ECLI:NL:RBLIM:2022:5235

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
03/060686-19 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot verdachte en bewijsvermoeden van criminele herkomst van geld

In deze zaak heeft de politierechter op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de verdachte, geboren in 1957 en wonende te Schinveld. De vordering van de officier van justitie betrof het vaststellen van het bedrag van € 93.300,- als wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de verdachte zou hebben verkregen uit andere strafbare feiten dan waarvoor hij was veroordeeld. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en softdrugs, gepleegd op 12 maart 2019. De politierechter heeft vastgesteld dat het aangetroffen geld grotendeels uit nieuwere bankbiljetten bestond, wat het bewijsvermoeden van criminele herkomst versterkt. De verdediging voerde aan dat het geld afkomstig was uit historisch vermogen, maar dit verweer werd verworpen omdat de verdachte geen aannemelijke verklaring kon geven voor de herkomst van het geld. De politierechter concludeerde dat de officier van justitie voldoende bewijs had geleverd dat het geld afkomstig was van andere misdrijven en legde de verdachte de verplichting op tot betaling van het geschatte bedrag aan de staat. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/060686-19 OWV
tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Uitspraak van de politierechter d.d. 8 juli 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is voor het eerst inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juli 2021. Het onderzoek ter terechtzitting is destijds voor bepaalde tijd geschorst tot de zitting van 6 september 2021. Het onderzoek werd hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op 23 juli 2021 bevond. Het onderzoek ter terechtzitting werd opnieuw geschorst, ditmaal voor onbepaalde tijd. Op 24 juni 2022 is het onderzoek hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op 6 september 2021 bevond. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/060686-19. Op 8 juli 2022 heeft de politierechter eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 93.300,-.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld. Er zouden voldoende aanwijzingen bestaan dat deze andere feiten door [verdachte] zijn begaan.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is conform hetgeen hierboven is vermeld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit conform de ter zitting overgelegde pleitnota tot afwijzing van de vordering ontneming. De raadsman voert aan dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen vaststellen dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. De feiten waarvoor veroordeling in de lijn der verwachtingen ligt, hebben geen wederrechtelijk verkregen voordeel opgeleverd. Daarnaast zijn er geen, thans onvoldoende, aanwijzingen dat [verdachte] andere strafbare feiten heeft begaan waaruit wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen.
3.3
Het oordeel van de politierechter
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 8 juli 2022 is [verdachte] veroordeeld wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en een stroomstootwapen alsmede het aanwezig hebben van softdrugs, gepleegd op 12 maart 2019.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2
Het bewijs [1]
De politierechter wijst op de hieronder in cursief opgenomen bewijsmiddelen, die gelijk zijn aan de bewijsmiddelen in het voormelde vonnis.
Op 4 januari 2019 zijn in Spanje enkele verdachten van drugssmokkel aangehouden. Naar aanleiding van het onderzoek dat daartoe leidde, heeft de Duitse politie een Europees onderzoeksbevel (EOB) uitgevaardigd. [2] Daarin is vermeld:
“Het EOB dient voor het verkrijgen van bewijsmiddelen in een lopend onderzoek van het
arrondissementsparket Würzburg tegen tenminste drie betrokkenen, die zich op 04-01-2019 naar de aangegeven plaatsen in Nederland hebben begeven om daar transacties in verdovende middelen af te handelen. De verdachten konden uiteindelijk op 05-01-2019 in Spanje worden gearresteerd, waarbij 69 kilogram MDMA in beslag werd genomen. In zoverre dient te worden vermoed dat de verdachten de verdovende middelen in Nederland op de genoemde plaatsen hebben gekocht. Als er nog langer wordt gewacht bestaat het risico dat er bewijsmiddelen verloren gaan. De verdachten maken deel uit van een internationaal opererend netwerk. Er dient van te worden uitgegaan dat de drugsvondst en de daarop volgende aanhouding reeds binnen de betreffende kringen de ronde heeft gedaan.”
In het EOB wordt de Nederlandse politie verzocht om een aantal plaatsen te doorzoeken, waaronder de woning van [verdachte] aan de [adres] in Schinveld. In een nadere toelichting wordt uiteen gezet dat er een drugsnetwerk bestaat waarin [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en [naam 7] [naam 4] opereren. De werkwijze zou inhouden, dat zij drugs kopen in Nederland en doorverkopen in Duitsland en Spanje. [naam 1] verzamelde geld voor de aankoop en [naam 3] had de contacten in de Nederlandse drugsscene. Volgens de Duitse politie zijn [naam 3] en [naam 1] op 4 januari 2019 van Duitsland naar Eindhoven, Weert en Heerlen gereden om daar drugs in te kopen. Het zou onder meer gaan om 69 kilogram MDMA. [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] zouden met twee auto’s naar [naam 3] ’ woning en de woning van [naam 4] in [plaats] , Spanje zijn gereden en hebben daar waarschijnlijk drugs uitgeladen. Daarna zijn [naam 1] en [naam 4] doorgereden en vlak voor Madrid aangehouden. Op dat moment zijn de 69 kilogram MDMA in hun auto aangetroffen. Voordat op 4 januari 2019 de reis naar Spanje werd aangevangen, zijn [naam 4] en [naam 3] naar Schinveld gereden waar zij [verdachte] vanaf omstreeks 16.00 uur in zijn woning korte tijd hebben bezocht. Tot zover de informatie van de Duitse politie.
De woning van [verdachte] in Schinveld, gemeente [naam 6] , is onderzocht op 12 maart 2019. [3] Voorafgaand aan de doorzoeking gebeurde het navolgende. Toen de rechter-commissaris en de politiemensen bij het gesloten toegangshek van het perceel [adres] te Schinveld stonden, kwam vanaf het perceel een personenauto naar het hek. Het was een Mercedes op naam [naam 5] , de partner van [verdachte] . Zij bestuurde de auto. Verder zaten er in deze auto twee minderjarige meisjes. Toen zij bij het hek aankwamen, heeft de rechter-commissaris aan de bestuurster het doel van zijn komst verteld. Daarop is de bestuurster terug naar de woning gelopen. De twee meisjes bleven bij het toegangshek. Bij het vervolgens betreden van de woning viel het een verbalisant op dat er één biljet van € 500,- op de grond achter de bank lag. Vervolgens zijn [verdachte] , [naam 5] en de twee meisjes gefouilleerd en bleken ze allen, met uitzondering van [verdachte] , pakken bankbiljetten in de kleding te hebben verstopt. [4] Verder is ongeveer € 5.000,- aangetroffen in een vuilnisbak. [5] Bij zijn verhoor heeft [verdachte] gezegd dat hij op die manier het geld uit handen van de politie wilde houden omdat hij bang was dat het anders in beslag zou worden genomen en het mogelijk lange tijd zou duren voordat hij het weer terugkreeg. [6] In totaal is op € 93.300,- conservatoir beslag gelegd. [7] Op een van de elastieken die om de bankbiljetten zaten is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat van [naam 2] kan zijn. [8]
In de woonkamer bevond zich een sokkel met hierop een kunstvoorwerp. In de sokkel was een ruimte waarin een voor gebruik gereed (doorgeladen) vuurwapen lag. Elders in de woonkamer lag een wapenonderhoudset met een holster dat qua afmeting geschikt zou zijn voor dit wapen. Er zaten twee patronen in de loop van het vuurwapen. Het betrof hier twee patronen kaliber .38 S&B. Na onderzoek bleek dit wapen een pistool te zijn van de Duitse wapenfabrikant Rohm, model Derringer, kaliber .38 Special, te categoriseren als een vuurwapen van categorie III onder 1, als bedoeld in artikel 2, lid 1 van de Wet wapens en munitie. De patronen in het vuurwapen zijn categorie III munitie. [9] Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 15 maart 2019 heeft [verdachte] verklaard: “Het pistool was van mij, omdat men mij ooit beschoten heeft”.
Verder werd in de woning een stroomstootwapen aangetroffen. [10] Dit wapen is onderzocht en is gecategoriseerd als voorwerp waarmee personen door een elektrische stroomstoot weerloos kunnen worden gemaakt of pijn toegebracht en daarmee als een wapen in
de zin van artikel 2, lid 1, Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie.
Tenslotte zijn er drugs in de woning aangetroffen en door middel van een MMC-test positief getest op thc. [11] In een Marlborodoos bevond zich 28,2 gram hennep. In een tas nog eens 282,4 gram hennep. [12] In de woonkamer zijn nog enkele kleinere hoeveelheden hennep aangetroffen van 8 en 13,5 gram [13] , een sealbag met 12,8 gram hennep [14] , alsmede een blokje van 13,5 gram hasj. [15] In de kelderruimte van de woning werden enkele goederen aangetroffen die volgens het onderzoeksteam passen bij het knippen en verpakken van hennep. Er werd een witte plastictas met hierin sealbags aangetroffen. Tevens werden er diverse soorten knipscharen aangetroffen waarvan bij de politie ambtshalve bekend is dat deze scharen veelvuldig gebruikt worden bij het knippen van henneptoppen. Op de knipkanten bevond zich een groene aanslag. [16]
Voorts is van belang dat onderzoek is uitgevoerd naar de bankbiljetten, waarover apart is gerelateerd. Hieruit is onder meer gebleken dat het in beslag genomen geld, met een totale waarde van € 93.300,-, onder meer bestond uit 86 bankbiljetten van € 500,-. Meer dan een kwart van de bankbiljetten is nog onderzocht en daarvan is vastgesteld, dat bijna 90 % stamt uit series van ná 2010. [17]
Ten slotte heeft [verdachte] verklaard dat hij geen inkomen heeft maar dat hij leeft van zijn vermogen. [18]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de politierechter van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van (andere) misdrijven voordeel heeft gekregen, om de hierna onder 3.3.3. nader uitgewerkte redenen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De politierechter zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 93.300,-. Hiertoe overweegt hij het volgende.
Uit artikel 36e, derde lid, Wetboek van strafrecht volgt, dat de officier van justitie aannemelijk dient te maken dat [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit andere misdrijven dan het misdrijf waarvoor hij is veroordeeld, en dient hij daartoe omstandigheden aan te voeren. In het geval hij daarin slaagt, kan een bewijsvermoeden ontstaan, dat door [verdachte] weerlegd kan worden. Dit is een andere situatie dan die bij een verdenking van witwassen, anders dan door de verdediging betoogd. Ook bij witwassen kan sprake zijn van een aanvankelijk vermoeden dat [verdachte] gelden heeft witgewassen. In dat geval kan [verdachte] volstaan met het geven van een aannemelijke, concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld waarna, in het geval de verklaring van [verdachte] aan die eisen voldoet, op het openbaar ministerie de taak rust om die verklaring te falsifiëren. In dit geval echter, waarin het gaat om profijtontneming, kan [verdachte] mogelijk niet volstaan met het geven van een dergelijke verklaring, maar kan van hem een verdergaande onderbouwing van zijn alternatieve verklaring worden gevraagd. Uitgangspunt is immers een verdeling van de bewijslast tussen het OM en de betrokkene op redelijke en billijke wijze.
De politierechter stelt voorop dat het openbaar ministerie aannemelijk heeft gemaakt dat het gevonden geld afkomstig is van andere misdrijven dan waarvoor [verdachte] wordt veroordeeld. Uit een aantal omstandigheden, tezamen genomen, volgt immers een bewijsvermoeden dat het geld afkomstig is uit andere misdrijven:
  • [verdachte] geniet volgens zijn eigen verklaring geen (legale) inkomsten;
  • het aangetroffen geld betreft een zeer hoog bedrag aan contanten, wat op zichzelf een witwasindicator is (en daarmee bijdraagt aan het vermoeden van criminele herkomst);
  • een belangrijk deel van het geld bestond uit briefjes van 500 euro, eveneens een witwasindicator;
  • het geld is aangetroffen nadat de veroordeelde het juist wilde verbergen voor de politie, door het te verstoppen in kleren van kinderen en vrouwen en in een vuilniscontainer;
  • [verdachte] had op de dag dat het geld werd aangetroffen (nog altijd) contacten met mensen die worden verdacht van de productie of in-/uitvoer van harddrugs, waaronder een persoon die kort na zijn bezoek aan verdachte in Spanje is gearresteerd wegens de invoer van 69 kilo grondstoffen voor harddrugs, terwijl het DNA van vermoedelijk die persoon op een geldelastiek bij [verdachte] is aangetroffen, wat weer doet vermoeden dat het geld van die persoon afkomstig is;
  • [verdachte] is zelf verdachte in een andere zaak, waarin hij in voorlopige hechtenis is genomen, en waarin de ernstige bezwaren de verdenking betreffen dat hij betrokken is bij de invoer van een zeer grote hoeveelheid grondstoffen voor harddrugs;
  • bij [verdachte] is een schietklaar vuurwapen aangetroffen, naar de politierechter begrijpt omdat hij zich moet verdedigen tegen aanslagen – ook dat duidt erop dat [verdachte] tot op de dag vandaag in een crimineel milieu verkeert.
Om het bewijsvermoeden te weerleggen, heeft [verdachte] aangevoerd dat hij in 2010 een regeling met de overheid is overeengekomen, onder meer betreffende zijn vermogen en dat hij van dat vermogen leeft. Volgens [verdachte] is het aangetroffen geld daaruit afkomstig. Die weerlegging volstaat niet, om de navolgende redenen.
In de eerste plaats past het niet bij het aanvankelijke uitgavenpatroon dat er nog steeds een aanzienlijke hoeveelheid geld zoals in beslag genomen beschikbaar zou zijn. Daaraan doet niet af dat de verdediging een staatje heeft overgelegd waarin de administrateur van [verdachte] een steeds afnemende jaarlijkse onttrekking vermeldt, waaruit zou volgen dat er aanvankelijk in een jaar ongeveer € 147.000,- euro was verteerd en in de jaren daarna eerst € 50.000,- en daarna zelfs 30.000 euro per jaar. De politie vermeldt in een proces-verbaal van bevindingen dat volgens de belastingaangiftes van [verdachte] zijn vermogen van ruim € 2,7 miljoen in 2000 zou zijn geslonken naar € 735.000 eind 2010, [19] wat correspondeert met een jaarlijkse vertering van ongeveer €200.000,- per jaar (en in dat licht is schraalhans keukenmeester bij een besteedbaar bedrag van € 30.000,- per jaar). Hoe dan ook is het weinig aannemelijk dat de administrateur enig zicht heeft op de daadwerkelijke onttrekking, nu het kennelijk zou gaan om bedragen in contanten en [verdachte] weigert mee te delen over welke bedragen aan geld in contanten hij nog beschikt of waar zijn geld zich bevindt, terwijl voor zover bekend niemand enig zicht heeft op het uitgavenpatroon van de verdachte. Dat wringt temeer daar [verdachte] er geen verklaring voor heeft gegeven waarom hij op het moment van de inval een zo groot deel van zijn vermogen, bijna een ton, in zijn woning had liggen, blijkbaar niet veilig in een kluis maar zodanig bij de hand dat het in korte tijd kon worden verstopt in kleding en een vuilcontainer. Het gaat om een bedrag waar hij naar eigen zeggen 3 jaar van zou kunnen leven.
In de tweede plaats blijkt uit onderzoek dat een belangrijk deel van de aangetroffen bankbiljetten dateert na (ruim) na de schikking in 2010. Dat duidt op zijn minst op een aanvullende bron van inkomsten. Namens [verdachte] is aangevoerd dat het onderzoek, waaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de bankbiljetten van na 2010 is, die gevolgtrekking niet kan dragen omdat er een te beperkte en mogelijk niet-aselecte steekproef heeft plaatsgevonden. Die analyse deelt de politierechter niet: er is betrekkelijk grondig gekeken hoe de bankbiljettenverzameling is opgebouwd en er zijn geen aanwijzingen dat er (bijvoorbeeld) bij het uitvoeren van het onderzoek bankbiljetten zijn geselecteerd waardoor een onjuiste uitkomst is verkregen.
Voorts heeft [verdachte] naar voren gebracht dat hij ook wel geld uitleende en dat dan in andere bankbiljetten terug kreeg en dat daarmee het voorhanden hebben van nieuwe bankbiljetten verklaard kan worden. Deze verklaring is echter op geen enkele manier onderbouwd of concreet gemaakt, nog daargelaten dat deze transacties zich kennelijk eveneens met contant geld en zonder kenbare overeenkomsten van lening zouden hebben afgespeeld, wat alweer een aanwijzing kan zijn voor een criminele herkomst of bestemming van het geld. In dat verband wordt opgemerkt dat de strafbare feiten waar [verdachte] voordeel aan ontleent niet door hemzelf hoeven te zijn begaan (HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:686; HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1444).
Een tweede alternatieve verklaring voor de herkomst van nieuwe bankbiljetten die namens [verdachte] naar voren is gebracht, is dat deze afkomstig zijn van het wisselen bij het doen van boodschappen. Ook die verklaring is niet controleerbaar of onderbouwd en biedt daarom, mede gelet op de zeer grote hoeveelheden (nieuwe) bankbiljetten van 20 euro – het zijn er letterlijk honderden - onvoldoende verklaring.
De slotsom is dat de officier van justitie aannemelijk heeft gemaakt dat het in beslag genomen geld is verkregen door andere misdrijven dan het misdrijf waarvoor [verdachte] is veroordeeld. [verdachte] heeft tegen het boven beschreven bewijsvermoeden te weinig ingebracht om dit vermoeden te kunnen weerleggen. Hij is veroordeeld wegens het bezit van een vuurwapen en daarmee is voldaan aan de eis dat het een misdrijf betreft waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Aangezien [verdachte] het bewijsvermoeden dat het in beslag genomen geld uit misdrijven afkomstig is niet heeft kunnen weerleggen en er in hetgeen [verdachte] heeft aangevoerd geen aanleiding is te vinden om onderscheid te maken tussen criminele winsten en eventuele legale winsten/vermogensrestanten, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op de waarde van de in beslag genomen bankbiljetten.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De politierechter zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 93.300,- aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De politierechter:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Deze uitspraak is gewezen door mr. R. Verkijk, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.J.A.P. Merk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer PL 2430-2019034951, gesloten d.d. 1 september 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 402.
2.Europees onderzoeksbevel, p. 54.
3.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 83.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124.
5.Kennisgeving van inbeslagname, p. 353.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 96.
7.Kennisgeving handhaving beslag aan [verdachte] van 2 juli 2021.
8.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel, niet doorgenummerd, van 4 maart 2021, bijlage 4 (
9.Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 158.
10.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 289.
11.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 83.
12.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 228.
13.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 285.
14.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 289.
15.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 287.
16.Proces-verbaal hennepknipscharen/seal bags, p. 236.
17.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel, niet doorgenummerd, van 4 maart 2021, p. 9 en bijlage 6.
18.Verhoor van verdachte, p. 100.
19.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen inzake wederrechtelijk verkregen voordeel, niet doorgenummerd, van 4 maart 2021, p. 10.