ECLI:NL:RBLIM:2022:4556

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
ROE 22/829
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 24 mei 2022, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, verhuurders van een woning, hadden bezwaar gemaakt tegen een door de burgemeester van Heerlen opgelegde woningsluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning een hennepkwekerij was aangetroffen. De burgemeester had de woning voor zes maanden gesloten, met ingang van 8 maart 2022. Verzoekers stelden dat zij financieel nadeel ondervonden door de sluiting, omdat zij huurinkomsten misliepen terwijl de hypothecaire lasten doorliepen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat dit geen spoedeisend belang opleverde voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers waren niet de bewoners van de woning en de sluiting zou hen niet in een acute financiële noodsituatie brengen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers de beslissing op hun bezwaar konden afwachten zonder dat zij onevenredig nadeel zouden ondervinden. Daarnaast werd vastgesteld dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de woningsluiting in stand bleef totdat op het bezwaar was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/829
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. J.P.H.M. Quaedvlieg).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de burgemeester.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten nader toe te lichten, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting gesloten en onder de mededeling dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat, heeft hij onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen een woningsluiting. Aan deze uitspraak ging het volgende vooraf.
1.1.
Verzoekers zijn verhuurder van de woning aan [adres] (de woning). Op 18 januari 2022 heeft de politie in deze woning een hennepkwekerij aangetroffen. Met het besluit van 24 februari 2022 heeft de burgemeester aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, in de vorm van sluiting van de woning voor een periode van zes maanden met ingang van 8 maart 2022. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, ter opheffing van de woningsluiting.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er sprake van een spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening vereist?
2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Over de vraag of sprake is van deze onverwijlde spoed, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.1.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun spoedeisend belang aangevoerd dat zij financieel nadeel lijden door de woningsluiting. Gedurende de sluitingstermijn van zes maanden lopen zij immers huurpenningen mis, terwijl hun hypothecaire lasten voor de woning gewoon doorlopen. Daarnaast hebben verzoekers gesteld dat zij gedurende de sluitingstermijn de woning niet kunnen ontruimen, schoonmaken en renoveren (met name ter herstel van de schade door de hennepkwekerij).
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit geen spoedeisend belang oplevert dat een voorlopige voorziening vereist in de periode totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist.
2.3.
Verzoekers zijn niet de bewoners van de woning en de woning werd op het moment van sluiting ook niet bewoond. Verzoekers (of anderen) komen door de woningsluiting dus niet op straat te staan. Het belang van verzoekers is er met name in gelegen dat zij als verhuurder inkomsten mislopen. Volgens vaste jurisprudentie vormt een financieel belang op zichzelf in principe geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie of als de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd. Hiervan is echter niet gebleken. Weliswaar zullen verzoekers financiële schade lijden door inkomstenverlies, terwijl zij wel de vaste lasten voor deze woning moeten doorbetalen, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij daardoor in een financiële noodsituatie zullen komen te verkeren. Dit hebben zij namelijk niet onderbouwd en het komt de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk voor. Op het moment van deze uitspraak is de woning al enige tijd gesloten en de woningsluiting duurt nog voort voor een periode van minder dan vier maanden. Niet aannemelijk is dat de gemiste huuropbrengsten in die periode zodanig zijn dat verzoekers in een financiële noodsituatie zullen komen. De huurprijs per jaar, zoals die blijkt uit het dossier, bedraagt circa € 10.000,- (inclusief garage) en het gaat hier concreet voor de resterende periode van de sluiting dus om een bedrag van minder dan € 3.500,-. In redelijkheid kan niet worden gezegd dat het missen van een dergelijk bedrag voor verzoekers tot (acute) financiële nood zal leiden. Dat betekent dat er geen onomkeerbare situatie ontstaat voor verzoekers en dat er dus geen reden is voor een spoedvoorziening.
2.4.
De stelling van verzoekers dat zij de woning niet kunnen ontruimen en schoonmaken levert evenmin een spoedeisend belang op, nog daargelaten de vraag of ontruimen en schoonmaken niet al gebeurd zijn, gelet op de foto’s die gevoegd zijn bij de sluitingsrapportage van 8 maart 2022. Uit deze foto’s kan immers worden afgeleid dat de woning reeds is ontruimd en schoongemaakt. Dat verzoekers gedurende de sluiting geen (noodzakelijke) renovatiewerkzaamheden kunnen verrichten en de woning niet huur-klaar kunnen maken, is ook onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen. Het herstel van de schade veroorzaakt door de aanwezigheid van de hennepkwekerij hoeft immers niet meer dan enkele dagen te duren en ook elke andere eventueel gewenste renovatie die los staat van dat herstel is geen reden om de woningsluiting op te heffen. Ter zitting is wel de mogelijkheid besproken om tegen het einde van de sluitingstermijn in overleg te treden met de burgemeester om kort voor het einde van de sluiting eventueel de woning al te mogen betreden om noodzakelijke reparaties uit te voeren. Het is aan verzoekers om dit overleg met de burgemeester aan te gaan. Maar ook als dit niet wordt toegestaan, betekent dat hooguit een vertraging van enkele dagen voordat verzoekers de woning weer kunnen verhuren en dus levert dat geen reden op om nu een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.
Het voorgaande betekent dat verzoekers zonder onevenredig nadeel de beslissing op hun bezwaar kunnen afwachten en dat hun belang dus onvoldoende spoedeisend is om een voorlopige voorziening te treffen.
Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
3. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat het ontbreken van spoedeisend belang niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg staat, indien sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
3.1.
Op voorhand is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat het besluit van 24 februari 2022 evident onrechtmatig is. Aan een verder inhoudelijk oordeel van dat besluit komt de voorzieningenrechter daarom niet toe, omdat de beoordeling door de voorzieningenrechter beperkt is tot de vraag of een voorlopige voorziening getroffen moet worden en dat is niet het geval omdat er geen spoedeisend belang is en het besluit niet evident onrechtmatig is.
Wat betekent deze uitspraak voor verzoekers?
4. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Dat betekent dat verzoekers de beslissing op bezwaar kunnen en moeten afwachten en dat er, gelet op de belangen over en weer, geen reden is om tot die tijd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en verzoekers in ieder geval totdat op het bezwaar is beslist de woning niet mogen gebruiken.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2022 door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
voorzieningenrechter
(De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 8 juni 2022

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.