ECLI:NL:RBLIM:2022:5284

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1183
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vreba Melkvee CV en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. Verweerder had verzoekster een last onder dwangsom opgelegd voor het zonder omgevingsvergunning realiseren van foliebassins en sleufsilo's op haar bedrijf. Verzoekster had hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat er onduidelijkheid bestond over de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten (GS) in deze kwestie. Hoewel verweerder had aangegeven de begunstigingstermijn te willen verleggen tot het moment dat een besluit op de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) was genomen, was niet duidelijk of deze bereidheid daadwerkelijk bestond.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de begunstigingstermijn van de aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom te verlengen tot 1 december 2022. Dit besluit is genomen met inachtneming van de verwachte termijn voor de afhandeling van de vvgb, die rond september/oktober 2022 zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden en verweerder is veroordeeld tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster. De uitspraak is mondeling gedaan en een afschrift is op 12 juli 2022 aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1183

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

6 juli 2022 in de zaak tussen

Vreba Melkvee CV, uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft met het besluit van 14 december 2021 verzoekster een last onder dwangsom opgelegd voor de op haar bedrijf, gelegen aan de [adres] in [plaats] , buiten het bouwvlak en zonder omgevingsvergunning gerealiseerde foliebassins en sleufsilo, alsmede voor melkverwerking tot room en lactoferrine. Met het bestreden besluit van 9 mei 2022 op het bezwaar van verzoekster is verweerder bij dit besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] [naam 2] en [naam 3] namens verzoekster en de gemachtigde van verzoekster. Verweerder was niet aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verlengt de begunstigingstermijn van de aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom tot
1 december 2022;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster.
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering. Bij brief van
21 juni 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat Gedeputeerde Staten (GS) heeft verzocht om een besluit te nemen omtrent de verklaring van geen bedenkingen (vvgb), naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster aan GS om een omgevingsvergunning te verlenen voor de IPPC installatie (lactoferrinefabriek). Hieruit blijkt volgens verweerder dat GS deze aanvraag in behandeling heeft genomen en zich voor wat betreft de vergunningverlening vooralsnog het bevoegde gezag acht. Als gevolg hiervan wacht verweerder de procedure van de vvgb af en heeft verweerder aangegeven de begunstigingstermijn te verleggen naar het moment dat een besluit genomen is op de vvgb.
2. Naar aanleiding van deze brief heeft de griffie van de rechtbank verweerder gevraagd naar de te verwachten termijn voor de afhandeling van de vvgb. Hierop is telefonisch aangegeven dat de vvgb in september/oktober 2022 te verwachten valt.
3. Voor de zitting is, nadat bleek dat verweerder zich niet had gemeld, door de griffier contact opgenomen met een medewerkster van de gemeente Venray en is gevraagd of verweerder de toezegging kon doen om de begunstigingstermijn twee maanden te laten voortduren nadat een besluit over de vvgb is genomen. Afgesproken was dat de medewerkster dit zou navragen en dat de griffier hierover na tien minuten zou terugbellen. Ter zitting is in het bijzijn van verzoekster geprobeerd de medewerkster terug te bellen op het door haar opgegeven telefoonnummer, maar er werd niet opgenomen. Hierna heeft de voorzieningenrechter besloten mondeling uitspraak te doen.
4. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat hij op dit moment geen uitspraak doet over de (handhavings-/vergunningverlenings)bevoegdheid van GS. Daarover bestaat, zoals op zitting besproken, nog te veel onduidelijkheid mede gezien in het licht van het tijdstip van het nemen van het primaire en het bestreden besluit. De voorzieningenrechter gaat vooralsnog uit van de bevoegdheid van verweerder.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat niet gebleken is of verweerder bereid is de begunstigingstermijn te verleggen tot twee maanden ná het besluit op de vvgb. Uit de gedingstukken is gebleken dat verweerder de begunstigingstermijn heeft verlegd naar het moment dat een besluit is genomen op de vvgb. Ervan uitgaande dat het besluit omtrent de vvgb rond september/oktober 2022 te verwachten valt, zou dit betekenen dat op dat moment de begunstigingstermijn eindigt en er terstond dwangsommen worden verbeurd. Gelet hierop vindt de voorzieningenrechter het redelijk om de door verweerder verlegde begunstigingstermijn met twee maanden, zijnde dezelfde termijn die verweerder in het primaire en het bestreden besluit heeft gehanteerd, te verlengen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de begunstigingstermijn voor de aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom van € 10.000,- per week, tot een maximum van € 100.000,- die verzoekster verbeurt indien (na afloop van de begunstigingstermijn) de sleufsilo en foliebassins niet zijn verwijderd en de melkverwerking niet is gestaakt, wordt verlengd tot
1 december 2022. Deze datum staat vast en blijft onveranderd, ook indien het besluit op de gevraagde vvgb eerder dan eind oktober 2022 wordt genomen en/of indien mocht blijken dat geen vvgb nodig is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 juli 2022

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.