ECLI:NL:RBLIM:2022:6229

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
10017268 CV EXPL 22-3365
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming en huurachterstand in kort geding met betrekking tot betalingsregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder over huurachterstand en ontruiming. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. M.J. Alberts, vorderde ontruiming van de woning door de gedaagde partij, die werd bijgestaan door mr. A. Saakjan. De huurder had een huurachterstand van € 2.951,18 en had zich niet gehouden aan een eerder overeengekomen betalingsregeling. De kantonrechter oordeelde dat de huurder toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, aangezien hij in gebreke was gebleven met de tijdige betaling van de huur. De rechter concludeerde dat de verhuurder voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde ontruiming, omdat de huurder geen zicht had op een haalbare betalingsregeling en de huurachterstand niet betwistte. De kantonrechter wees de vorderingen van de verhuurder toe, inclusief de ontruiming van de woning binnen dertig dagen na betekening van het vonnis en de betaling van de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10017268 \ CV EXPL 22-3365
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 12 augustus 2022
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J. Alberts,
tegen:
[gedaagde partij] ,
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A. Saakjan.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 augustus 2022
  • de e-mailberichten met producties van 8 en 9 augustus 2022 van [gedaagde partij]
  • het e-mailbericht met producties van 10 augustus 2022 van [eisende partij]
  • de mondelinge behandeling op 11 augustus 2022 waarbij mr. Alberts en [gedaagde partij] , vergezeld van een tolk en bijgestaan door mr. Saakjan zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaar van diverse panden en heeft voor het beheer daarvan een overeenkomst met [naam B.V.] gesloten.
2.2.
Op 1 juni 2021 is [eisende partij] eigenaar en verhuurder geworden van de woning staande en gelegen te [woonplaats 2] aan de [adres 2] (verder: de woning). [gedaagde partij] huurde de woning sinds 2014 van de rechtsvoorganger van [eisende partij] en vervolgens per 1 juni 2021 van [eisende partij] . [gedaagde partij] dient de maandelijkse huurpenningen, die per juli 2022
€ 1.475,59 bedragen, bij vooruitbetaling aan [eisende partij] te betalen. Op de huurovereenkomst zijn de toepasselijke algemene bepalingen van toepassing.
2.3.
Op 3 mei 2022 is in een bodemprocedure met zaaknummer 9670924 CV EXPL
22-581 tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij - onder meer - een betalingsregeling is overeengekomen. Samengevat houdt die betalingsregeling in dat [gedaagde partij] € 4.248,00, bestaande uit de huurachterstand van € 3.194,00, het griffierecht van € 244,00 en de proceskosten in conventie en in reconventie van € 810,00 met ingang van 1 juni 2022 in drie maandelijkse termijnen van € 100,00, met ingang van 1 september 2022 in negen maandelijkse termijnen van € 400,00 en op 1 juni 2023 een termijn van
€ 348,00 aan [eisende partij] zou betalen en dat, indien [gedaagde partij] met de tijdige aflossingen daarvan of van de lopende huur in gebreke zou blijven, het openstaande bedrag direct en geheel opeisbaar zou zijn. [gedaagde partij] heeft een termijnbetaling van € 100,00 (juni 2022) voldaan en de rest, ondanks sommaties, onbetaald gelaten net als de huurpenningen van juli en augustus 2022 van in totaal € 2.951,18.
2.4.
[eisende partij] heeft de huurachterstand van [gedaagde partij] niet gemeld overeenkomstig het bepaalde bij het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlenging.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, binnen vijf dagen na dit vonnis ontruiming van de woning door [gedaagde partij] en veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van:
a. de huurachterstand van juli en augustus 2022 van € 2.951,18
b. de maandelijkse huurprijs van € 1.475,59 tot de datum waarop het gehuurde zal zijn ontruimd
c. een boete van € 100,00 per week vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening over het onder a en b verschuldigde
d. de proces- en nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde partij] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door hem aangegane verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst aangezien [gedaagde partij] in gebreke is gebleven met de tijdige betaling van de huur.
3.3.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag of [eisende partij] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening die, voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand, strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
4.2.
De gestelde huurachterstand is door [gedaagde partij] niet betwist waarmee deze is komen vast te staan. Hoewel [gedaagde partij] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij sinds 2014 tot juli 2021 de huurpenningen steeds heeft voldaan, dat hij luxegoederen heeft verkocht om de huurpenningen te kunnen voldoen, dat hij negatieve (financiële) gevolgen heeft ondervonden van de Brexit en de Coronacrisis en dat zijn bedrijf geen werkorders heeft waardoor hij geen werk heeft, kunnen niet aan toewijzing van de gevorderde huurachterstand in de weg staan. Temeer niet nu [gedaagde partij] niets over een restitutierisico heeft aangevoerd, partijen voor een eerdere huurachterstand de onder 2.4. weergegeven betalingsregeling zijn overeengekomen die door het niet tijdig nakomen door [gedaagde partij] is komen te vervallen en dat [gedaagde partij] de huurpenningen van juli en augustus 2022 niet heeft betaald. Daarbij komt dat het niet door [gedaagde partij] aan [eisende partij] aanbieden van enige betaling of enig zicht daarop in de nabije toekomst en het nalaten van het voeren van enige correspondentie vanaf juni 2022 met [eisende partij] niet maken dat de door [gedaagde partij] aangevoerde persoonlijke omstandigheden aan toewijzing van de geldvorderingen in de weg staan. Die omstandigheden komen voor rekening en risico van [gedaagde partij] . Al het vorenstaande brengt met zich dat [eisende partij] een spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering tot betaling van de huurachterstand heeft waardoor die zal worden toegewezen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming van [gedaagde partij] in de nakoming van zijn verplichting om de huur steeds tijdig te betalen zo ernstig is, dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. Van [eisende partij] hoeft in dat kader niet langer gevergd te worden dat hij telkens achter de huurbetalingen aan moet gaan en dat hij de huurrelatie nog langer voortzet. [eisende partij] heeft er belang bij dat de door [gedaagde partij] gehuurde woning beschikbaar komt ten behoeve van anderen die hun betalingsverplichtingen tegenover [eisende partij] tijdig nakomen. Het lag op de weg van [gedaagde partij] om bijzondere omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) die tot de conclusie kunnen leiden dat genoemde tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de (ontbinding en de daaraan verbonden) ontruiming niet rechtvaardigt. Zulke omstandigheden zijn niet gebleken. De stelling van [gedaagde partij] , dat [eisende partij] zijn betalingsproblematiek niet overeenkomstig het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (verder: het Besluit) heeft aangemeld waardoor de vordering zouden moeten worden afgewezen, treft geen doel. Het in r.o. 4.2. overwogene in samenhang bezien met het door [gedaagde partij] ter mondelinge behandeling aangevoerde dat hij “niets heeft en niets kan aanbieden” leiden tot het oordeel dat duidelijk is dat ook al zou [eisende partij] de huurachterstand overeenkomstig het Besluit bij de gemeente hebben aangemeld, er geen kans op een haalbare en redelijke betalingsregeling bestaat. Die was er immers al en ook die is [gedaagde partij] niet nagekomen. In dat kader is het niet redelijk om het niet overeenkomstig het Besluit aanmelden van de huurachterstand, welk Besluit op dit punt overigens geen sanctiemogelijkheden kent, op [eisende partij] af te wentelen. Nu het hoogstwaarschijnlijk is dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden besloten, ligt de gevorderde ontruiming voor toewijzing gereed. [eisende partij] behoeft geen machtiging van de kantonrechter om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat [eisende partij] bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft. De door [gedaagde partij] verzochte ontruimingstermijn zal op dertig dagen worden gesteld nu [gedaagde partij] onweersproken heeft gesteld dat hij eerst op 18 augustus a.s. een onderhoud met een woningcorporatie heeft en het, gelet op de vakantieperiode, niet reëel is dat [eisende partij] binnen vijf dagen na dit vonnis zicht heeft op vervangende woonruimte.
4.4.
Ingevolge HR 15 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1522) geldt dat indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, de proceseconomie ermee gebaat is dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering wordt beslist. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er voldoende samenhang tussen de hoofdvordering en de nevenvordering om naast een spoedeisend belang bij de hoofdvordering, ook een spoedeisend belang bij de gevorderde boete en de wettelijke rente aan te nemen.
4.5.
[eisende partij] maakt op grond van artikel 9 van de huurovereenkomst aanspraak op een contractuele boete van € 100,00 per week of een gedeelte van een week dat er te laat wordt betaald. Tegen de achtergrond van het onder 2.1 vermelde vaststaande feit oordeelt de kantonrechter dat [eisende partij] met een handelspartij en [gedaagde partij] als consument dient te worden beschouwd, zodat het beroep van [gedaagde partij] op vernietiging van de betreffende bepaling wordt gehonoreerd, temeer nu de hoogte van de te verbeuren boete niet is gemaximeerd. De kantonrechter zal het boetebeding daarom als onredelijk bezwarend vernietigen waardoor het ter zake gevorderde zal worden afgewezen.
4.6.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt voor toewijzing gereed.
4.7.
[gedaagde partij] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 127,42
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
747,00
Totaal € 960,42.
4.8.
De door [eisende partij] gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om de woning, staande en gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] , binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, te ontruimen en ontruimd te houden en het gehuurde leeg, bezemschoon en onder afgifte van sleutels ter vrije beschikking van [eisende partij] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 2.951,18 aan huurachterstand van juli en augustus 2022, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim tot de dag van algehele voldoening,
  • € 1.475,59 per maand aan huur vanaf 31 augustus 2022 voor de maand september 2022 en daarna telkens voor de 1e van iedere maand tot aan de dag van de ontruiming van de woning,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de aan de zijde van [eisende partij] gevallen proceskosten, welke worden begroot op € 960,42,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, tot vergoeding van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: YT