zaaknummer: ROE 21/2851
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. H.G.M. Hilkens),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder
(gemachtigde: mr. W.J.J.M. Stark).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2] ,
uit [woonplaats] (gemachtigde: mr. R.M.M. Menting).
In het besluit van 18 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk (frame ten behoeve van zonnepanelen) op het adres [adres 1] in [woonplaats] .
In het besluit van 14 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat de omgevingsvergunning alsnog geweigerd wordt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde-partij 1] en [derde-partij 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
1. Eiser is eigenaar van het perceel met woning aan de [adres 1] in [woonplaats] . Op dit perceel rust op grond van het bestemmingsplan “Woonkernen Leudal 2017” (bestemmingsplan) de bestemming ‘Wonen’. Op 9 november 2020 heeft eiser via een aanvraagformulier een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een open frame ten behoeve van zonnepanelen. Het frame wordt geplaatst in de achtertuin op de grond. Hierop worden de zonnepanelen geplaatst.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), omdat het bouwplan mag worden gerealiseerd binnen de bestemming ‘Wonen’. Het frame voldoet aan de regels van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft de derde-partij, woonachtig aan de [adres 2] , bezwaar gemaakt. De tuin van de derde-partij grenst aan eisers achtertuin.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien de in artikel 23.2.1 van het bestemmingsplan genoemde maximale bebouwde oppervlakte van een bouwperceel van 275 m² reeds overschreden is en met het frame nog meer wordt overschreden. Het bestemmingsplan biedt dan ook geen ruimte meer voor aanvullende bebouwing. Toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling behoort niet tot de mogelijkheden, omdat in de beleidsregels over de toepassing van deze regeling is aangegeven dat deze regeling niet ten behoeve van woonbestemmingen wordt toegepast. Volgens verweerder is de uitgebreide voorbereidingsprocedure evenmin aan de orde.
4. In artikel 1.14 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat onder ‘bebouwd oppervlak’ wordt verstaan: de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.
In artikel 1.38 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat onder ‘bouwwerk’ wordt verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Een ‘overkapping’ is ingevolge artikel 1.102 van de bestemmingsplanregels een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand.
In artikel 23.2.1 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel maximaal 60% mag bedragen, met een maximum van 275 m2.
In artikel 23.2.4, onder b, van de bestemmingsplanregels is bepaald dat overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte daarvan mag niet meer bedragen dan 3 meter.
In artikel 40.5 ‘Energieopwekking’ van het bestemmingsplan is bepaald dat door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 23 voor de realisatie van kleinschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:
a. de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
b. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
c. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.
In artikel 3.2 van het bestemmingsplan “Duurzame energie Leudal” is bepaald dat met de vaststelling van dit bestemmingsplan de algemene afwijkingsregel met betrekking tot “energieopwekking”, als opgenomen in artikel 40.5 van het bestemmingsplan, komt te vervallen.
In artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
In artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a.niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b.de oppervlakte niet meer dan 150 m².
Is artikel 40.5 van het bestemmingsplan van toepassing?
5. Eiser voert aan dat de uitzonderingsregel als bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van het bestemmingsplan van toepassing is, omdat de aanvraag dateert van 24 juli 2019, terwijl het bestemmingsplan “Duurzame energie Leudal” pas werd vastgesteld op
28 april 2020. In de overgangsbepalingen is geen bepaling opgenomen die betrekking heeft op deze situatie.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 40.5 van het bestemmingsplan is komen te vervallen met de vaststelling van het bestemmingsplan “Duurzame energie Leudal”.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de vergunningaanvraag dateert van 24 juli 2019, omdat blijkens de bij het primaire besluit behorende aanvraag, de aanvraag is ingediend op 9 november 2020. Dat, zoals ook ter zitting door eiser is verklaard, eerder een (concept)aanvraag is ingediend via de mail, maakt dit niet anders omdat uitgegaan dient te worden van de (officiële) aanvraag als ingediend door middel van een aanvraagformulier. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingplan “Duurzame Energie” is vastgesteld op
28 april 2020, derhalve vóór de aanvraag omgevingsvergunning. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser - nog afgezien van het gegeven dat het frame op zijn hoogste punt 3 meter is en derhalve hoger dan de toegestane maximale 2 meter - geen beroep kan doen op de in artikel 40.5 opgenomen afwijkingsmogelijkheid voor de realisatie van kleinschalige zonne-energiesystemen, omdat dit artikel vervallen is. Dat in de overgangsbepalingen geen bepaling opgenomen is die betrekking heeft op deze situatie, maakt dit niet anders. Dit duidt er juist op dat artikel 3.2 van het bestemmingsplan “Duurzame energie Leudal” meteen in werking treedt, wat ook in overeenstemming is met de algemene regel dat het recht wordt toegepast wat ten tijde van het nemen van een besluit van toepassing is. Het gegeven dat het bouwwerk al gebouwd was vóór de aanvraag van de omgevingsvergunning maakt niet dat het bouwwerk onder het overgangsrecht valt, want het is zonder omgevingsvergunning gebouwd en in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.
Is het frame een bouwwerk en in strijd met het bestemmingsplan?
8. Eiser voert in beroep aan dat het frame ten onrechte is aangemerkt als bouwwerk in de zin van het bestemmingsplan.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het frame een overkapping is als omschreven in artikel 1.102 van de definities van het bestemmingsplan, zodat het een bouwwerk is, niet zijnde een gebouw, en artikel 23.2.4 van het bestemmingsplan niet van toepassing is. Het frame dient te worden meegenomen bij de bepaling van het bebouwingspercentage.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het frame een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is. Het frame is van metaal en is direct verbonden met de grond en is bedoeld om ter plaatse te functioneren, namelijk ten behoeve van de zonnepanelen. Dit is overigens niet betwist. Het frame is geheel open, zodat het tevens voldoet aan de omschrijving van overkapping. Dit betekent dat het frame meetelt voor de bepaling van de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte van het bouwperceel van eiser. Aangezien dit percentage reeds vóór realisatie van het frame was overschreden, wat niet is betwist, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met de in artikel 23.2.1, onder b, van het bestemmingsplan toegestane bebouwde oppervlakte van een bouwperceel van maximaal 275 m² (mede in relatie tot artikel 2 van het Bor). In de bijlage van de beleidsregels “Leidraad zonne-energietransitie kernen/bedrijventerreinen en randzones” is opgenomen dat voor de inrichting van achtertuinen met grondgebonden zonne-energie geldt dat hiervoor wordt aangesloten bij de bebouwingspercentages voor “bouwwerken geen gebouw zijnde”.
11. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat voor het bouwwerk een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo nodig is. Ter zitting is dit door partijen bevestigd.
Afwijken van het bestemmingsplan?
12. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder de omgevingsvergunning voor de c-activiteit heeft kunnen weigeren. Ter zitting is vastgesteld, en door partijen bevestigd, dat het bouwwerk valt onder artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met de zogenoemde kruimelgevallenregeling van artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor, omdat sprake is van een bijbehorend bouwwerk gelegen binnen de bebouwde kom. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij geen medewerking wil verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan, omdat in de beleidsregels over de toepassing van de kruimelgevallenregeling is bepaald dat het bepaalde in artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor niet wordt toegepast bij de bestemming woondoeleinden gelegen in het bestemmingsplan. Nu het bouwwerk niet voldoet aan de eisen die de beleidsregels en het bestemmingplan stellen en verweerder ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht overeenkomstig de beleidsregels moet handelen, dient verweerder de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in dat artikel. Eiser heeft, behalve ter zitting dat volgens zijn gemachtigde zonne-energie van wereldbelang is, geen bijzondere omstandigheden aangevoerd om van de beleidsregels af te wijken. Dat zonne-energie van wereldbelang zou zijn, is volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheid, omdat eiser de mogelijkheid heeft om op het dak van de woning, tuinhuis en/of de andere overkapping zonnepanelen te plaatsen. Nu voor het overige niet is aangevoerd dat verweerder om andere redenen van zijn bevoegdheid om via de kruimelgevallenregeling af te wijken van het bestemmingsplan gebruik had moeten maken, heeft verweerder volgens de rechtbank het bestreden besluit mogen nemen.
Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure?
13. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is voorbereid, aangezien verweerder niet is ingegaan op het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder 3º, van de Wabo. Eiser heeft zijn aanvraag uitgebreid (nader) onderbouwd, zodat ten onrechte wordt gesteld dat geen voldoende ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag was gevoegd.
14. Nog afgezien van het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder 3º, van de Wabo, is de rechtbank van oordeel dat deze grond niet aan de orde kan zijn, omdat in dit geval artikel 2.12 van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 1, van bijlage II van het Bor van toepassing is. In dat geval kan niet artikel 2.12, eerste lid, onder 3º, van de Wabo worden toegepast.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft geweigerd.
16.Het beroep is ongegrond.
17.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 juni 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
20 juni 2022
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.