ECLI:NL:RBLIM:2022:5923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
03.095277.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrifte door valselijk invullen van een Wet Bibob-vragenformulier

Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte. De zaak betreft het valselijk invullen van een Wet Bibob-vragenformulier, dat de verdachte moest indienen voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsgebouw. De verdachte, geboren in 1951 en woonachtig in Weert, werd bijgestaan door advocaat mr. Th. Boumans. Tijdens de zitting op 18 en 19 juli 2022 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de valsheid, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte zich had vergist.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt door vraag 2I van het formulier, waarin gevraagd werd of hij als verdachte was aangemerkt, met 'nee' te beantwoorden. De rechtbank stelde vast dat de verdachte in het verleden als verdachte was aangemerkt in een lopend onderzoek naar de productie van synthetische drugs en eerder was vrijgesproken van hennepteelt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had om het formulier valselijk in te vullen, met het oogmerk om de vergunning te verkrijgen.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 26 november 2020 te Weert een Wet Bibob-vragenformulier valselijk heeft opgemaakt. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met een proeftijd van 2 jaren, en een vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.095277.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1951,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 en 19 juli 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
- een Wet Bibob vragenformulier valselijk heeft opgemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Daartoe heeft zij aangevoerd niet te geloven dat sprake was van een onbewuste fout, zeker nu de verdachte meermalen ook daadwerkelijk als verdachte is gehoord door de politie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een vergissing, hetgeen bij een gebrek aan oogmerk – een zwaardere vorm van opzet – niet tot bewezenverklaring kan leiden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 28 oktober 2020 heeft de
gemeente Weertaan de verdachte schriftelijk kenbaar gemaakt dat zij een Bibob-procedure opstarten alvorens te komen tot een besluit op de aanvraag van de verdachte tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw op het perceel [adres 2] te Weert. In dit schrijven verzocht de gemeente de verdachte het Bibob-vragenformulier binnen twee weken ingevuld te retourneren. [2]
Het dossier bevat een ingevuld “
Bibob-vragenformulier.” Op vraag 2I, te weten: “Bent u en/of de rechtspersonen en ondernemingen die bij de vragen 2A en 2B worden genoemd, de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking (transactie) aangegaan met het Openbaar Ministerie of anderszins als verdachte aangemerkt (geweest)?” is als antwoord “Nee” aangekruist. Het formulier is voorzien van een handtekening, waarbij de naam [verdachte] is vermeld. [3]
Op 2 maart 2021 deed de gemeente Weert
aangifte van valsheid in geschrifte. Die aangifte houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in: [4]
Op 28 oktober 2020 hebben wij als Gemeente aan de heer [verdachte] verzocht om een Wet Bibob vragenformulier in te vullen en deze retour te sturen aan de Gemeente. Dit in het kader van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een bedrijfsgebouw op het perceel aan de [adres 2] te Weert.
Het vragenformulier is op 26 november 2020 retour gekomen vanuit de heer [verdachte] . Bij de beoordeling van het vragenformulier viel de beantwoording van vraag 2I op. (…) Bij de Gemeente Weert zijn feiten bekend waardoor wij concluderen dat er mogelijk valsheid in geschrifte is gepleegd, want op 1 april 2020 is de heer [verdachte] als verdachte gehoord in een lopende zaak betreffende overtredingen van de Opiumwet, voor het produceren van synthetische drugs dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe. Dit was op het adres [adres 1] , op het woonadres en pand ernaast van de heer [verdachte] .
Het
strafblad van de verdachtevermeldt dat hij op 7 april 2017 door de politierechter in de rechtbank Limburg is vrijgesproken van onder meer overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet, omschreven als hennep productie. [5]
De
verdachteverklaarde op 22 maart 2021 bij de politie - zakelijk weergegeven - het volgende: [6]
(op de vraag: “Ben je ooit eerder met politie dan wel justitie in aanraking geweest?”)Ja, vanwege mijn zoon. Dit heeft te maken met drugs. Ik ben toen gehoord als verdachte, omdat het pand van mij was. De zaak loopt nog. (…) Ik heb twee loodsen op de [adres 1] te Weert. In de tweede loods werd in 2015 een wiethok aangetroffen. Hiervoor ben ik toen op het politiebureau geweest om een verklaring af te leggen. (…) Vorig jaar, 2020, werden er in een container welke er stond, twee vaten aangetroffen. (…) Er bleek iets van een vloeistof in te zitten en dit werd overgeheveld van het ene van naar het andere. (…) Hiervoor moest ik op het politiebureau komen en werd ik als verdachte gehoord. (…) Mijn vrouw en ik hebben een ander huis gekocht. We willen graag bij dat huis een kleine garage. (…) Er zijn zoveel dingen gebeurd op de Leukerstraat dat we daar gewoon weg willen. (…) Voor de bouw van de garage had ik een vergunning nodig. Deze vergunning wordt door mijn ingediend (de rechtbank begrijpt: aangevraagd) bij de Gemeente Weert. Ik kreeg hierop het verzoek om een vragenlijst Wet Bibob in te vullen. Ik heb deze vragenlijst (…) ingevuld.
Overwegingen van de rechtbank
Vaststaat dat de verdachte het vragenformulier Wet Bibob heeft ingevuld en ondertekend en dat hij in dat formulier vraag 2I, te weten “Bent u en/of de rechtspersonen en ondernemingen die bij de vragen 2A en 2B worden genoemd, de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking (transactie) aangegaan met het Openbaar Ministerie of anderszins als verdachte aangemerkt (geweest)?”, met “Nee” heeft beantwoord. Verder staat vast dat de verdachte op 7 april 2017 door de politierechter is vrijgesproken van onder meer hennepteelt, hetgeen impliceert dat hij wel als verdachte was aangemerkt, en ook vervolgd is. Ook staat vast dat de verdachte in april 2020 als verdachte is gehoord in een lopend onderzoek naar de productie van synthetische drugs dan wel voorbereidingshandelingen daartoe in een loods op zijn terrein aan de [adres 1] te Weert.
De verdachte was dus ten tijde van het invullen van het vragenformulier niet alleen als verdachte aangemerkt in het lopende onderzoek, maar ook al eerder als verdachte aangemerkt geweest in het kader van hennepteelt in een van zijn loodsen. Reeds om die redenen had vraag 2I met “Ja” beantwoord moeten worden, ook al was de verdachte voor de hennepteelt uiteindelijk niet veroordeeld.
In de bewoordingen ‘valselijk opgemaakt’ ligt besloten dat de verdachte opzet moet hebben gehad op het valselijk opmaken van een geschrift (vgl. HR 18 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9271). De verdachte kreeg het verzoek het formulier in te vullen naar aanleiding van een aanvraag voor een vergunning voor de bouw van een garage. Daarmee is het belang voor de verdachte gegeven: het verkrijgen van die vergunning. Dat de verdachte zich dan vervolgens simpelweg vergist of niet goed oplet, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte is immers in twee verschillende strafzaken als verdachte aangemerkt én is in die hoedanigheid op het politiebureau moeten verschijnen en door de politie verhoord. Door desondanks de vraag of hij ooit als verdachte aangemerkt is (geweest) negatief te beantwoorden, is de rechtbank van oordeel dat hij aldus het opzet had om het formulier valselijk in te vullen. Dat geldt temeer nu de verdachte het risico liep om geen vergunning te krijgen als hij de vraag naar waarheid had beantwoord. Immers, de Wet Bibob biedt de gemeente een preventief instrument tegen misbruik van vergunningen voor bijvoorbeeld het faciliteren van criminele activiteiten. Aangezien tot tweemaal toe al druggerelateerde activiteiten werden geconstateerd in de loodsen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte de gemeente heeft trachten te misleiden. Er kan bij de verdachte geen misverstand hebben bestaan over de relevantie van het antwoord op de vraag voor de beoordeling van zijn vergunningsaanvraag.
De rechtbank betrekt daarbij ook de vaststelling dat het Bibob-formulier is voorzien van een duidelijke instructie waarin de aanvrager erop wordt gewezen dat de vragen volledig, correct en waarheidsgetrouw moeten worden ingevuld en dat het opzettelijk verschaffen van onjuiste informatie strafbaar is in de zin van artikel 225 van het Wetboek van strafrecht.
Voor zover de raadsman betoogt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de voor een bewezenverklaring vereiste zwaardere vorm van opzet, te weten oogmerk, overweegt de rechtbank dat dat onderdeel ziet op het gebruik van het formulier; niet het (valselijk) invullen. Ook dat onderdeel kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden. De verdachte had immers wel degelijk het oogmerk het formulier als echt en onvervalst te gebruiken, namelijk ter verkrijging van een vergunning.
Dat de gemeente al op de hoogte was van de vervolging van de verdachte voor het drugslab dat op 31 maart 2020 op zijn terrein was aangetroffen, zoals is aangevoerd, doet aan de verplichting om het formulier naar waarheid in te vullen, niet af. De verdachte mocht er niet op vertrouwen dat de verschillende afdelingen van de gemeente hierover onderling contact zouden hebben.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 26 november 2020 te Weert een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Wet Bibob vragenformulier, valselijk heeft opgemaakt, door vraag 2I: "Of u en/of rechtspersoon of onderneming genoemd in vraag 2A of 2B, de afgelopen vijf jaar veroordeeld bent, een schikking dan wel transactie bent aangegaan met het Openbaar-Ministerie, of anderszins als verdachte bent aangemerkt dan wel bent geweest" (in strijd met de waarheid) met "nee" te beantwoorden, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
valsheid in geschrift.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een taakstraf op te leggen van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft te kennen gegeven grote moeite te hebben met een eventuele taakstraf vanwege de (mantel)zorg voor zijn echtgenote: zij kan niet zonder hem.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op een formulier van de gemeente Weert onjuiste informatie te verstrekken. Gelet op het feit dat om een integriteitsonderzoek van de gemeente gaat ter voorkoming dat vergunningen worden gebruikt voor criminele doeleinden, tilt de rechtbank er zwaar aan dat de verdachte heeft geprobeerd de gemeente te misleiden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf in beginsel een passende straf vormt, ter vergelding en voorkoming van herhaling. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn rol als mantelzorger voor zijn echtgenote, de schade die hij heeft geleden doordat de koopovereenkomst ongedaan moest worden gemaakt alsmede de omstandigheid dat de verdachte de afgelopen jaren niet meer is veroordeeld wegens strafbare feiten, zal de rechtbank echter volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf. Teneinde de verdachte de ernst van zijn handelen in te laten zien en ter voorkoming van herhaling, zal die wel hoger zijn dan de eis van de officier van justitie.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de straf
nietten uitvoer zal worden gelegd,
tenzijde rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de op
2 jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2022.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2020 tot en met 26 november 2020 te Weert een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Wet Bibob vragenformulier, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door vraag 2I: "Of u en/of rechtspersoon of onderneming genoemd in vraag 2A of 2B, de afgelopen vijf [5] jaar veroordeeld bent, een schikking dan wel transactie bent aangegaan met het Openbaar-Ministerie, of anderszins als verdachte bent aangemerkt dan wel bent geweest" (in strijd met de waarheid) met "nee" te beantwoorden, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, registratienummer PL2300-2021029903, gesloten d.d. 7 mei 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 77.
2.Een geschrift, te weten een schrijven van de Gemeente Weert aan de verdachte d.d. 28 oktober 2020, pg. 6.
3.Een geschrift getiteld “Bibob-vragenformulier met betrekking tot vergunningen ex artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo”, pg. 8-37.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2021, pg. 3-5.
5.Een geschrift, te weten een uittreksel justitiële documentatie van de betrokkene [verdachte] d.d. 27 juni 2022.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 maart 2021, pg. 73-75.