ECLI:NL:RBLIM:2022:5943

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
03/702698-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.M.A. van Atteveld
  • mr. L. Bastiaans
  • mr. G.L.A.M. van Doveren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie wegens gebrek aan strafrechtelijk belang en toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. van Riet. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen strafrechtelijk belang meer was bij de voortzetting van de vervolging. De feiten 2 en 3 betroffen de vervaardiging van harddrugs en het voorhanden hebben van goederen bestemd voor de vervaardiging van harddrugs, gepleegd in 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte jarenlang in onzekerheid had verkeerd en dat het OM onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn, wat niet aan de verdediging te wijten was. Dit leidde tot de conclusie dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van deze feiten.

Ten aanzien van feit 1, het voorhanden hebben van 157 kogelpatronen, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had bekend dat de munitie van hem was en deze was aangetroffen in zijn woning. De rechtbank heeft echter, gelet op de omstandigheden van de zaak, besloten om geen straf of maatregel op te leggen, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde had en niet eerder met justitie in aanraking was gekomen sinds het onderhavige feit. De uitspraak is mondeling gedaan en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702698-17
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1986,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. van Riet, advocate kantoorhoudende te Hoensbroek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juli 2022. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft direct mondeling uitspraak gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:157 kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
Feit 2:harddrugs heeft vervaardigd;
Feit 3: goederen voorhanden heeft gehad die bestemd zijn voor het vervaardigen van harddrugs.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij harddrugs heeft vervaardigd (feit 2) en dat hij goederen voorhanden heeft gehad die bestemd zijn voor het vervaardigen van harddrugs (feit 3). Beide feiten zouden zijn gepleegd in 2015, toen de verdachte als ‘bijvangst’ in onderzoek Kievit als verdachte naar voren kwam. Uit het dossier blijkt dat de verdediging herhaaldelijk bij het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het belastend was voor de verdachte dat hij steeds maar ‘meeging’ in het onderzoek tegen de zogenaamde hoofdverdachten in de zaak “Kievit”. Hij moest hierdoor lang wachten voordat zijn zaak werd afgedaan en leefde jarenlang in onzekerheid. Ook heeft de verdediging meermaals bij het Openbaar Ministerie aangekondigd open te staan voor afdoening van de zaak op een andere wijze, zodat de verdachte niet langer in onzekerheid hoefde te verkeren. Dit heeft niet tot enige actie aan de zijde van het Openbaar Ministerie geleid. De zaak van de verdachte stond immers pas voor het eerst op zitting op 23 januari 2020. Tijdens deze regiezitting meldde de officier van justitie dat het Openbaar Ministerie twijfelt aan de bewijsbaarheid van feiten 2 en 3 en dat daarom hiervoor vrijspraak gevorderd zal worden. De rechtbank meldde vervolgens tijdens deze zitting dat de zaak tegen verdachte af werd gesplitst van het onderzoek Kievit en zo snel mogelijk op een zitting van deze meervoudige kamer moest worden aangebracht. De rechtbank overwoog op grond van de mededeling van het Openbaar Ministerie over de bewijsbaarheid met betrekking tot de feiten 2 en 3 dat het Openbaar Ministerie in die zaken niet-ontvankelijk zou worden verklaard wegens gebrek aan enig belang bij de verdere vervolging van die feiten.
Deze mededelingen van het Openbaar Ministerie en de rechtbank tijdens de zitting van
23 januari 2020 brachten de verdachte echter nog geen volledige zekerheid. Verdachte heeft na deze zitting wederom ruim twee jaren, tot 25 juli 2022, moeten wachten voordat zijn zaak opnieuw op zitting werd aangebracht voor de inhoudelijke behandeling.
Uit de gang van zaken zoals hiervoor beschreven, blijkt dat in onderhavige zaak sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, welke overschrijding niet aan de verdediging te wijten is. Een forse overschrijding van de redelijke termijn vormt op zichzelf geen reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank ziet zich, gelet op de omstandigheden van deze zaak, voor de vraag gesteld of plaats is voor het uitspreken van een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging omdat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Deze situatie doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen enkel redelijk strafrechtelijk te beschermen belang daarmee nog wordt gediend.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in deze zaak ieder strafrechtelijk belang bij een voortzetting van de vervolging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In deze zaak is sprake van een fors tijdsverloop van uiteindelijk ruim zeven jaren. Nog voor de regiezitting van 2020 heeft de verdediging contact gezocht met het Openbaar Ministerie en aandacht gevraagd voor de specifieke omstandigheden van deze zaak. Dit heeft het Openbaar Ministerie er niet toe gebracht om met de nodige zorgvuldigheid naar (de bewijsbaarheid van) de aan verdachte ten laste gelegde feiten te kijken. Onduidelijk is gebleven waarom deze verdachte ‘mee moest blijven lopen’ met de vervolging van de hoofdverdachten in het onderzoek Kievit. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat vaker onvoldoende aandacht bij het Openbaar Ministerie bestaat voor zaken van de zogenaamde meelopers. In deze zaak is het Openbaar Ministerie daar door de verdediging voorafgaand aan de regiezitting op gewezen en heeft zij daarop geen actie ondernomen. Op de regiezitting heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie gevraagd om aan te geven op grond van welke criteria bepaalde zaken aangebracht zijn bij de meervoudige strafkamer, andere zaken bij de politierechter en weer andere zijn geseponeerd. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat eerst op de regiezitting het Openbaar Ministerie aangaf dat zij thans twijfelde aan de bewijsbaarheid van de feiten 2 en 3, zonder dat in die zaak gedurende een aantal jaren wijzigingen waren opgetreden met betrekking tot de bewijsbaarheid van de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3. Dit alles brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht feit 1 bewezen. De verdachte heeft ook bekend dat hij de munitie voorhanden heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen. In de woonwagen van de verdachte werd munitie aangetroffen en de verdachte heeft ook bij de politie bekend dat deze munitie van hem was.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 februari 2015 tot en met 27 mei 2015 te Geleen, voorhanden heeft gehad 157 kogelpatronen, kaliber 7,92x33 Kurz, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft begin 2015, en derhalve ruim 7 jaren geleden, 157 kogelpatronen voorhanden gehad. De kogelpatronen werden aangetroffen in de woning van de verdachte. Het voorhanden hebben van munitie brengt een groot risico voor de veiligheid van personen met zich mee en is derhalve een ernstig strafbaar feit. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt immers onaanvaardbare risico’s voor de maatschappij met zich.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte sinds het onderhavige feit in 2015 niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht: de verdachte heeft zijn leven op orde met een eigen bedrijf, een vaste relatie en kinderen.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat door de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou kunnen worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ruim 5 jaren. Gelet op deze forse overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte al die jaren in onzekerheid heeft gezeten en er op de tenlastelegging ook ernstige Opiumwet-feiten vermeld stonden waarvan het Openbaar Ministerie al wist dat zij vrijspraak zou vorderen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen.

8.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijkheid OM
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van de feiten 2 en 3;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Rechterlijk pardon
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde (feit 1) geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is mondeling gewezen en uitgesproken door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. L. Bastiaans en mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, ter openbare zitting op 25 juli 2022.
Buiten staat
mr. G.L.A.M. van Doveren en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 27 mei 2015 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad ongeveer 157 kogelpatronen, kaliber 7,92x33 Kurz, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;(ZD K3h)
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 november 2014 tot en met 27 mei 2015 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of metamfetamine, zijnde tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of metamfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;(zaak ZD K2a en zaak ZD K2b)
3.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen( [adres 2] en/of in een aldaar staande Citroën Berlingo), in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of metamfetamine, zijnde tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of metamfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat /die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wist(en) en/of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader(s), onder meer,
- een aantal propaangascilinders(in voornoemde Citroën Berlingo) en/of
- branderbakken en/of
- een aantal rondbodemkolven en/of
- een aantal koelspiralen en/of
- een hoeveelheid zoutzuur en/of
- een hoeveelheid caustic soda en/of
- een hoeveelheid mierenzuur en/of
- een hoeveelheid formamide en/of
- een hoeveelheid BMK
tbv de productie van voornoemde verdovende middelen, voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden hadden te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten;
(zaak ZD K2a en zaak ZD K2b)