrechter (…)
Dat betekent dat het ontslag dat u aan cliënt heeft gegeven nietig is.
Cliënt zal echter niet een beroep doen op de nietigheid van dit ontslag maar in plaats daarvan schadevergoeding vorderen.’

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in het licht van bovenstaande feiten (primair op basis van een onterecht gegeven ontslag in de proeftijd (zaak 9545233 CV EXPL 21-5370) en subsidiair op basis van een onterecht gegeven ontslag op staande voet (zaak 9574447 CV EXPL 21-5649)) dat [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van:
de wettelijke schadeloosstelling wegens het voortijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst neerkomende 7 x € 1.899,79 bruto, derhalve € 13.298,53 bruto,
8% vakantietoeslag over voornoemde 7 maanden zijnde 7/12 x € 1.823,79 bruto (8% vakantietoeslag over [eiser] ’ jaarsalaris) hetgeen neerkomt op € 1.063,72 bruto,
de maximale wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het gevorderde onder 1 en 2,
de wettelijke rente over 1, 2 en 3 bij elkaar opgeteld,
de wettelijke transitievergoeding groot € 625,25 bruto,
de proceskosten, waaronder een salaris voor de gemachtigde van [eiser] ,
de kosten zonder (€ 163,-) en met (€ 255,-) betekening.
Meer subsidiair vordert [eiser] na wijziging/vermeerdering van eis in beide zaken – indien en voor zover [eiser] nog in dienst zou zijn – doorbetaling van zijn salaris vanaf 5 oktober 2021 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst ten einde komt, dit salaris te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50%, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verschuldigdheid tot datum betaling, dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze proceure waaronder een salaris voor de gemachtigde van [eiser] .
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de kantonrechter verplicht te onderzoeken of de procedures met het juiste procesinleidende stukken aanhangig zijn gemaakt.
4.2.
De vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op boek 7, titel 10, afdeling 9 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), getiteld
‘Einde van de arbeidsovereenkomst.’In artikel 6:686a BW, dat in deze afdeling is opgenomen, staat in lid 2:
‘de gedingen die op het in, bij of krachtens deze afdeling bepaalde zijn gebaseerd, worden ingeleid met een verzoekschrift.’
4.3.
De zaken hadden dus ingeleid moeten worden met een verzoekschrift in plaats van een dagvaarding, wat de kantonrechter partijen heeft meegedeeld op de mondelinge behandeling en waarmee partijen instemden. De kantonrechter zal gelet hierop bevelen dat beide procedures worden voortgezet volgens de regels die gelden voor een verzoekschriftprocedure. Partijen hebben ermee ingestemd dat de dagvaardingen worden gelezen als verzoekschriften, de aktes vermeerdering/wijziging van eis als aanvulling op de verzoekschriften en de conclusies van antwoord als verweerschriften, zodat een bevel als bedoeld in de eerst volzin van artikel 69 lid 1 Rv achterwege kan blijven. Feiten of omstandigheden op grond waarvan partijen in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld hun stellingen aan de voor de verzoekschriftprocedure toepasselijke regels aan te passen zijn gesteld noch gebleken zodat ook die gelegenheid achterwege zal worden gelaten. Nu de mondelinge behandeling reeds heeft plaatsgevonden en partijen ermee hebben ingestemd dat direct beschikking zal worden gewezen zal de griffier in beide zaken een rekestnummer bepalen en beide zaken voor beschikking zetten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
beveelt dat de procedures worden voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftenprocedure,
5.2.
bepaalt dat de griffier van de rechtbank met de gedingstukken handelt volgens de regels van de verzoekschriftprocedure waarbij de dagvaardingen worden gelezen als verzoekschriften, de aktes vermeerdering/wijziging van eis als aanvulling op de verzoekschriften en de conclusies van antwoord als verweerschriften,
5.3.
draagt de griffier op rekestnummers en een beschikkingsdatum te bepalen,
5.4.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD