ECLI:NL:RBLIM:2022:4858

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
9783377/CV EXPL 22-1670
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een bedrijfsruimte. [eiser], vertegenwoordigd door mr. S.E.G.N. Schnabel en mr. A.L. van den Bergh, vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte die door [gedaagde] werd gehuurd, vanwege een huurachterstand van € 10.810,50 tot en met april 2022 en een maandelijkse huurprijs van € 2.520,50. De procedure begon met een dagvaarding en een akte houdende vermindering van eis, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 april 2022. [gedaagde] had verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand niet betwist was en dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de tijdige betaling van de huur. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde ontruiming, gezien de ernst van de huurachterstand en het risico dat [gedaagde] niet zou voldoen aan zijn verplichtingen. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, evenals de vorderingen tot betaling van huurachterstand, contractuele boeterente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van de procedure werden aan [gedaagde] opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 9783377 CV EXPL 22-1670
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 9 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. S.E.G.N. Schnabel (ter zitting vervangen door mr. A.L. van den Bergh),
t e g e n
[gedaagde], handelend onder de naam
[handelsnaam],
gevestigd en zaakdoende aan het [adres 2] , [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. J.P.M. Bergmans.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding
  • de akte houdende vermindering van eis
  • de op voorhand door [gedaagde] in het geding gebrachte producties
  • de pleitnota van mr. Bergmans
  • de pleitnota van mr. Van den Bergh
  • de mondelinge behandeling van 21 april 2022.
1.2.
Vervolgens is de zaak aangehouden in afwachting of [gedaagde] de ter zitting getroffen regeling nakomt.
1.3.
Bij brief van 3 juni 2022 van zijn gemachtigde heeft [eiser] gevraagd om vonnis te wijzen aangezien [gedaagde] de regeling niet geheel is nagekomen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[gedaagde] huurt van (van de rechtsvoorganger van) [eiser] de bedrijfsruimte (met kelderruimte) staande en gelegen aan het [adres 2] te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer] , tegen een verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 2.520,50 inclusief btw per maand. [gedaagde] exploiteert in het gehuurde een slagersbedrijf.
2.2.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] - na vermindering van eis - de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - tot ontruiming van de bedrijfsruimte, betaling van (achterstallige) huur, (verbeurde) contractuele boeterente, vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, alsmede betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met rente.
2.3.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door hem aangegane verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. [gedaagde] is in gebreke gebleven met de (tijdige) betaling van de huur.
2.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
2.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
3.2.
De gestelde huurachterstand is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door [gedaagde] niet betwist. De hoogte van de huurachterstand is dan ook vast komen te staan. [gedaagde] heeft over een restitutierisico niets aangevoerd. [eiser] heeft aldus spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering, die strekt tot betaling van de huurachterstand. Hoewel [gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij negatieve (financiële) gevolgen heeft ondervonden van de afsluiting / reconstructie van de Tongerseweg en de coronacrisis kan zulks niet aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Partijen zijn een spreiding van de huurbetalingen en een betalingsregeling overeengekomen, welke regeling uiteindelijk door het niet tijdig nakomen door [gedaagde] is komen te vervallen. Dat [gedaagde] een dag voor de mondelinge behandeling een bedrag van in totaal € 2.520,50 heeft betaald, doet aan het vorenstaande niets af. Immers een tekortkoming in het verleden wordt niet ongedaan gemaakt door alsnog de verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen evenmin aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Deze komen eveneens voor zijn risico.
3.3.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt met zich dat de vordering ter zake de huurachterstand zal worden toegewezen.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichting om de huur steeds tijdig te betalen zo ernstig is, dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. Van [eiser] hoeft niet langer gevergd te worden dat hij telkens achter de huurbetalingen aan moet gaan en dat hij de huurrelatie nog langer voortzet. Hij heeft er belang bij dat de door [gedaagde] gehuurde bedrijfsruimte beschikbaar komt ten behoeve van anderen die hun betalingsverplichtingen tegenover [eiser] tijdig nakomen.
3.5.
Het ligt op de weg van [gedaagde] om bijzondere omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) die tot de conclusie kunnen leiden dat genoemde tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de (ontbinding en de daaraan verbonden) ontruiming niet rechtvaardigt. Zulke omstandigheden zijn niet gebleken. Nu het hoogst waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden besloten, ligt de gevorderde ontruiming voor toewijzing gereed. Voorts is er geen aanleiding om de ontruiming voorwaardelijk uit te spreken. [gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen de huurachterstand uiterlijk 31 mei 2022 in te lopen, hetgeen hem niet gelukt is. Evenmin wordt er aanleiding gezien voor een langere ontruimingstermijn.
3.6.
Ingevolge HR 15 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1522) geldt dat indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, de proceseconomie ermee gebaat is dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering als die ter zake van buitengerechtelijke kosten wordt beslist. Daarbij valt te bedenken dat in het niet zeldzame geval dat de verliezende partij, eventueel na hoger beroep, zich bij het in kort geding gegeven rechterlijk oordeel neerlegt, noch een bijzonder partijbelang, noch het algemene belang dat terughoudendheid wordt betracht met een beroep op de rechter, ermee is gediend wanneer eiser uitsluitend wat betreft de onderhavige nevenvordering, naar een bodemprocedure wordt verwezen. Indien die vordering niet of onvoldoende wordt betwist en de hoofdvordering voldoende spoedeisend is, mag in beginsel worden aangenomen dat ook toewijzing van genoemde nevenvordering uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
3.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er voldoende samenhang tussen de hoofdvordering en de nevenvordering om naast een spoedeisend belang bij de hoofdvordering, ook een spoedeisend belang bij de gevorderde (verbeurde) contractuele boeterente, wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten aan te nemen.
3.8.
[eiser] maakt op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen aanspraak op een contractuele boeterente van 1% per kalendermaand over het verschuldigde voor iedere maand of gedeelte daarvan dat er te laat betaald wordt, met een minimum van
€ 300,00 per maand.
3.9.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet met een consument te vergelijken is, zodat zijn beroep op de refeflexwerking van de zwarte en grijze lijst niet kan slagen.
3.10.
Verder heeft [gedaagde] opgemerkt dat artikel 25.3 van de algemene bepalingen voor wat betreft de berekening van de hoogte van de contractuele boete op verschillende wijzen geïnterpreteerd kan worden. Enerzijds kan het artikel zo gelezen worden dat de huurder voor elke maand huurachterstand over iedere maand dat deze niet is betaald, opnieuw een boete van € 300,00 is verschuldigd (waarbij de boetes worden ‘gestapeld’). Anderzijds kan het artikel zo worden geïnterpreteerd dat er per kalendermaand dat er een huurachterstand is,
€ 300,00 aan boete toewijsbaar is. De kantonrechter acht deze laatste interpretatiewijze het meest aannemelijk, te meer nu de eerstgenoemde interpretatiewijze (het ‘stapelen’ van boetes) er toe zou leiden dat de verschuldigde boetes al snel de achterstallige huurtermijnen zouden kunnen overstijgen, waardoor de verschuldigde boetes ook los zouden raken van het belang dat het boetebeding dient: enerzijds een prikkel te zijn voor [gedaagde] tot tijdige nakoming van zijn betalingsverplichting, anderzijds een fixering op voorhand van de (ten minste) verschuldigde schadevergoeding bij gebreke daarvan. Gelet hierop en het door [eiser] gevorderde bedrag gaat de kantonrechter er dan ook van uit dat [eiser] bij de berekening van de verschuldigde boete uit gaat van de hiervoor genoemde interpretatie dat er per kalendermaand dat er een huurachterstand is, € 300,00 aan boete verschuldigd is.
Het vorenstaande brengt met zich dat de gevorderde contractuele boeterente zal worden toegewezen.
3.11.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
3.12.
Uit de inhoud van de stukken blijkt van voldoende incasso-activiteiten, zodat de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar worden geacht.
3.13.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 130,11
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
747,00
Totaal € 963,11
3.14.
De door [eiser] gevorderde vergoeding van nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] de bedrijfsruimte en kelderruimte, staande en gelegen aan het [adres 2] te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te verlaten, te ontruimen en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 10.810,50 inclusief btw aan huurachterstand tot en met april 2022, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke maandelijkse vervaldata c.q. de vijftiende van de maand tot de dag van algehele voldoening,
  • € 2.520,50 inclusief btw per maand aan huur vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag van de ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke maandelijkse vervaldata c.q. de vijftiende van de maand tot de dag van algehele voldoening,
  • € 1.800,00 aan verbeurde contractuele boeterente,
  • een contractuele boeterente van 300,00 per maand vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de ontruiming, voor elke maand waarin [gedaagde] een huurachterstand veroorzaakt en hij de boeterente van 300,00 vanaf de vijftiende van die maand verbeurt,
  • € 1.891,58 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiser] gevallen proceskosten, welke worden begroot op € 963,11, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, tot vergoeding van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dagtekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
4.5.
bepaalt dat de door [gedaagde] op 15 mei 2022 verrichte betaling van in totaal
€ 2.520,50 op het vorenstaande in mindering strekt,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
CJ