Beoordeling door de rechtbank
Wie mocht in beroep komen?
2. De rechtbank beoordeelt eerst (ambtshalve) het formele punt wie (van de eisers) in
3. De rechtbank vindt dat zowel [eiser] als [eiseres]
in beroep mogen komen. Zij komt tot dat oordeel omdat in de aanhef van het bezwaarschrift is vermeld dat [eiser]
mede namensbezwaar maakt tegen het primaire besluit: hij heeft dus ook zelf bezwaar gemaakt en niet alleen namens [eiseres] . Ook heeft [eiser]
mede namensberoep ingesteld. Hij is dus beroepsgerechtigd. Datzelfde geldt volgens de rechtbank voor [eiseres] en daarmee volgt zij niet het standpunt van vergunninghoudster dat [eiser] in rechte niet mag vertegenwoordigen. Voor zover, anders dan vergunninghoudster stelt, de overgelegde volmacht van de andere vennoot (de echtgenote van [eiser] ) daarvoor niet al voldoende is, dan volgt dat volgens de rechtbank uit het feit dat [eiser] al vaker bij deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) procedures namens [eiseres] heeft gevoerd en in dat verband de procesbevoegdheid steeds is aangenomen. De rechtbank ziet, zoals ter zitting ook al aangegeven, geen redenen daar nu anders over te oordelen.
De ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers
4. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of verweerder - vergunninghoudster volgt zijn
standpunt - in het bestreden eisers (de rechtbank rekent hen tot de bezwaarmakers op grond van r.o. 3) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij geen belanghebbende zijn.
5. Eisers hebben in het bezwaarschrift tegen het primaire besluit en in het
beroepschrift tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de verleende omgevingsvergunning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan is verleend. Er is - kort gezegd - sprake van een veel intensiever en grootschaliger gebruik van de keuken waardoor er sprake is van een productiebedrijf met meer laad- en losbewegingen in de buurt en daar ook parkeerproblemen kunnen ontstaan. Volgens eisers is er strijd met de artikelen 7.1 (Gemengd-Nader uit te werken (GD-U) en 25.3 (overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik) van het bestemmingsplan Q4 van de gemeente Venlo (bestemmingsplan). De belangen van omwonenden en aanliggende bedrijven zijn in dat verband volgens hen niet meegewogen. Eisers behoren daartoe en zijn belanghebbende bij het primaire en het bestreden besluit.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft
onvoldoende gemotiveerd waarom eisers geen belanghebbende zijn / geen gevolgen van enige betekenis (kunnen) ondervinden van het vergunde bouwplan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen van dit oordeel zijn. Zij vermeldt eerst een aantal relevante regels.
7. In artikel 8.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een
belanghebbende tegen een besluit beroep kan in stellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eisers zijn als belanghebbende bij het primaire besluit aan te merken als zij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij die gevolgen geen gevolgen van enige betekenis zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205, r.o. 7). Artikel 2.10 van de Wabo, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c: de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.”
Artikel 25.3 van het bestemmingsplan bepaalt: “Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.”
8. Uit artikel 2.10 van de Wabo volgt dat bij een vergunningaanvraag voor de activiteit
bouwen dient te worden getoetst of het te (ver)bouwen bouwwerk past binnen de ter plaatse geldende bestemming en de daarbij behorende bouwregels en gebruiksregels. Dit betekent dat een belanghebbende, die ten aanzien van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen stelt dat het voorgenomen gebruik in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming, in rechte tegen deze omgevingsvergunning moet kunnen opkomen en in het bezwaar tegen deze omgevingsvergunning moet worden ontvangen.
9. De rechtbank gaat hierna zowel in op de belanghebbendheid van eisers als de strijd met
Zijn eisers belanghebbend?
10. Ter zitting is komen vast te staan dat het bouwplan ziet op een grotere doorgang tussen
de panden [adres 1] en het in het pand [adres 1] realiseren van een nieuwe keuken. Eisers hebben uiteen gezet - zie r.o. 5 - welke gevolgen het bouwplan voor de woon-/leefomgeving (van [eiser] ) en de bedrijfsmatige activiteiten ( [eiseres] ) heeft / zal hebben.
11. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand gezegd kan worden dat deze
(ruimtelijke) gevolgen van het bouwplan/het primaire besluit voor het woon-/leef-/ ondernemersklimaat van eisers geen gevolgen van enige betekenis (kunnen) zijn en eisers niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moesten worden aangemerkt.
Verweerder heeft sowieso niet kunnen volstaan met de motivering dat eisers enkel bezwaar hebben gemaakt en beroep hebben ingesteld vanwege de aangepaste doorgang vanuit de parkeergarage en daarom geen belanghebbende zijn.
12. Het standpunt van verweerder, dat eisers met betrekking tot het primaire besluit geen
belanghebbende zijn, is dus onvoldoende gemotiveerd en de bezwaren van eisers zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond van eisers slaagt.
Strijd met het bestemmingsplan?
13. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat het winkel-/horecapand van vergunninghoudster onder het overgangsrecht valt. De vraag die dan opkomt is of met het bouwplan de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming, naar de aard en omvang (niet) wordt vergroot.
14. Door verweerder is (in bestreden besluit) in het geheel niet ingegaan op de mogelijke strijd van het bouwplan met het (overgangsrecht van het) bestemmingsplan. Ter zitting is enkel gesteld maar niet onderbouwd door verweerder dat er geen intensivering van het gebruik plaatsvindt. Dat standpunt volgt de rechtbank niet en dat volgt eigenlijk al uit hetgeen de rechtbank over de belanghebbendheid van eisers heeft gezegd.
15. Zoals onder r.o. 11 en 12 is vermeld, is het standpunt van verweerder dat eisers met betrekking tot het primaire besluit geen belanghebbende zijn onvoldoende gemotiveerd. De bezwaren van eisers zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eisers moeten beslissen.
16. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of anderszins het geschil (definitief) te beslechten. Het is aan verweerder om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen. Uit het voorgaande (r.o. 10 en 11) volgt dat verweerder daarbij (vooralsnog) dient uit te gaan van de belanghebbendheid van eisers. Uit het voorgaande volgt ook (r.o. 14) dat verweerder daarbij niet kan volstaan met de constatering dat er geen strijd is met het bestemmingsplan (artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo) en dat er enkel sprake is van een interne verbouwing die vergund kan worden op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo. Verweerder zal in dat verband dus gemotiveerd op de gestelde strijd met het bestemmingsplan (intensivering gebruik) moeten ingaan.
17. Omdat de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank
dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.