ECLI:NL:RBLIM:2022:5163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
ROE 20/2842
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen omgevingsvergunning voor bouwplan in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaren tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor een bouwplan. Eisers, die zich als belanghebbenden beschouwen, hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 18 juni 2020, waarin een omgevingsvergunning werd verleend voor het maken van doorgangen in een winkel-/horecapand. Verweerder stelde dat eisers geen belanghebbenden waren, omdat de interne veranderingen geen gevolgen van betekenis voor hen zouden hebben.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eisers wel degelijk belanghebbenden zijn, omdat zij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, waarbij verweerder gemotiveerd moet ingaan op de gestelde strijd met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt, maar er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres, uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: J.M.G. Vincken).

Als derde partij heeft in deze zaak deelgenomen: Fooddrome B.V., uit Venlo.

(gemachtigde: mr. L.G.W. Godding).

Inleiding

Verweerder heeft aan de derde partij (vergunninghoudster) bij besluit van 18 juni 2020
(het primaire besluit) een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] en anderen tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep van eisers gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , mede namens [eiseres] , de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde en de directeur, [naam directeur] , van vergunninghoudster.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Vergunninghoudster heeft een winkel-/horecapand aan het [adres 1]
te [vestigingsplaats] . Op 21 april 2020 heeft zij een aanvraag voor een omgevingsvergunning gedaan voor het maken van enkele doorgangen in de compartimenteringswand.
1.1.
Bij het primaire besluit is voor het veranderen van het winkel-/horecapand (bouwplan)
een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend. Eisers hebben met anderen bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning. Ze vinden o.a. dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de aanvraag niet volledig is en er niet is getoetst aan parkeernormen en in verband met voorzieningen voor laden en lossen. Eiser [eiser] woont in het pand [adres 2] . [eiseres] exploiteert daar een café-restaurant. De afstand daarvan tot het [adres 1] is ongeveer 80 meter.
1.2.
In het bestreden besluit, dat is gericht aan [eiseres] t.a.v. [eiser]
, heeft verweerder de bezwaren die mede namens anderen zijn ingediend tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder vindt dat de bezwaarmakers niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. De interne verandering van de panden [adres 1] heeft volgens verweerder geen gevolgen van enige betekenis voor het bedrijf van [eiser] . Uit het bezwaarschrift en de toelichting tijdens de hoorzitting blijkt volgens verweerder dat eiseres en anderen met de bezwaren wensen te bewerkstelligen dat ter plaatse van het pand [adres 1] alsnog een rechtstreekse doorgang wordt gemaakt van de parkeergarage naar dit plein. Dat doel kan niet bereikt worden door het weigeren van de aangevraagde omgevingsvergunning.

Beoordeling door de rechtbank

Wie mocht in beroep komen?
2. De rechtbank beoordeelt eerst (ambtshalve) het formele punt wie (van de eisers) in
beroep mag komen.
3. De rechtbank vindt dat zowel [eiser] als [eiseres]
in beroep mogen komen. Zij komt tot dat oordeel omdat in de aanhef van het bezwaarschrift is vermeld dat [eiser]
mede namensbezwaar maakt tegen het primaire besluit: hij heeft dus ook zelf bezwaar gemaakt en niet alleen namens [eiseres] . Ook heeft [eiser]
mede namensberoep ingesteld. Hij is dus beroepsgerechtigd. Datzelfde geldt volgens de rechtbank voor [eiseres] en daarmee volgt zij niet het standpunt van vergunninghoudster dat [eiser] in rechte niet mag vertegenwoordigen. Voor zover, anders dan vergunninghoudster stelt, de overgelegde volmacht van de andere vennoot (de echtgenote van [eiser] ) daarvoor niet al voldoende is, dan volgt dat volgens de rechtbank uit het feit dat [eiser] al vaker bij deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) procedures namens [eiseres] heeft gevoerd en in dat verband de procesbevoegdheid steeds is aangenomen. De rechtbank ziet, zoals ter zitting ook al aangegeven, geen redenen daar nu anders over te oordelen.
De ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers
4. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of verweerder - vergunninghoudster volgt zijn
standpunt - in het bestreden eisers (de rechtbank rekent hen tot de bezwaarmakers op grond van r.o. 3) terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij geen belanghebbende zijn.
5. Eisers hebben in het bezwaarschrift tegen het primaire besluit en in het
beroepschrift tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de verleende omgevingsvergunning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan is verleend. Er is - kort gezegd - sprake van een veel intensiever en grootschaliger gebruik van de keuken waardoor er sprake is van een productiebedrijf met meer laad- en losbewegingen in de buurt en daar ook parkeerproblemen kunnen ontstaan. Volgens eisers is er strijd met de artikelen 7.1 (Gemengd-Nader uit te werken (GD-U) en 25.3 (overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik) van het bestemmingsplan Q4 van de gemeente Venlo (bestemmingsplan). De belangen van omwonenden en aanliggende bedrijven zijn in dat verband volgens hen niet meegewogen. Eisers behoren daartoe en zijn belanghebbende bij het primaire en het bestreden besluit.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft
onvoldoende gemotiveerd waarom eisers geen belanghebbende zijn / geen gevolgen van enige betekenis (kunnen) ondervinden van het vergunde bouwplan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen van dit oordeel zijn. Zij vermeldt eerst een aantal relevante regels.
Wettelijk kader
7. In artikel 8.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een
belanghebbende tegen een besluit beroep kan in stellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eisers zijn als belanghebbende bij het primaire besluit aan te merken als zij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij die gevolgen geen gevolgen van enige betekenis zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205, r.o. 7).
Artikel 2.10 van de Wabo, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (…);
b. (…);
c: de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.”
Artikel 25.3 van het bestemmingsplan bepaalt: “Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.”
Toegang tot de rechter
8. Uit artikel 2.10 van de Wabo volgt dat bij een vergunningaanvraag voor de activiteit
bouwen dient te worden getoetst of het te (ver)bouwen bouwwerk past binnen de ter plaatse geldende bestemming en de daarbij behorende bouwregels en gebruiksregels. Dit betekent dat een belanghebbende, die ten aanzien van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen stelt dat het voorgenomen gebruik in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming, in rechte tegen deze omgevingsvergunning moet kunnen opkomen en in het bezwaar tegen deze omgevingsvergunning moet worden ontvangen.
9. De rechtbank gaat hierna zowel in op de belanghebbendheid van eisers als de strijd met
het bestemmingsplan.
Zijn eisers belanghebbend?
10. Ter zitting is komen vast te staan dat het bouwplan ziet op een grotere doorgang tussen
de panden [adres 1] en het in het pand [adres 1] realiseren van een nieuwe keuken. Eisers hebben uiteen gezet - zie r.o. 5 - welke gevolgen het bouwplan voor de woon-/leefomgeving (van [eiser] ) en de bedrijfsmatige activiteiten ( [eiseres] ) heeft / zal hebben.
11. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand gezegd kan worden dat deze
(ruimtelijke) gevolgen van het bouwplan/het primaire besluit voor het woon-/leef-/ ondernemersklimaat van eisers geen gevolgen van enige betekenis (kunnen) zijn en eisers niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moesten worden aangemerkt.
Verweerder heeft sowieso niet kunnen volstaan met de motivering dat eisers enkel bezwaar hebben gemaakt en beroep hebben ingesteld vanwege de aangepaste doorgang vanuit de parkeergarage en daarom geen belanghebbende zijn.
12. Het standpunt van verweerder, dat eisers met betrekking tot het primaire besluit geen
belanghebbende zijn, is dus onvoldoende gemotiveerd en de bezwaren van eisers zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond van eisers slaagt.
Strijd met het bestemmingsplan?
13. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat het winkel-/horecapand van vergunninghoudster onder het overgangsrecht valt. De vraag die dan opkomt is of met het bouwplan de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming, naar de aard en omvang (niet) wordt vergroot.
14. Door verweerder is (in bestreden besluit) in het geheel niet ingegaan op de mogelijke strijd van het bouwplan met het (overgangsrecht van het) bestemmingsplan. Ter zitting is enkel gesteld maar niet onderbouwd door verweerder dat er geen intensivering van het gebruik plaatsvindt. Dat standpunt volgt de rechtbank niet en dat volgt eigenlijk al uit hetgeen de rechtbank over de belanghebbendheid van eisers heeft gezegd.
Conclusie en gevolgen
15. Zoals onder r.o. 11 en 12 is vermeld, is het standpunt van verweerder dat eisers met betrekking tot het primaire besluit geen belanghebbende zijn onvoldoende gemotiveerd. De bezwaren van eisers zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eisers moeten beslissen.
16. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of anderszins het geschil (definitief) te beslechten. Het is aan verweerder om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen. Uit het voorgaande (r.o. 10 en 11) volgt dat verweerder daarbij (vooralsnog) dient uit te gaan van de belanghebbendheid van eisers. Uit het voorgaande volgt ook (r.o. 14) dat verweerder daarbij niet kan volstaan met de constatering dat er geen strijd is met het bestemmingsplan (artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo) en dat er enkel sprake is van een interne verbouwing die vergund kan worden op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo. Verweerder zal in dat verband dus gemotiveerd op de gestelde strijd met het bestemmingsplan (intensivering gebruik) moeten ingaan.
17. Omdat de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank
dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eisers;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 juli 2022.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.