In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E.M. Lucassen, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat zijn loongerelateerde Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) per 4 april 2021 beëindigde. Het UWV had in een eerder besluit van 28 juli 2021 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar in een later besluit van 27 juni 2022 heeft het UWV dit besluit ingetrokken en eiser per 4 april 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, omdat hij voor 100% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser en heeft de proceskosten voor de beroepsfase toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.138,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 augustus 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.