In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Servatius en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De vordering van Servatius was gericht op ontruiming van de woning van [gedaagde] vanwege vermeende langdurige en ernstige overlast die hij zou hebben veroorzaakt. De huurovereenkomst tussen partijen dateert van 4 mei 1999 en de klachten van overlast kwamen voornamelijk van buren van [gedaagde]. Servatius stelde dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen en dat de overlast de leefbaarheid in de buurt ernstig aantastte. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Servatius onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde overlast en dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter concludeerde dat het niet aannemelijk was dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zou toewijzen, en heeft de vordering van Servatius afgewezen. Tevens is Servatius veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].