Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De vordering van de officier van justitie
3.De beoordeling
- [verdachte] geniet volgens zijn eigen verklaring geen (legale) inkomsten;
- het aangetroffen geld betreft een zeer hoog bedrag aan contanten, wat op zichzelf een witwasindicator is (en daarmee bijdraagt aan het vermoeden van criminele herkomst);
- een belangrijk deel van het geld bestond uit briefjes van 500 euro, eveneens een witwasindicator;
- het geld is aangetroffen nadat de veroordeelde het juist wilde verbergen voor de politie, door het te verstoppen in kleren van kinderen en vrouwen en in een vuilniscontainer;
- [verdachte] had op de dag dat het geld werd aangetroffen (nog altijd) contacten met mensen die worden verdacht van de productie of in-/uitvoer van harddrugs, waaronder een persoon die kort na zijn bezoek aan verdachte in Spanje is gearresteerd wegens de invoer van 69 kilo grondstoffen voor harddrugs, terwijl het DNA van vermoedelijk die persoon op een geldelastiek bij [verdachte] is aangetroffen, wat weer doet vermoeden dat het geld van die persoon afkomstig is;
- [verdachte] is zelf verdachte in een andere zaak, waarin hij in voorlopige hechtenis is genomen, en waarin de ernstige bezwaren de verdenking betreffen dat hij betrokken is bij de invoer van een zeer grote hoeveelheid grondstoffen voor harddrugs;
- bij [verdachte] is een schietklaar vuurwapen aangetroffen, naar de politierechter begrijpt omdat hij zich moet verdedigen tegen aanslagen – ook dat duidt erop dat [verdachte] tot op de dag vandaag in een crimineel milieu verkeert.
4.Het wettelijke voorschrift
5.De beslissing
- stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
- legt [verdachte] de verplichting op tot
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.