4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het onderzoek TOL75 draait om twee laboratoria voor de productie van BMK, een grondstof voor de productie van amfetamine. In Weert werd op de [adres 2] een dergelijk lab aangetroffen op 31 maart 2020 en in Bemelen werden in een zeecontainer op [naam 2] , [adres 3] te Bemelen de restanten van – mogelijk – een dergelijk lab aangetroffen op 30 april 2020. De verdachte wordt betrokkenheid bij beide laboratoria verweten. Daarnaast werden op 29 september 2020 diverse soorten harddrugs aangetroffen in de woning van de vriendin van de verdachte.
Bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen – kort gezegd – de productie van (grondstoffen voor) amfetamine heeft voorbereid en/of bevorderd, zowel in Weert (feit 1) als in Bemelen (feit 2).
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte XTC, MDMA en cocaïne aanwezig heeft gehad (feit 3).
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Encrochatberichten
De raadsman heeft bepleit dat de Encrochat berichten van het bewijs uitgesloten dienen te worden, omdat die onrechtmatig zijn verkregen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit diverse Franse, Engelse en Duitse rechterlijke uitspraken blijkt dat de rol van de Nederlandse autoriteiten bij de Encrochat-hack groter is dan justitie doet voorkomen, hetgeen mogelijk op korte termijn zal blijken als een van de betrokken officieren van justitie als getuige wordt gehoord. Dat maakt dat het vertrouwensbeginsel niet zonder meer opgaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering vormt de wettelijke basis voor rechterlijke sancties op vormverzuimen, ook indien het gaat om de rechtmatigheid van onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het buitenland.
Van belang daarbij is dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Ten aanzien van onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd (vgl. HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629). Anders dan in soortgelijke zaken, waarin Encrochat data een meer dan geringe rol speelt, was de Encrochat-hack in deze casus geen onderwerp van gesprek tijdens pro forma- of regiezittingen. De data uit het onderzoek 26Lemont zijn, na een beslissing van de officier van justitie op grond van artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering, gebruikt voor het onderzoek TOL75.
Het standpunt van de verdediging dat – kort gezegd – de Encrochat-hack mogelijk mede onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden, en daarmee het vertrouwensbeginsel gepasseerd dient te worden, is onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat er diverse buitenlandse uitspraken zijn gedaan waaruit zou blijken dat de rol van de Nederlandse autoriteiten groter is dan justitie doet voorkomen, is daartoe niet toereikend. Datzelfde geldt voor het verhoor van een betrokken officier van justitie dat nog niet heeft plaatsgevonden.
Ook voor het overige zijn geen omstandigheden gebleken die moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Zo is, in het licht van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, noch door de verdediging gesteld noch anderszins gebleken welke vormen zouden zijn verzuimd, welk nadeel daardoor voor de verdachte is veroorzaakt en waarom bewijsuitsluiting dan in de rede zou liggen. De rechtbank tekent daarbij aan dat het belang van de verdachte dat door hem begane strafbare feiten niet aan het licht komen, geen door het EVRM beschermd belang betreft.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van de Encrochatberichten.
Locatie Weert (feit 1)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van dit feit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier bewijs ontbeert voor feitelijke betrokkenheid van de verdachte bij het drugslab; voor zover de communicatie van het Encrochataccount ‘ [bijnaam 1] ’ al aan de verdachte zou kunnen worden toegeschreven, kan daaruit niet meer dan wetenschap worden afgeleid, maar geen betrokkenheid.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 31 maart 2020 werd in een loods aan de [adres 2] in Weert een laboratorium aangetroffen, waarin MAPA werd omgezet in BMK, een grondstof voor amfetamine. Het dossier bevat, naast onderzoek naar de aangetroffen middelen, onder meer camerabeelden van het betreffende perceel in Weert, een grote hoeveelheid opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) en camerabeelden bij het bedrijfspand van [naam 3] in Tilburg, Encrochat-berichtverkeer en historische telecomgegevens. Ook bevat het dossier een aantal processen-verbaal waarin de gebruikers van de voor dit onderzoek relevante Encrochataccounts worden geïdentificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat zij de identificatie door de politie van de verdachte als gebruiker van het Encrochataccount ‘ [bijnaam 1] ’ zoals vastgelegd in een proces verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier (p. 895 en volgende) betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. De verdachte heeft dit weliswaar niet erkend en de raadsman hield een slag om de arm, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan de verdachte is toegeschreven. Dat maakt dat de rechtbank in de navolgende overwegingen ervan uitgaat dat de communicatie met dat account gevoerd is door en met de verdachte.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Het lab is, na rookontwikkeling, op 31 maart 2020 even na 04.44 uur aangetroffen in de achterste loods op het terrein van [adres 2] in Weert. De dag voorafgaand aan de ontdekking van het lab, 30 maart 2020, bleek de verdachte meermalen aanwezig te zijn geweest op het betreffende perceel en ook in de achterste loods. Zo arriveerde hij blijkens de camerabeelden omstreeks 16.15 uur met een witte Nissan bestelbus, die de achterste loods in werd gereden. Ook arriveerde hij omstreeks 19.51 uur met een witte Volkswagen Transporter, die ook de achterste loods in werd gereden, om vervolgens pas om 22.40 uur de loods weer te verlaten. Die witte Volkswagen Transporter blijkt dezelfde dag ook om omstreeks 15.08 uur en 16.30 uur de achterste loods te zijn ingereden. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte ook op die momenten de bestuurder was.
De verdachte was niet enkel op 30 maart 2020 op het perceel aan de [adres 2] te Weert aanwezig. Uit de historische telecomgegevens bleek dat de telefoon van de verdachte in de dagen voor het aantreffen van het lab vaker een telefoonmast aanstraalde in de omgeving van de [adres 2] te Weert. Meest opvallend, vooral gezien het tijdstip, was dat op 25 maart 2020 om 03.46 uur. Uit de camerabeelden blijkt daarnaast dat de verdachte, die met een (zilver)grijze Hyundai was komen aanrijden, de achterste loods was ingegaan op 26 maart 2020.
Op de dag voor de ontdekking van het lab, 30 maart 2020, communiceerde de verdachte met anderen via Encrochat. Daarbij werd gesproken over onder meer een witte Nissan bus, het halen/brengen van goederen, kannen, kilo’s, apaan, olie, vuil, base olie, overtrekken en koks. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat deze gesprekken gingen over de productie van amfetamine of grondstoffen daarvoor.
Dat de communicatie niet ergens anders over ging, en de verdachte wel degelijk betrokken was bij het lab in Weert, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de communicatie van de verdachte die juist ná het aantreffen van het lab plaatsvond. Slechts enkele uren na de ontdekking vond communicatie plaats over de ‘inval’ die ‘door de rook’ kwam. Vervolgens vond nog communicatie plaats over mogelijke camerabeelden, het afstemmen van verklaringen, frustratie over het verstrekken van camerabeelden, het nodig hebben van geld voor de advocaat, zwijggeld en de gepakte smeltplek.
Een van de personen met wie de verdachte via Encrochat communiceerde was [naam 4] , die gebruik maakte van het account ‘ [bijnaam 2] ’. [naam 4] zou degene zijn die rechtstreeks contact had met het Mexicaanse kartel. En met die [naam 4] heeft de verdachte, onder andere samen met zijn broer en medeverdachte [medeverdachte] , op 13 maart 2020 gesproken in het kantoor van het bedrijf van [naam 5] , [naam 3] in Tilburg. Omdat zij daarbij spraken over ene ‘Crystal Meester’ alsmede het wissen van telefoons, IBC-vaten, het verdienen van twee jaarinkomens in drie maanden en het vervoer van voorwerpen die niet in een auto pasten, gaat de rechtbank ervan uit dat ook deze gesprekken gingen over de productie van (grondstoffen voor) (meth)amfetamine. Op 14 maart 2020 blijkt medeverdachte [medeverdachte] een in Tilburg een vacuümpomp te hebben opgehaald en naar de loods in Weert te hebben gebracht. Toen [medeverdachte] op 14 maart 2022 in het kantoor van [naam 3] in Tilburg was, werd uitgebreid gesproken over druggerelateerde zaken. In dat gesprek vertelde [medeverdachte] aan [naam 5] dat ze met zijn tweeën waren en echt alles alleen deden. Gelet op de omstandigheid dat de twee broers vaker samen gezien zijn in Tilburg, gaat de rechtbank er vanuit dat [medeverdachte] het toen over zichzelf en zijn broer, de verdachte, had. Zo bleek de verdachte ook nog, wederom gelijktijdig met zijn broer [medeverdachte] , op 19 maart 2020 aanwezig te zijn geweest in Tilburg. Later die dag werd de auto waarin [medeverdachte] toen reed, gezien bij het perceel aan de [adres 2] te Weert.
Kortom: De verdachte communiceerde duidelijk over zowel de productie van BMK als over het ontdekte lab in Weert, werkte daarvoor intensief samen met zijn broer, die in elk geval tweemaal voorwerpen bestemd voor het Weertse lab in Tilburg heeft opgehaald en die ook aanwezig was bij uitgebreide gesprekken over de productie van drugs. Bovendien was de verdachte zelf meermalen aanwezig op de productielocatie, in het bijzonder maar liefst viermaal op de dag en avond voor de ontdekking van het lab. De inhoud van eerdergenoemde communicatie toont naar het oordeel van de rechtbank niet enkel aan dat de verdachte wetenschap had van de productielocatie, maar ook dat het daadwerkelijk zijn ‘smelthok’ betrof. Dat blijkt uit het berichtenverkeer van zowel vlak voor als kort na de ontdekking.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in Weert samen met anderen de productie van (grondstoffen voor) amfetamine heeft voorbereid en/of bevorderd, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Locatie Bemelen (feit 2)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van dit feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij gebrek aan (monster)onderzoek, ook gezien de verklaring van Vankan dat het geen drugslab betrof maar een afvoerinstallatie ten behoeve van het vakantiepark, niet vastgesteld kan worden dat daadwerkelijk sprake is geweest van een drugslab.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank schuift de verklaring die de medeverdachte Vankan als getuige in de zaak van de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, als niet geloofwaardig terzijde. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank meer dan overtuigend dat sprake is geweest van een drugslab in een zeecontainer op het terrein van het vakantiepark ‘ [naam 2] ’ in Bemelen. Hoewel dat lab bij de inkijk door de politie op 30 april 2020 kennelijk reeds was ontmanteld, blijkt - vooral uit de Encrochat communicatie van de verdachte - dat het wel degelijk ging om een lab.
Daartoe stelt de rechtbank het volgende vast op grond van de bewijsmiddelen.
Op 31 maart 2020 werd het lab in Weert ontdekt, waarover de rechtbank hierboven reeds heeft geoordeeld dat de verdachte daarbij betrokken was. Op 1 april 2020 communiceerde de verdachte vervolgens over het maken van een (smelt)bak/IBC, die op 2 april 2020 klaar was, waarbij de verdachte ook liet weten dat de smeltplek verder klaar was. De rechtbank merkt hierbij op dat het omzetten van APAAN naar BMK ook wel smelten wordt genoemd. Dat smelten gebeurde in het lab in Weert en zou volgens de LFO ook hebben plaatsgevonden in Bemelen. Enkel de koeler moest kennelijk nog gemaakt worden en daarover vond op 4 april 2020 een bespreking plaats in op het kantoor van [naam 3] in Tilburg, waarbij de verdachte aan de andere aanwezigen uitlegde hoe hij die wenste te hebben. Kennelijk was de koeler later die dag al klaar, want toen stuurde de verdachte een foto van een koeler aan een (in dit onderzoek onbekend gebleven) gebruiker van het encrochat account met de naam fucktax. Op 6 april 2020 was de verdachte van plan te starten met smelten, maar later die dag communiceerde hij dat de bak niet goed was; hij kon niet tegen zuur. De verdachte vroeg toen of de lasser langs kon komen en dat leek de dag erna te kunnen. Tegen de avond van 7 april 2020 communiceerde de verdachte dat de lasser even later ging beginnen, rondom het tijdstip dat [naam 6] volgens peilbakengegevens in Bemelen was, tot vlak voor middernacht. Uit verdere communicatie, van zowel de verdachte als [naam 6] , blijkt dat ze de hele avond bezig zijn geweest, naar de rechtbank begrijpt om een lekbak te repareren, maar dat het nog niet gelukt was. Daarom werd de bak op 8 april 2020 ter reparatie naar de lasser, [naam 6] gebracht. Die dag zag het observatieteam [naam 6] in Tilburg ook in de weer met een IBC, die in een Mercedes bus werd geplaatst. De Mercedes bus werd vervolgens naar Bemelen gereden. Op dat moment bleek ook dat de Hyundai, waar de verdachte eerder in was gezien, aldaar aanwezig. Die avond stuurde de verdachte een foto van een laboratoriumopstelling waarop een IBC-vat te zien is met een koeler erop waar drie slangen uitkomen aan [naam 7] (verdachte in het onderzoek Proteus). Kennelijk was de reparatie gelukt, want op 10 april 2020 communiceerde de verdachte uitvoerig dat hij tot diep in de nacht bezig was geweest, maar de APAAN niet overgetrokken kreeg, alsmede over olie, 105 of 120 eruit hebben, vacuümtrekken, koken, B-olie en financiën van onder meer de smeltplek. De telefoon van de verdachte bleek in de periode van 7 tot en met 10 april 2020 zendmasten aangestraald te hebben in de omgeving van Bemelen. Ook op 21 april 2020 ‘smolt’ de verdachte nog op deze locatie. Toen liet hij namelijk weten dat de vacuüm B, naar de rechtbank begrijpt BMK, opgehaald kon worden. Probleem was alleen dat levering lastig was, aangezien de verdachte “op dik park” zat waar net huisjes geleverd waren en de eigenaar aanwezig was.
Kortom, de rechtbank concludeert dat in Bemelen wel degelijk sprake was van een lab voor de omzetting van APAAN naar BMK én dat de verdachte daarbij actief betrokken was. Hij voerde namelijk besprekingen over de hardware, signaleerde tekortkomingen, was zelf aanwezig bij de reparatie op locatie en was ook zelf betrokken bij de omzetting. Dat bij de inkijk op 30 april 2020 het lab niet meer – volledig – aanwezig was, doet daaraan niet af.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte samen met anderen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 30 april 2020 in Bemelen de productie van (grondstoffen voor) amfetamine heeft voorbereid en/of bevorderd, zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Aanwezig hebben harddrugs (feit 3)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van dit feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de in de woning aangetroffen middelen niet door het NFI zijn onderzocht, en niet enkel op basis van de verklaring van de verdachte en indicatieve testen kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk XTC, MDMA en cocaïne betrof.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van een door de politie uitgevoerde indicatieve test kan bijdragen aan het bewijs dat een bepaalde stof een bij de Opiumwet verboden stof is.
Anders dan door de raadsman is betoogd, steunt het bewijs dat het ging om XTC, MDMA en cocaïne echter niet alléén op de uitslag van de indicatieve drugstesten. Deze vinden steun in de volgende omstandigheden:
- uit de verklaring van de verdachte kan worden afgeleid dat hij vaker verschillende soorten drugs heeft gebruikt, zodat hij kan worden aangemerkt als ervaringsdeskundige;
- de verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de aangetroffen XTC, MDMA en cocaïne van hem waren zonder daarbij te betwisten dat het om die stoffen ging;
- de verdachte was in die periode betrokken bij (voorbereiding van) de productie van (grondstoffen voor) amfetamine.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte opzettelijk XTC pillen, MDMA en cocaïne aanwezig heeft gehad.