In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [gedaagde] huurt sinds 1 december 2016 een woning van [eiser] en heeft een huurachterstand van één maand. De procedure begon met een dagvaarding op 17 februari 2022, waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van de huurachterstand en incassokosten. Tijdens de mondelinge behandeling werd erkend dat de dagvaarding mogelijk te vroeg was uitgebracht, waardoor [gedaagde] niet de kans heeft gekregen om de huurachterstand te voldoen binnen de gegeven termijn.
De kantonrechter oordeelde dat een huurachterstand van één maand normaal gesproken niet voldoende is voor ontbinding van de huurovereenkomst, tenzij er sprake is van herhaalde wanprestatie. In dit geval was er eerder een kort geding geweest waarin [gedaagde] was veroordeeld tot ontruiming, maar de rechter oordeelde dat [eiser] te vroeg had gedagvaard, waardoor [gedaagde] de kans was ontnomen om te betalen. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurtermijnen vanaf maart 2022. De kantonrechter heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten, omdat hij te vroeg tot dagvaarden was overgegaan.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] € 1.417,50 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op nihil zijn begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.M. Drenth.