Uitspraak
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, het college
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
per jaarof
in totaal) op bezoek is geweest bij haar dochter en dat van haar niet kan worden verlangd dat ze een reisadministratie bijhoudt. Het aantal bezoeken is redelijk mede gelet op de handicap van haar dochter en haar structureel broze gezondheidstoestand.
in een in het verleden liggende periode, is dan ook niet gebleken. Verweerder heeft terecht van eiseres verlangd dat zij inzichtelijk en aannemelijk maakt dat de door eiseres gestelde kosten zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De bewijslast rust namelijk op eiseres. Deze beroepsgrond slaagt niet.
in een in het verleden liggende periode. De kosten doen zich in dit geval namelijk niet voor. Uit artikel 35 van de PW volgt dat de kosten zich moeten voordoen wil bijzondere bijstand kunnen worden verleend. Deze beroepsgrond faalt.
nog te maken reiskosten”. Het college heeft de nog te maken reiskosten echter niet beoordeeld (in het primaire besluit noch in het bestreden besluit). In de beroepsprocedure heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiseres een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand kan doen als ze daadwerkelijk reiskosten heeft gemaakt. Het college stelt zich daarmee (zo begrijpt de rechtbank) op het standpunt dat de reiskosten zich niet voordoen, zolang eiseres de reis niet daadwerkelijk heeft gemaakt, zodat aan het eerste vereiste voor bijzondere bijstand (zie rechtsoverweging 7.1 achter 1) niet is voldaan. Dat standpunt kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval echter geen standhouden. Daartoe neemt de rechtbank het volgende in overweging. Dat eiseres reiskosten moet maken om haar dochter te kunnen zien, is een gegeven, omdat eiseres en haar dochter op grote afstand van elkaar wonen en de dochter vanwege haar handicap niet in staat is naar eiseres te komen. Bovendien zijn partijen het er over eens dat de reiskosten, als eiseres de reis daadwerkelijk maakt, noodzakelijk zijn. Onder deze omstandigheden zijn de kosten naar het oordeel van de rechtbank reeds opgekomen voordat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het klopt dat eiseres ervoor zou kunnen kiezen haar dochter niet te bezoeken. Dan zouden de reiskosten nooit daadwerkelijk worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank mag daar in dit geval echter niet vanuit worden gegaan. In het algemeen ligt dat namelijk niet in de rede. Ook hierbij betrekt de rechtbank dat het college zich op het standpunt stelt dat de reiskosten, als eiseres de reis daadwerkelijk maakt, noodzakelijk zijn. Verder heeft eiseres aangegeven haar dochter wel te willen bezoeken, maar dat niet te kunnen, omdat ze geen geld heeft voor de benzine. Er is geen concreet aanknopingspunt om er vanuit te gaan dat als eiseres het geld wel zou hebben, zij de reis niet zou maken. Onder deze omstandigheden is naar het voordeel van de rechtbank ook ten aanzien van
een in de toekomst liggende periodevoldaan aan de eerste voorwaarde voor bijzondere bijstand, namelijk dat de kosten zich voordoen.