ECLI:NL:RBLIM:2022:5160

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9710751 CV EXPL 22-1067
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde afgewezen wegens huurachterstand van één maand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [gedaagde] huurt sinds 1 december 2016 een woning van [eiser] en heeft een huurachterstand van één maand. De procedure begon met een dagvaarding op 17 februari 2022, waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van de huurachterstand en incassokosten. Tijdens de mondelinge behandeling werd erkend dat de dagvaarding mogelijk te vroeg was uitgebracht, waardoor [gedaagde] niet de kans heeft gekregen om de huurachterstand te voldoen binnen de gegeven termijn.

De kantonrechter oordeelde dat een huurachterstand van één maand normaal gesproken niet voldoende is voor ontbinding van de huurovereenkomst, tenzij er sprake is van herhaalde wanprestatie. In dit geval was er eerder een kort geding geweest waarin [gedaagde] was veroordeeld tot ontruiming, maar de rechter oordeelde dat [eiser] te vroeg had gedagvaard, waardoor [gedaagde] de kans was ontnomen om te betalen. De vordering tot ontbinding en ontruiming werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurtermijnen vanaf maart 2022. De kantonrechter heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten, omdat hij te vroeg tot dagvaarden was overgegaan.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] € 1.417,50 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op nihil zijn begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.M. Drenth.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9710751 CV EXPL 22-1067
Vonnis van de kantonrechter van 1 juni 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 februari 2022 met producties 1 tot en met 5
- de akte aan de zijde van [eiser] tot vermindering van eis
- de e-mail van 4 maart 2022 van [gedaagde] , die het verstek zuivert.
- de brief van 24 maart 2022 van [gedaagde] , die wordt aangemerkt als conclusie van antwoord
- de brief van 6 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- de brief en e-mail van 19 april 2022 van [eiser] betreffende een overzicht van na dagvaarding ontvangen betalingen
- de brief en e-mail van 22 april 2022 van [eiser] betreffende ‘overzicht huursaldo [adres] [woonplaats 2] ’ en ‘Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte’
- het proces-verbaal met aangehechte bijlagen van de mondeling behandeling van 3 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 december 2016 van [eiser] de woning met aanhorigheden, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: het gehuurde). De huurprijs bedroeg laatstelijk € 1.417,50 per maand te voldoen voor of op de eerste dag van de maand.
2.2.
Bij kort geding vonnis van 8 mei 2020 van deze rechtbank (zaaknummer 8405335 CV EXPL 20-1366) is [gedaagde] – samengevat – veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, betaling van € 552,07 aan (restant) huurpenningen voor de maand april 2020, alsmede, onder voorbehoud van huurverhoging, € 1.350,- vanaf mei 2020 voor elke ingegane maand tot en met de maand waarin het gehuurde is ontruimd, met veroordeling van [gedaagde] in de nevenvorderingen, proces- en nakosten.
2.3.
[gedaagde] heeft vervolgens weer een huurachterstand laten ontstaan, die ondanks sommaties niet (volledig) was voldaan ten tijde van dagvaarden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis vanwege de betalingsachterstand kort gezegd ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en betaling van :
- € 1.795,93 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening,
- de huurtermijnen/een gebruiksvergoeding van € 1.417,50 per maand met ingang van 1 maart 2022 tot de datum van ontruiming, een ingegane maand daarbij gerekend voor een hele maand,
- de proceskosten.
3.2.
De hoofdsom van € 1.795,93 is als volgt opgebouwd:
- huurachterstand € 2.085,00
- incassokosten € 378,43
- minus: betaling 16 februari 2022 € – 667,50.
3.3.
[gedaagde] erkent dat de huur niet tijdig is betaald, maar voert aan dat [eiser] reeds is overgegaan tot dagvaarden alvorens de betalingstermijn zoals gegund in de brief van 2 februari 2022 is verstreken. Tevens voert [gedaagde] aan dat een deel van de huurachterstand is voldaan binnen voormelde betalingstermijn, maar dat dit bedrag niet in mindering is gebracht op de gevorderde huurachterstand bij dagvaarding.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] is erkend dat de dagvaarding van 17 februari 2022 wellicht één dag te vroeg is uitgebracht aangezien de zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ aangetekend is verzonden op 2 februari 2022. Dit betekent dat [gedaagde] tot en met 17 februari 2022 de mogelijkheid had de gevorderde huurachterstand te voldoen, alvorens extra kosten verschuldigd te zijn zoals de buitengerechtelijke kosten.
4.2.
Uit het door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling van 3 mei 2022 overgelegde actuele opgave van de huurachterstand blijkt dat op 16 februari 2022 een deelbetaling van € 667,50 is ontvangen. Ondanks dat de betalingstermijn in ieder geval tot
en met17 februari 2022 liep, is [eiser] overgegaan tot dagvaarden op 17 februari 2022, waarbij tevens geen rekening is gehouden met de door [gedaagde] verrichte deelbetaling van € 667,50. [eiser] heeft bij akte van 2 maart 2022 weliswaar zijn eis verminderd met € 667,50 echter is dit bedrag niet, zoals door [eiser] gesteld,
nadagvaarden ontvangen, maar binnen de door hem gestelde betalingstermijn. De deelbetaling strekt dan ook volledig in mindering op de huurachterstand zodat deze ten tijde van dagvaarden € 1.417,50 (€ 1.795,93 minus € 378,43 aan incassokosten) bedroeg. Dit bedrag aan huurachterstand zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 februari 2022 tot de dag van voldoening.
4.3.
Uit het tijdens de mondelinge behandeling overgelegde overzicht van de actuele huurachterstand blijkt dat nog een aantal betalingen door [gedaagde] zijn verricht na uitbrengen van de dagvaarding. De kantonrechter gaat daarbij ervan uit dat [eiser] bij haar vordering rekening houdt met de na de dagvaarding nog ontvangen betalingen.
4.4.
Ten aanzien van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Ingevolgde artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Zoals hiervoor uiteengezet bedraagt de huurachterstand op de dag van dagvaarden € 1.417,50, zijnde een huurachterstand van één maand. Normaliter wordt een huurachterstand van één maand niet beoordeeld als een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt (immers wordt in beginsel een vordering tot ontruiming pas toegewezen bij een huurachterstand van drie maanden of meer). Volgens [eiser] zou in dit geval anders geoordeeld moeten worden aangezien sprake is van een herhaalde wanprestatie. [gedaagde] is immers eerder in kort geding al veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde vanwege een eerdere huurachterstand, welk ontruimingsvonnis destijds niet ten uitvoer is gelegd omdat [eiser] [gedaagde] nog een kans heeft gegeven.
4.5.
De kantonrechter laat in het midden of [eiser] in zijn standpunt gevolgd kan worden, omdat hij ervoor heeft gekozen [gedaagde] te dagvaarden voordat de gegeven termijn om alsnog te betalen was verlopen. Immers stond in de veertiendagenbrief, die op zijn vroegst op 2 februari 2022 is verstuurd, en dus op zijn vroegst op 3 februari 2022 door [gedaagde] is ontvangen, dat hij de mogelijk had binnen vijftien dagen alsnog te betalen, en dat dan pas verdere incassomaatregelen zouden worden genomen. [gedaagde] is aldus de kans ontnomen het tweede deel van de huurachterstand binnen de gegeven termijn te betalen. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.6.
De door [eiser] gevorderde huur / gebruiksvergoeding vanaf 1 maart 2022 tot het tijdstip van ontruiming zal eveneens worden afgewezen, in die zin dat de huurovereenkomst voortduurt en [gedaagde] op grond hiervan maandelijks de huurprijs verschuldigd blijft.
4.7.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking nu het toepasselijke wettelijke tarief niet in de aanmaning is vermeld. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 378,43 zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
Zoals in rechtsoverweging 4.1 is overwogen is [eiser] één dag te vroeg overgegaan tot dagvaarden en is [gedaagde] hierdoor de kans ontnomen om een gerechtelijke procedure te voorkomen. Om die reden zal [eiser] in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [gedaagde] geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van dergelijke kosten, zullen deze aan zijn zijde op nihil worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.417,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2022 tot de dag van betaling,
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verstaat dat de sinds datum van dagvaarden verrichte betalingen van [gedaagde] conform 6:44 BW in mindering zullen worden gebracht op dat wat [gedaagde] [eiser] verschuldigd is,
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot vandaag begroot op nihil,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af .
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: LS