In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. van Riet. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen strafrechtelijk belang meer was bij de voortzetting van de vervolging. De feiten 2 en 3 betroffen de vervaardiging van harddrugs en het voorhanden hebben van goederen bestemd voor de vervaardiging van harddrugs, gepleegd in 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte jarenlang in onzekerheid had verkeerd en dat het OM onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn, wat niet aan de verdediging te wijten was. Dit leidde tot de conclusie dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van deze feiten.
Ten aanzien van feit 1, het voorhanden hebben van 157 kogelpatronen, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had bekend dat de munitie van hem was en deze was aangetroffen in zijn woning. De rechtbank heeft echter, gelet op de omstandigheden van de zaak, besloten om geen straf of maatregel op te leggen, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde had en niet eerder met justitie in aanraking was gekomen sinds het onderhavige feit. De uitspraak is mondeling gedaan en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.