ECLI:NL:RBLIM:2022:5925

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
03/720365-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugslab-zaak te Weert na onvoldoende bewijs voor voorbereidingshandelingen amfetamineproductie

Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 en 19 juli 2022, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte samen met anderen voorwerpen en chemicaliën voorhanden had ter voorbereiding van de productie van amfetamine. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte op de hoogte was van de activiteiten in de zeecontainer, het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verdachte had verklaard niets te weten van het drugslab dat op 31 maart 2020 in zijn loods was aangetroffen. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte niet ongeloofwaardig genoeg om tot een veroordeling te komen, vooral gezien het gebrek aan overtuigend bewijs dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de voorbereidingshandelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het ten laste gelegde feit en sprak hem vrij.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in complexe drugszaken waar veel bewijsstukken en getuigenissen aan de orde zijn. De rechtbank wees erop dat de verdachte niet alleen eigenaar was van de loods, maar dat er ook geen onderzoek was gedaan naar zijn verklaring over de jerrycans die hij gebruikte voor brandstof. De beslissing van de rechtbank werd genomen in het licht van de beschikbare bewijsstukken en de verklaringen van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/720365-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 02 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1951,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 en 19 juli 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en):
-
diverse voorwerpen en chemicaliën/stoffen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding of bevordering van de productie van (grondstoffen voor) amfetamine.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij de verklaring van de verdachte, mede gelet op de camerabeelden, ongeloofwaardig vindt, terwijl uit die beelden, in combinatie met de contacten met de medeverdachte [medeverdachte] en hetgeen die via Encrochat over kennelijk de verdachte communiceerde, afgeleid kan worden dat de verdachte wel degelijk wist wat zich afspeelde in de zeecontainer in zijn loods. Zo is op de beelden te zien dat de verdachte op het terrein bezig is met het in- en uitladen van jerrycans gelijk aan de jerrycans die in het lab zijn aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken. Daartoe overweegt zij als volgt.
Op 31 maart 2020 werd in een zeecontainer in een loods aan de [adres] in Weert een laboratorium aangetroffen, waarin MAPA werd omgezet in BMK, een grondstof voor amfetamine. De verdachte is eigenaar van de woning en het bijbehorend perceel. Het dossier bevat, naast onderzoek naar de aangetroffen middelen, onder meer camerabeelden van het betreffende perceel in Weert, een grote hoeveelheid opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) en camerabeelden bij het bedrijfspand van [naam 1] in Tilburg, Encrochat-berichtverkeer en historische telecomgegevens. Ook bevat het dossier een aantal processen-verbaal waarin de gebruikers van de voor dit onderzoek relevante Encrochataccounts worden geïdentificeerd.
De verdachte, die als eigenaar van de loods wordt verondersteld bekend te zijn met hetgeen zich daarin afspeelt, zegt niet van het lab te hebben geweten, laat staan dat hij daarbij enige actieve bemoeienis had. De jerrycans bevatten brandstof voor een voertuig waaraan hij aan het werk was. De voorstel loods stond vol met deze jerrycans, maar de politie heeft niet de moeite genomen daar onderzoek naar te doen.
De rechtbank constateert dat het dossier wel degelijk aanwijzingen bevat waaruit kan worden afgeleid dat deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is en hij, op zijn minst, een vermoeden moet hebben gehad van wat zich in die zeecontainer afspeelde. Zo blijkt uit de camerabeelden dat de verdachte – anders dan hij zelf bij de politie verklaarde – de dagen voorafgaand aan de ontdekking van het lab aanwezig is geweest in de achterste loods. Daarnaast beklaagde de medeverdachte [medeverdachte] zich via Encrochat tegenover derden over het verstrekken van de camerabeelden aan de politie, wat de verdachte heeft gedaan, terwijl “iedereen wist waar [ze] mee bezig waren.” Die communicatie, bezien in het licht van het regelmatige telefonische contact tussen de verdachte en [medeverdachte] in de periode januari – maart 2020, geeft aanleiding te veronderstellen dat de verdachte - door te zeggen dat hij van niets wist - niet naar waarheid heeft verklaard.
Die aanwijzingen leiden evenwel, voor zover het al voldoende wettig bewijs zou opleveren, bij de rechtbank niet tot de overtuiging dat de verdachte daadwerkelijk in strafrechtelijke zin betrokken was bij het lab en aldus opzettelijk de daarvoor bestemde voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad. Zo heeft [naam 2] , de zoon van de verdachte die woonde in een caravan in de achterste loods, meteen bij de politie verklaard dat de verdachte er niets mee te maken had. Voorts heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar verklaring van de verdachte over de jerrycans, zodat niet zonder meer de stelling van de verdachte gepasseerd kan worden dat die jerrycans door hem gebruikt werden voor brandstof. Tot slot ziet de rechtbank niet in waarom de verdachte camerabeelden, die (mogelijk) belastend voor hem en anderen zouden zijn, niet direct zou hebben gewist, zoals volgens [medeverdachte] was besproken, maar enkele dagen na de inval zou verstrekken aan de politie én waarom de verdachte op 31 maart 2020 een makelaar zou laten komen voor een bezichtiging van het perceel, en dus ook van de achterste loods, wetende van een drugslab aldaar.
Dat maakt dat de rechtbank bij gebrek aan overtuiging niet bewezen acht dat de verdachte, al dan niet als medepleger, schuldig is aan het voorhanden hebben van voorwerpen en chemicaliën/stoffen bestemd voor de productie van (grondstoffen voor) amfetamine.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2022.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I:De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 in de gemeente Weert, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen van amfetamine(-olie), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(-olie), zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen
 ( (telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
 ( (onderde(e)l(en) van) een in werking zijnde productieopstelling, bedoeld voor de productie van MAPAA naar BMK en/of (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden en/of hardware voorhanden gehad, waaronder een of meerdere (grote) ketel(s) en/of gasfles(sen) en/of (gas)brander(s) en/of kol(f) (ven) en/of (een grote hoeveelheid) jerrycans en/of (IBC-)vaten en/of speciekuipen en/of maatbekers en/of een gelaatsmasker en/of
 ( (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: mierenzuur (ongeveer 25 liter) en/of zwavelzuur (ongeveer 3,5 liter) en/of zoutzuur (ongeveer 480 liter) en/of BMK (ongeveer 48 liter).