De vrouw en [belanghebbende] hebben in het verweerschrift, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
De vrouw en [belanghebbende] zijn er te goeder trouw van uitgegaan dat de formele ontbinding van het huwelijk van de vrouw en de man vóór de geboortedatum van [minderjarige] geregeld zou zijn, althans nog maar een formaliteit zou zijn, zonder zich te realiseren dat een latere ontbindingsdatum kort na de geboortedatum problemen zou kunnen opleveren.
Primair stellen zij zich op het standpunt dat sprake is van een rechtsgeldige erkenning naar Duits recht. Op grond van artikel 10:95 BW is op de erkenning Duits recht van toepassing. Dat is blijkens de geboorteakte door de ambtenaar ook bij de erkenning toegepast. Er zal dus moeten worden beoordeeld of en in hoeverre volgens Duits recht erkenning door [belanghebbende] mogelijk/geldig is. De door het openbaar ministerie aangevoerde wettelijke grondslag is dan ook onjuist.
Het Duits recht kent in artikel 1599 van het Bürgerliches Gesetzbuch (hierna: BGB) de mogelijkheid dat, in het geval het kind is geboren na het aanhangig maken van de echtscheidingsprocedure en voordat de echtscheiding definitief wordt, en de biologische vader het kind erkent en zowel de moeder van het kind als de echtgenoot van de moeder hiervoor hun toestemming geven, de formele ontbinding van het huwelijk het van rechtswege ontstane juridisch vaderschap van de (dan ex-) echtgenoot doet vervallen en tegelijkertijd het juridisch vaderschap van de biologische vader door de erkenning alsnog doet ontstaan. De man heeft toestemming verleend aan de erkenning door [belanghebbende] . Dit blijk uit de overgeleg-de verklaring van de man opgesteld ten overstaan van een notaris. [belanghebbende] kon [minderjarige] derhalve rechtsgeldig erkennen naar Duits recht en heeft [minderjarige] rechtsgeldig erkend.
Subsidiair verzoeken de vrouw en [belanghebbende] , voor zover de erkenning al als nietig zou kunnen worden aangemerkt, deze dan nu alsnog te bekrachtigen. Dit rekening houdend met het begunstigingsbeginsel, inhoudende dat op erkenning het recht van toepassing is van de staat waarvan de persoon die erkent de nationaliteit bezit en, indachtig de wenselijkheid dat het in het belang van het kind is dat het juridisch ouderschap zoveel mogelijk aansluit bij het feitelijk ouderschap. Artikel 3:58 lid 1 BW bepaalt dat wanneer eerst na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste wordt vervuld, maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, de rechtshandeling daarmee is bekrachtigd. In casu is dit het geval. De man was bekend met de zwangerschap, de geboorte van [minderjarige] en de erkenning door [belanghebbende] , waarmee hij heeft ingestemd. Dus ook een eventuele aanvankelijke nietige erkenning kan worden geheeld door overeenkomstig toepassing van artikel 3:58 BW. Het belang van het kind moet een leidend beginsel zijn bij het beoordelen van de vraag of een nietige erkenning door het later wegvallen van een beletsel alsnog als geldig kan worden beschouwd en derhalve kan worden bekrachtigd.
De vrouw en [belanghebbende] betreuren dat zij kosten dienen te maken voor juridische bijstand en verweer, nu zij van mening zijn dat het openbaar ministerie dit verzoek ten onrechte heeft ingediend. Zij vragen uitdrukkelijk om een proceskostenveroordeling.