Overwegingen
1. Verweerder heeft eiser over de periode 1 januari 2019 tot 1 november 2019 huurtoeslag toegekend op basis van een eenpersoonshuishouden. Per 1 november heeft verweerder eiser huurtoeslag toegekend op basis van een meerpersoonshuishouden omdat eisers zoon, [zoon] , zich per 19 oktober 2019 op het woonadres van eiser heeft laten inschrijven. Gelet op de totale over 2019 vastgestelde huurtoeslag van € 2.282 en de ontvangen voorschotten aan huurtoeslag 2019 vordert verweerder € 1.594 terug van eiser.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert daartoe in beroep aan dat zijn huishouden voor het gehele jaar 2019 als meerpersoonshuishouden had moeten worden aangemerkt. Eiser heeft namelijk het co-ouderschap met zijn ex-partner waardoor zijn zoon niet ingeschreven hoeft te staan op zijn adres om als medebewoner te worden aangemerkt. Verweerder heeft eisers huishouden ook over eerdere jaren steeds als meerpersoons-huishouden aangemerkt.
3. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de zoon van eiser, nu deze in het jaar 2019 ouder was dan 18 jaar, niet als kind in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kan worden beschouwd. Er waren in de periode 1 januari tot 1 november 2019 ook geen andere medebewoners, zodat eisers huishouden in die periode terecht als eenpersoonshuishouden is aangemerkt. Indien het huishouden van eiser over het gehele jaar 2019 als meerpersoonshuishouden zou worden aangemerkt, zou eiser volgens verweerder recht hebben op € 3.446 huurtoeslag in plaats van € 2.282.
4. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder de zoon van eiser terecht niet als kind in de zin van artikel 4 van de Awir heeft aangemerkt. Zij overweegt daartoe het volgende.
5. De medebewoner is volgens artikel 2, eerste lid, onder e, van de Awir de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven op het toeslagadres in de Basisregistratie personen tenzij deze persoon partner van de belanghebbende is, onderhuurder van de belanghebbende is, of tot het huishouden van de onderhuurder behoort.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) dient onder “meerpersoonshuishouden” te worden verstaan: het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, indien geen van deze personen op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
Artikel 4 van de Awir, voor zover en ten tijde hier van belang, luidt:
“1
. Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.
2. De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de basisregistratie personen geldt niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort iemand tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft”.
3. Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden als bedoeld in het eerste lid indien is voldaan aan de regels gesteld krachtens artikel 1.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001”.
Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2011 luidt, ten tijde hier in geding, als volgt:
“Een kind wordt in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 425 per kwartaal beloopt. De ouder wordt geacht een kind in belangrijke mate op zijn kosten te onderhouden indien hij voor het kind recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met de Algemene Kinderbijslagwet overeenkomende buitenlandse regeling”.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht waarom onder “kind” in artikel 4 van de Awir slechts personen jonger dan 18 jaar zouden zijn te begrijpen. Verweerder verwijst naar de Memorie van Toelichting bij artikel 4 van de Awir. Verder wijst verweerder erop dat volgens de Algemene Kinderbijslagwet het recht op kinderbijslag eindigt als het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt. Dit sluit aan bij artikel 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin de leeftijdsgrens voor het zijn van “kind” wordt gesteld op 18 jaar. Een co-ouderschapsregeling en een omgangsregeling tussen gescheiden ouders eindigt van rechtswege als het kind 18 jaar wordt. Een persoon die de leeftijd van 18 jaar bereikt, kan aanspraak maken op diverse uitkeringen zoals bijstand en Wajong. De overheid beschouwt een kind vanaf 18 jaar in bepaalde mate als financieel zelfstandig/zelfredzaam. Gelet op het voorgaande zoekt verweerder bij de toepassing van artikel 4 van de Awir aansluiting bij de leeftijdsgrens van 18 jaar. Volgens verweerder is het tweede lid van artikel 4 van de Awir daarom niet van toepassing op de zoon van eiser en diende de zoon daarom bij eiser ingeschreven te staan om eisers huishouden als meerpersoonshuishouden te kunnen aanmerken. Dat is pas vanaf 1 november 2019 het geval.
7. De rechtbank stelt vast dat, zoals verweerder ook erkent, in artikel 4 van de Awir geen leeftijdsgrens is opgenomen, zodat volgens de tekst van dat artikel ook een bloedverwant in de neergaande lijn die ouder is dan 18 jaar, zoals de zoon van eiser, als kind zou kunnen worden aangemerkt.
In de Memorie van Toelichting bij de Awir (Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3) is onder meer het volgende opgenomen (p. 16):
“
Het kindbegrip is voor diverse inkomensafhankelijke regelingen relevant. Een inventarisatie van de verschillende regelingen waarin het begrip gebruikt wordt, leert dat de gehanteerde begrippen sterk uiteen lopen. De reden hiervoor is dat regelingen veelal zijn toegespitst op bepaalde specifieke kinderen (variërend van algemene specificaties als leeftijdsgrenzen tot verdergaande specificaties als «kinderen waarvoor kinderopvang wordt genoten» of «schoolgaande kinderen»”en
“Gelet op de diversiteit aan begrippen en regelingspecifieke kenmerken is het niet wenselijk om in deze wet, waarin een algemeen kader wordt geboden voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen, de begrippen ouder/kind zodanig te harmoniseren dat zij onverkort kunnen worden toegepast op de verschillende inkomensafhankelijke regelingen waarin deze begrippen een rol spelen. Dit heeft geleid tot het in dit wetsvoorstel opgenomen kindbegrip dat als een uniform toepasbaar basisbegrip kan dienen en in de materiewetten nader kan worden aangevuld met de regelingspecifieke kenmerken”.
En op p. 38:
“Het voorgestelde tweede lid van artikel 4 heeft betrekking op situaties waarin een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoort. Dit kan zich voordoen bij co-ouderschap. Aan het formele vereiste van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens kan dan niet worden voldaan omdat een kind slechts op één adres ingeschreven kan staan. Het is niet wenselijk dat in zulke gevallen de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven louter om die reden wordt uitgesloten van een tegemoetkoming.”
In de Wet op de huurtoeslag (Wht) is geen nadere duiding van het begrip “kind” opgenomen.
Uit de Awir, de Wht en de wetsgeschiedenis bij deze wetten volgt dus niet dat het begrip “kind” in artikel 4 van de Awir is beperkt tot kinderen die jonger zijn dan 18 jaar.
Verweerder verwijst voor zijn standpunt naar het co-ouderschap (dat wordt genoemd in de MvT) en dat dit op 18-jarige leeftijd eindigt, maar dat voldoet niet. In artikel 4 van de Awir wordt dit ‘co-ouderschap’ niet genoemd, en in de MvT (p. 38) is niet méér opgenomen dan dat de situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Awir zich
kanvoordoen bij co-ouderschap. Deze situatie is dus niet daartoe beperkt, zodat daarom ook niet kan worden aangenomen dat het begrip “kind” is beperkt tot kinderen jonger dan 18 jaar.
Verweerder stelt dat de zoon toch niet als “kind” als bedoeld in artikel 4 van de Awir is aan te merken en verwijst daarvoor ook nog naar diverse andere wetten en regelingen. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Dat in andere specifieke wetten en regelingen dan de Awir en de Wht personen die ouder zijn dan 18 jaar niet als “kind” worden aangemerkt, kan geen reden zijn om bij de beoordeling van het recht op huurtoeslag van de definitie van “kind” volgens de Awir en de Wht af te wijken en deze te beperken. In ieder geval kan daaruit niet worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld dat in artikel 4 van de Awir een leeftijdsgrens van 18 jaar moet worden gelezen, terwijl die leeftijdsgrens in de Awir, de Wht en de wetsgeschiedenis niet wordt genoemd.
8. Verweerder heeft de zoon van eiser dus ten onrechte vanwege diens leeftijd niet als “kind” als bedoeld in artikel 4 van de Awir aangemerkt. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Dat is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen.
Artikel 4 van de Awir bevat weliswaar geen leeftijdsgrens, maar stelt wel nog andere voorwaarden om iemand als “kind” te kunnen aanmerken en om op dat kind vervolgens de uitzondering op de inschrijfverplichting van het tweede lid van toepassing te laten zijn. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat daarnaar geen onderzoek is gedaan: enkel de leeftijd van de zoon is aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Verweerder moet daarom nader onderzoeken of in de periode 1 januari 2019 tot 1 november 2019 aan die voorwaarden was voldaan. Als aan al deze voorwaarden is voldaan, dan hoefde de zoon van eiser van 1 januari 2019 tot 1 november 2019 niet bij eiser ingeschreven te staan en heeft eiser ook over die periode recht op een huurtoeslag naar de norm van een meerpersoonshuishouden.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Er is niet gebleken van door eiser in verband met dit beroep gemaakte proceskosten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter,
in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 augustus 2022