In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 4 mei 2022 door de kantonrechter mr. G.M. Drenth een vonnis gewezen in een civiele procedure. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.G.L. Bremen, had een vordering ingediend tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. W.G.M.M. van Montfort. De vordering was gebaseerd op artikel 4:78 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en had een onbepaalde waarde. Tijdens de procedure werd duidelijk dat beide partijen het erover eens waren dat de zaak niet bij de juiste rechter in behandeling was. De kantonrechter heeft daarom besloten de zaak te verwijzen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Dit gebeurde na een rolbeschikking op 30 maart 2022, waarin partijen in de gelegenheid werden gesteld om hun standpunten over de bevoegdheid van de rechter kenbaar te maken. De kantonrechter heeft partijen erop gewezen dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen. Tevens is er een verhoogd griffierecht van toepassing na de verwijzing, dat binnen vier weken na de roldatum voldaan moet worden. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.