In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats. Eiseres had op 15 april 2021 een aanvraag ingediend, die door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 14 oktober 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 11 juli 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk was. De Wegenverkeerswet en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer geven verweerder de bevoegdheid om een verkeersbesluit te nemen en daarbij een gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen. De rechtbank benadrukte dat verweerder een ruime beleidsruimte heeft en dat de rechtbank terughoudend moet toetsen of het besluit van verweerder de toets van redelijkheid kan doorstaan. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, zoals vastgelegd in de Beleidsregels aanleg algemene en individuele invalidenparkeerplaatsen 1999, niet onredelijk was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de loopafstand van 50 meter, zoals door eiseres aangegeven, niet in geschil was en dat de parkeerdruk in de straat lager was dan 80%. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag goed te keuren, gezien de verkeersveiligheid en de lage parkeerdruk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.