ECLI:NL:RBLIM:2022:5547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1231
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van bouwhoogte bij recreatieve verblijfsaccommodaties

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 juli 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Camping Vinkenhof V.O.F. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul. Het college had de camping gelast om drie verblijfsaccommodaties, die buiten het bouwvlak waren gelegen, te verwijderen of aan te passen, omdat deze niet voldeden aan de maximale bouwhoogte van 5 meter zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 7 juli 2022 is besproken of de verblijfsaccommodaties als 'trekkershutten' konden worden gekwalificeerd, wat zou betekenen dat een hoogte van maximaal 5 meter was toegestaan. Verweerder gaf aan dat de accommodaties als trekkershutten konden worden aangemerkt als bepaalde voorzieningen, zoals een vaatwasser en tv, werden verwijderd. Verzoekster heeft aangegeven deze aanpassingen te zullen doen om een dwangsom te voorkomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu partijen overeenstemming hadden bereikt over hoe de overtreding kon worden weggenomen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de voorzieningenrechter veroordeelde verweerder wel tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1231
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Camping Vinkenhof V.O.F., te Schin op Geul, verzoekster

(gemachtigde: mr. J.H.P. Hardy),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul, verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] )

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster gelast om binnen zes weken na de uitreiking van het besluit drie verblijfsaccommodaties te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel zodanig aan te passen en aangepast te houden zodat deze voldoen aan artikel 25.2.3, eerste lid, onder e, van de planregels. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 1.500,- per week met een maximum van € 15.000,-.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen [naam 5] en [naam 6] die zich als derde-belanghebbenden hebben gesteld.

Overwegingen

Formele vereisten
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster de onverwijlde spoed genoegzaam hebben aangetoond nu de sloop dan wel aanpassing van de verblijfsaccommodaties onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Waar gaat het over in deze zaak?
5. Verzoekster exploiteert Camping Vinkenhof in Schin op Geul. Op het adres [adres] waar verzoekster is gevestigd, heeft verzoekster drie verblijfsaccommodaties (‘jachthutten’) gerealiseerd.
6. Ter plekke geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012” (hierna: het bestemmingsplan) met de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – kampeerterrein 2’.
6.1.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein 2' gelden ingevolge artikel 25.2.3 van het bestemmingsplan de volgende regels:
gebouwen, sanitaire voorzieningen, één bestaande bedrijfswoning per recreatieve voorziening worden uitsluitend in het bouwvlak gebouwd;
het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 12,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
e goothoogte van gebouwen mag maximaal 7,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
buiten het bouwvlak mogen gebouwen die desgewenst kunnen worden verplaatst ten behoeve van recreatief nachtverblijf worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf maximaal 3,80 meter mag bedragen;
2. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf maximaal 70 m² mag bedragen;
3. het bouwwerk enkel in stand wordt gehouden tijdens het kampeerseizoen (15 maart tot en met 1 november);
bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd, waarvan de hoogte maximaal 5,00 meter mag bedragen, met dien verstande dat:
1. de hoogte van palen, masten en verlichting maximaal 8,00 meter mag bedragen;
2. de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 meter mag bedragen;
3. de oppervlakte van kampeermiddelen ten dienste van de bestemming: toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes een oppervlakte van maximaal 30 m² mag bedragen.
6.2.
De drie verblijfsaccommodaties in kwestie zijn buiten het bouwvlak gelegen.
7. Voorafgaand aan de zitting spitste het geschil in de stukken zich toe op de vraag of de verblijfsaccommodaties onder sub e of sub f van artikel 25.2.3 van het bestemmingsplan vielen. Verweerder was van mening dat artikel 25.2.3, onder e, van het bestemmingsplan van toepassing was, waardoor slechts een hoogte was toegestaan van maximaal 3,80 meter, terwijl de verblijfsaccommodaties 4,90 meter hoog waren en er aldus sprake was van een overtreding. Verzoekster is van mening dat er sprake is van ‘trekkershutten’ als bedoeld onder artikel 25.2.3, onder f, van het bestemmingsplan én dat daaruit volgt dat er een hoogte is toegestaan van maximaal 5 meter.
Gewijzigd standpunt ter zitting
8. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het begrip “trekkershutten” weliswaar foutief is opgenomen in artikel 25.2.3, onder f, sub 3, van het bestemmingsplan omdat een trekkershut altijd een gebouw zal zijn, maar dat dit niet aan verzoekster kan worden toegerekend. Verweerder heeft daarom aangegeven dat als de verblijfsaccommodatie kan worden aangemerkt als een trekkershut, deze maximaal 5 meter hoog mag zijn gezien artikel 25.2.3 onder f van het bestemmingsplan.
8.1.
Trekkershutten zijn in artikel 1.164 van het Bestemmingsplan gedefinieerd als bouwwerken aan te merken recreatieve onderkomens, ingericht voor korte verblijven, uitgerust met eenvoudige voorzieningen.
8.2.
Het geschil spitste zich daarmee ter zitting toe op de vraag of de verblijfsaccommodaties in kwestie als ‘trekkershutten’ zijn te kwalificeren, en op welke wijze een eventuele overtreding (voor zover het niet om trekkershutten zou gaan) ongedaan gemaakt zou kunnen worden.
Oplossing bereikt
9. Desgevraagd heeft verweerder te kennen gegeven dat als de vaatwasser en tv uit de verblijfsaccommodaties worden verwijderd deze door hem worden aangemerkt als trekkershutten, waardoor er geen sprake meer is van overtreding. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dit schriftelijk te bevestigen aan verzoekster.
10. In reactie daarop heeft verzoekster aangegeven de vaatwasser en tv zo snel mogelijk uit de verblijfsaccommodatie te gaan verwijderen, zodat er geen dwangsom wordt verbeurd.
11. Verweerder heeft te kennen gegeven dat het voorgaande niet leidt tot een intrekking van het bestreden besluit, onder meer vanwege de positie van derde-belanghebbenden in de bezwaarprocedure. Partijen hebben de voorzieningenrechter daarom alsnog gevraagd om een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder heeft aangegeven hoe de overtreding kan worden weggenomen en verzoekster heeft aangegeven dat ook op die manier te zullen gaan doen. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen, nu van een spoedeisend belang daarbij (de eerder genoemde onomkeerbare gevolgen van verwijdering van de accommodaties of aanpassing van de hoogte daarvan) geen sprake meer is. Overigens is ook niet helder welke voorziening de voorzieningenrechter in deze omstandigheden nog zou moeten of kunnen treffen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat partijen belang hebben bij een zekere duidelijkheid in de vorm van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel, is dat belang onvoldoende om in het kader van de onderhavige procedure tot een nadere inhoudelijke beoordeling te komen. Daarvoor is de bezwaarschriftprocedure die thans nog voorligt bedoeld. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Dit brengt ook met zich dat de voorzieningenrechter niet meer in zal gaan op de vraag of [naam 5] en [naam 6] als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt.
Proceskosten
13. In de hiervoor beschreven gang van zaken, waaronder het gewijzigde standpunt van verweerder, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder in een gedeelte van de proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Verder dient verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K. Mestrom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 juli 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.