ECLI:NL:RBLIM:2022:3971

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
9340080 CV EXPL 21-3467
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake huurachterstand en verzoek tot meewerken aan verhuizing

In deze zaak heeft de kantonrechter op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure die volgde op een eerder verstekvonnis. De eisende partij, STICHTING WOONPUNT, vorderde een huurachterstand van € 1.804,36. De gedaagde partij, wonend te [woonplaats], betwistte de hoogte van deze huurachterstand, maar heeft niet voldoende bewijs geleverd om deze betwisting te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat de huuroverzichten van Woonpunt voldoende duidelijk waren en dat de gedaagde partij niet had aangetoond dat er betalingen waren verricht die niet in de huuroverzichten waren vermeld. Hierdoor werd de huurachterstand als vaststaand aangenomen.

Daarnaast voerde de gedaagde partij aan dat er sprake was van overlast door omwonenden, wat zou leiden tot opschorting van de huurbetalingen. De kantonrechter verwierp dit beroep, aangezien de overlast al geruime tijd was beëindigd en de gedaagde partij niet eerder had aangegeven de betalingen op te schorten. Het verzet werd ongegrond verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd. De gedaagde partij werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

In reconventie werd een verzoek gedaan door de gedaagde partij om Woonpunt te verplichten tot medewerking aan een verhuizing. De kantonrechter oordeelde dat er geen rechtsgrond was voor deze verplichting, gezien de huurachterstand en de inspanningen van Woonpunt om de overlast op te lossen. De vordering in reconventie werd afgewezen, en ook hier werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9340080 CV EXPL 21-3467
Vonnis van de kantonrechter van 18 mei 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in verzet,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde P.M.F. Otten,
tegen
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. C.R.N. de Boer.
Partijen zullen hierna Woonpunt en [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] worden genoemd.

1.De procedure

in conventie en in reconventie
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 december 2021,
  • de conclusie van dupliek in oppositie (aan te merken als een conclusie van dupliek in reconventie).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
2.1.
Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de gevorderde huurachterstand. Woonpunt vordert € 1.804,36 aan huurachterstand. Ter onderbouwing is bij de dagvaarding een huuroverzicht ingebracht, waarin als totaalsaldo € 1.804,36 is opgenomen. Uit het huuroverzicht, dat begint bij medio 2020, kan niet worden afgeleid hoe dit bedrag exact tot stand is gekomen, anders dan dat er in augustus 2020, december 2020 en februari 2021 storneringen van volledige maandhuren hebben plaatsgevonden. Nadat [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] de hoogte van de huurachterstand heeft betwist, heeft Woonpunt alsnog een voldoende duidelijk huuroverzicht ingebracht. Woonpunt heeft daarbij toegelicht dat de huurachterstand is ontstaan door storno’s van de huur van april 2020 ad € 620,38 en storno’s van de huren december 2020 en februari 2021 van elk € 631,93. Uit het tweede huuroverzicht is op te maken dat er begin april 2020 een tegoed was van € 79,88 en dat de huur over april 2020 is gestorneerd (terwijl de stornering van augustus 2020 in september 2020 is ingelopen), hetgeen verklaart dat de huurachterstand tot en met maart 2021 inderdaad die
€ 1.804,36 betreft. De stelling van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] dat de huuroverzichten significant verschillen en dat het tweede overzicht daarmee is gefingeerd wordt niet gedeeld. De huuroverzichten verschillen in zoverre dat in het tweede huuroverzicht, anders dan bij het eerste, het cumulatieve saldo zichtbaar is (volgens Woonpunt door het gebruik van een nieuwe versie van de software) en dat tweede overzicht ook ziet op de periode vóór augustus 2020.
De facturen en betalingen over de periode die zichtbaar is op het eerste overzicht, zijn gelijk aan die van het tweede overzicht over diezelfde periode. Woonpunt heeft daarmee voldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van een huurachterstand van € 1.804,36.
2.2.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] heeft dit op haar beurt niet (gemotiveerd) betwist. Zo stelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] niet dat zij betalingen heeft verricht die niet in de huuroverzichten worden vermeld. Daarmee wordt als vaststaand aangenomen dat sprake is van voornoemde huurachterstand.
2.3.
Het beroep van [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] op opschorting van betaling van de huurpenningen wegens een vermindering van het huurgenot (te weten overlast door omwonenden) treft geen doel. De huurachterstand is ontstaan door storno’s van de maandhuren april, december 2020 en februari 2021 (aldus het niet hebben van voldoende saldo op de rekening), terwijl [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] ook niet eerder kenbaar heeft gemaakt de betalingen op te schorten vanwege overlast. [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] betwist ook niet langer dat de overlast al sedert juni 2020, en wel door inspanningen van Woonpunt, is beëindigd. Opschorting kan bovendien slechts leiden tot uitstel, maar niet tot afstel, van de betalingen.
2.4.
Gezien het vorenstaande wordt het verzet ongegrond verklaard. Het verstekvonnis kan in stand blijven en wordt bekrachtigd.
2.5.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonpunt begroot € 187,00 aan salaris gemachtigde (1 punt voor de conclusie van antwoord in oppositie à € 187,00). Een proceskostenveroordeling wordt alleen uitvoerbaar bij voorraad verklaard als dat is gevorderd. Dat is hier (en ook in reconventie) niet het geval.
in reconventie
2.6.
Er is geen rechtsgrond aangevoerd, of aan te wijzen, op grond waarvan Woonpunt thans verplicht zou zijn tot het meewerken aan een verhuizing. Woonpunt heeft de benodigde inspanningen verricht om het overlastprobleem op te lossen en de overlast is al geruime tijd daadwerkelijk beëindigd. Daarbij komt dat sprake is van een huurachterstand van bijna drie maanden. De vordering is hiermee niet toewijsbaar te achten.
2.7.
[gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonpunt begroot op € 187,00 aan salaris gemachtigde (omdat sprake is van een tegeneis die voortvloeit uit het verweer: ½ x 2 punten x tarief € 187,00).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
bekrachtigt het door de kantonrechter op 14 april 2021 onder zaaknummer 9118036 CV EXPL 21-1735 gewezen verstekvonnis,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Woonpunt tot op heden begroot op € 187,00,
in reconventie
3.3.
wijst het gevorderde af,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partij in conventie, eisende partij in verzet] in de proceskosten, aan de zijde van Woonpunt tot op heden begroot op € 187,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NIv