ECLI:NL:RBLIM:2022:3694

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
9506465 \ CV EXPL 21-4978
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, staat de vraag centraal of [gedaagde sub 1] en de andere gedaagden gehouden zijn om een bedrag van € 20.000,00 aan [eiser] terug te betalen op grond van onverschuldigde betaling. De zaak is ontstaan na een betaling die [eiser] per ongeluk aan [gedaagde sub 1] heeft gedaan in plaats van aan zijn eigen bedrijf. De procedure begon met een dagvaarding op 7 oktober 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 januari 2022. Tijdens deze behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en bewijsstukken overgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] heeft op 26 augustus 2016 een paard gekocht van [gedaagde sub 1] en heeft hiervoor een factuur van € 40.000,00 betaald. Later heeft [eiser] per ongeluk een bedrag van € 20.000,00 overgemaakt naar [gedaagde sub 1]. Na herhaalde verzoeken om terugbetaling, heeft [gedaagde sub 1] geweigerd het bedrag terug te storten. [eiser] heeft vervolgens conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].

In de beoordeling van de zaak oordeelt de kantonrechter dat [eiser] voldoende bewijs moet leveren dat er geen rechtsgrond was voor de betaling van het bedrag van € 20.000,00. De kantonrechter heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om getuigen te horen en bewijsstukken over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering, waarbij de kantonrechter de partijen heeft opgedragen om de benodigde informatie te verstrekken over de getuigen en hun verhinderdagen. De beslissing is op 18 mei 2022 genomen en het vonnis is uitgesproken door mr. G.M. Drenth.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9506465 \ CV EXPL 21-4978
Vonnis van de kantonrechter van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.G.M. Michels,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1]
(handelsnaam: [handelsnaam] ),
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
vennoot van gedaagde sub 1,
3.
[gedaagde sub 3],
vennoot van gedaagde sub 1,
beiden wonend te [woonplaats 2] , [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G. Huisman Stibbe.
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 7 oktober 2021 met 13 producties,
  • de conclusie van antwoord met 11 producties,
  • de aanvullende productie en USB-stick die namens gedaagde partij is ingediend ten behoeve van de mondelinge behandeling
  • de mondelinge behandeling gehouden ter zitting van 19 januari 2022 waarbij door beide partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 augustus 2016 heeft [eiser] – via zijn Duitse paardensportbedrijf [naam bedrijf] in [vestigingsplaats 2] – het paard, genaamd [naam paard] (hierna: [naam paard] ), van [gedaagde sub 1] gekocht.
2.2.
Ten behoeve van de verkoop heeft [gedaagde sub 2] op naam van [gedaagde sub 1] een factuur voor een bedrag van € 40.000,00 opgemaakt (productie 12 bij dagvaarding). [eiser] heeft voornoemd bedrag aan [gedaagde sub 1] voldaan.
2.3.
Op 20 mei 2019 heeft [eiser] samen met zijn partner, mevrouw [naam partner] (hierna: [naam partner] ), de onderneming genaamd [naam bv] (hierna: [naam bv] ), gevestigd te [vestigingsplaats 3] , opgericht.
2.4.
Op – aldus blijkt uit het bankafschrift van [eiser] (productie 2 bij dagvaarding) – 7 juni 2021 is vanaf de privérekening van [eiser] een bedrag van € 20.000,00 naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt (productie 2 bij dagvaarding) met daarbij als omschrijving
“Einlage Dr. [eiser] ”. Het bankrekeningnummer van [gedaagde sub 1] was vanwege girale betalingen in het verleden reeds bij [eiser] bekend en opgeslagen in zijn lijst van bankrelaties.
2.5.
Op 19 juni 2021 heeft [naam partner] een bericht op Facebook geplaatst dat [naam bv] [naam paard] heeft verkocht (productie 11 bij dagvaarding).
2.6.
Op 21 juni 2021 heeft [gedaagde sub 2] het volgende voicemailbericht (dat tijdens de mondelinge behandeling in aanwezigheid van alle partijen is beluisterd) bij [eiser] ingesproken:
“Guten Morgen, mit der [gedaagde sub 2] . Ich wolte mich noch bedanken für et Pferd.”
2.7.
Op 22 juni 2021 heeft [eiser] telefonisch contact opgenomen met [gedaagde sub 2] tijdens welk gesprek [eiser] aan [gedaagde sub 2] heeft meegedeeld dat hij het bedrag van € 20.000,00 per ongeluk aan [gedaagde sub 1] had overgeboekt.
2.8.
Bij brief van 26 juli 2021 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] gesommeerd het bedrag van € 20.000,00 terug te boeken (productie 3 bij dagvaarding). Per e-mails van 17 augustus 2021 en 1 september 2021 heeft [eiser] deze sommatie herhaald (productie 7 en 8 bij antwoord).
2.9.
Bij brieven van 9 augustus 2021 en 14 september 2021 heeft [gedaagde sub 1] op de sommaties van [eiser] gereageerd en aangegeven niet over te zullen gaan tot terugbetaling (productie 4 en 5 bij dagvaarding).
2.10.
Op 24 september 2021 heeft [eiser] conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] en van [gedaagde sub 2] , alsmede op een tweetal aan hen toebehorende onroerende zaken te Simpelveld (producties 6 tot en met 10 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk, en wel aldus dat door de een betalend de ander zal zijn bevrijd te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
I. € 20.000,00 aan hoofdsom, zulks binnen twee dagen na betekening van dit vonnis,
II. € 975,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten of althans een bedrag dat de kantonrechter zal vermenen te behoren,
III. de wettelijke rente over de hierboven sub I en II vermelde bedragen, te rekenen vanaf 10 juni 2021 – zijnde de dag van intreding van verzuim van rechtswege ex artikel 6:205 BW – dan wel een door de kantonrechter te bepalen datum tot aan de dag van volledige voldoening,
IV. de kosten van dit geding, met inbegrip van de door [eiser] gemaakte kosten van het conservatoir beslag ten belopen van in totaal € 818,06 en het salaris van de gemachtigde van [eiser] .
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij tijdens het verrichten van een digitale overschrijving van € 20.000,00 per ongeluk niet zijn eigen bedrijf [naam bv] als ontvanger heeft aangeklikt, maar abusievelijk het (alfabetisch) naast-vermelde bedrijf [gedaagde sub 1] . Er bestond aldus geen rechtsgrond voor deze overboeking zodat sprake is van een onverschuldigde betaling. Ondanks zijn eerdere toezegging tijdens het telefoongesprek op 22 juni 2021 met [gedaagde sub 2] dat hij voor terugbetaling zou zorgdragen, heeft [gedaagde sub 2] daar geen gevolg aan gegeven. [eiser] betwist dat hij ter zake van de koop van [naam paard] nog een nabetaling van € 20.000,00 aan [gedaagde sub 1] verschuldigd zou zijn. Partijen kwamen volgens hem mondeling een koopprijs van € 55.000,00 overeen, welk bedrag [eiser] volledig heeft voldaan door middel van een betaling van € 40.000,00 op factuur en € 15.000,00 in contanten, betaald in vijftien maandelijkse termijnen van € 1.000,00 per maand over de periode september 2016 tot en met november 2017 (productie 12 bij dagvaarding).
3.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer en stelt dat [eiser] nog een nabetaling van € 20.000,00 verschuldigd was ter zake van de koop van [naam paard] . Partijen waren volgens hem mondeling een verkoopprijs van € 60.000,00 overeengekomen, waarvan [eiser] bij levering € 40.000,00 zou betalen en € 20.000,00 zodra het paard (weer) verkocht zou worden. Er bestond daarom weldegelijk een rechtsgrond voor de betaling, aldus [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft verder betwist dat [eiser] maandelijks € 1.000,00 aan hem heeft voldaan. In dat geval had [gedaagde sub 2] namelijk kwitanties afgegeven en dat is niet gebeurd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen vormt de vraag of [gedaagde sub 1] (en daarmee ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) gehouden is het door [eiser] overgeboekte bedrag van € 20.000,00 aan hem terug te betalen op grond van onverschuldigde betaling.
4.2.
Ingevolge artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Het door [gedaagde sub 1] gevoerde verweer is, anders dan [eiser] betoogt, niet aan te merken als een bevrijdend (“ja, maar”) verweer, maar als een eenvoudige betwisting (“nee”) van de gestelde grondslag (namelijk het ontbreken van een rechtsgrond). Dit betekent dat op [eiser] , die zich beroept op het rechtsgevolg van de onverschuldigde betaling, de stelplicht en de bewijslast rust ter zake de feiten die tot de slotsom kunnen leiden dat een rechtsgrond voor de betaling ontbreekt. Daarbij is onder meer van belang het antwoord op de vraag tot welke nabetaling [eiser] gehouden was (€ 20.000,00 of € 15.000,00) en of [eiser] aan die verplichting reeds heeft voldaan.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] aan zijn stelplicht voldaan en heeft [gedaagde sub 1] de stellingen van [eiser] voldoende gemotiveerd betwist. [eiser] heeft een uitdrukkelijk bewijsaanbod gedaan van zijn stellingen en (onder meer) aangeboden zichzelf, alsmede zijn partner [naam partner] als getuigen te laten horen. [eiser] zal worden toegelaten het bewijs te leveren van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat geen rechtsgrond aanwezig is geweest voor de betaling van het bedrag van € 20.000,00 aan [gedaagde sub 1] .
4.4.
[eiser] wordt in de gelegenheid gesteld opgave te doen van de te horen getuigen en de verhinderdata. Iedere verdere beslissing zal, in afwachting van de bewijslevering, worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
draagt [eiser] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat geen rechtsgrond aanwezig is geweest voor de betaling van het bedrag van € 20.000,00 aan [gedaagde sub 1] ,
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
18 mei 2022voor akte uitlating door [eiser] of hij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
draagt [eiser] op, indien hij (mede) kiest voor het horen van getuigen, om in de akte het aantal (en voor zover bekend) de personalia van die getuigen op te nemen met een opgave van de verhinderdagen van alle betrokkenen in de maanden juni tot en met september 2022, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.4.
draagt [eiser] op, indien hij (mede) kiest voor overlegging van bewijsstukken, om die gelijktijdig met de akte in het geding te brengen,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RJ