ECLI:NL:RBLIM:2022:6441

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/299106 / FA RK 21-4569
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en de toepassing van een niet-wijzigingsbeding in het familierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van partneralimentatie tussen een vrouw en een man die eerder met elkaar getrouwd waren. De vrouw verzocht om een verhoging van de partneralimentatie van € 1.634,29 naar € 6.446,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2021. Zij stelde dat de oorspronkelijke alimentatie was vastgesteld met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat de huurinkomsten van de man niet in de berekening waren meegenomen. De man betwistte dit en voerde aan dat de alimentatie juist was vastgesteld en dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing rechtvaardigde.

De rechtbank heeft de ingediende stukken van de vrouw, die kort voor de zitting waren ingediend, buiten beschouwing gelaten omdat deze in strijd waren met een goede procesorde. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2022 zijn beide partijen gehoord. De rechtbank concludeerde dat er geen grove miskenning was en dat de partneralimentatie niet te laag was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de huurinkomsten van de man, indien meegenomen, niet zouden leiden tot een hogere alimentatie, omdat de lasten van de huur ook in aanmerking moesten worden genomen. Bovendien was er geen ingrijpende wijziging van omstandigheden die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigde.

De rechtbank wees de verzoeken van de vrouw af en bepaalde dat ieder van de partijen zijn eigen proceskosten moest dragen. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, in samenwerking met griffier mr. J.A.M.H. de Wit, en werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2022. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familierecht
Zaaknummer: C/03/299106 / FA RK 21-4569
Partneralimentatie
Beschikking van 21 juni 2022
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.L.G.J. Eikelboom,
t e g e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.V.T. Cremers.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen en toegevoegd aan het dossier:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 9, binnengekomen op 24 november 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 32, binnengekomen op 21 januari 2022;
de brief van de man van 5 mei 2022, met bijlagen 33 tot en met 52;
e brief van de vrouw van 6 mei 2022, met bijlagen 10 tot en met 20;
de brief van de man van 10 mei 2022, met bijlage 53, en;
de aangepaste pleitnotities van de vrouw van 16 mei 2022.
1.2.
De vrouw had daarnaast op 14 mei 2022 een brief ingediend met bijlagen 21 tot en met 32 en op 15 mei 2022 een brief met bijlagen 32 tot en met 35. Ook had zij op 16 mei 2022 pleitnotities ingediend, onder meer ter toelichting van deze bijlagen. Tegen de indiening van deze bijlagen en deze pleitnotities heeft de man bezwaar gemaakt. Voor het geval de rechtbank dat bezwaar zou passeren, heeft hij nog bijlage 54 ingediend. Zoals hierna onder ‘De beoordeling’ verder wordt toegelicht, acht de rechtbank het bezwaar van de man tegen de hiervoor genoemde stukken van de vrouw terecht. Daarom laat de rechtbank die stukken buiten beschouwing, evenals de later ingediende bijlage 54 van de man.
1.3.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 17 mei 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en;
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Op 17 augustus 2016 hebben partijen een echtscheidingsconvenant met elkaar gesloten. Daarin zijn zij overeengekomen dat de man aan de vrouw € 731,25 per kind per maand zou betalen aan kinderalimentatie voor hun twee kinderen, vanaf 1 september 2016. Daarnaast hebben zij afgesproken dat de man vanaf die datum een bedrag van € 1.634,29 bruto aan partneralimentatie moet betalen. Wat de partneralimentatie betreft, hebben zij een zogenoemd beperkt niet-wijzigingsbeding opgenomen in het convenant. Dit luidt als volgt:
“(…)
2. Deze alimentatieovereenkomst is niet voor wijziging vatbaar als gevolg van een verhoging van de draagkracht van de man. Deze alimentatieovereenkomst is niet voor wijziging vatbaar als gevolg van een behoefteverlaging aan de zijde van de vrouw als gevolg van een verhoging van inkomsten uit dienstverband. Voor het overige zijn partijen gerechtigd deze alimentatieovereenkomst in onderling overleg of door de rechtbank te laten wijzigen.
(…)”
2.3.
De rechtbank heeft het convenant bekrachtigd door dit op te nemen in de echtscheidingsbeschikking van 1 september 2016.
2.4.
De vrouw wil dat dit bedrag wordt gewijzigd in € 6.446,- per maand, met ingang van 1 november 2021. Ook verzoekt zij te bepalen dat de man over de periode 1 september 2016 tot en met 31 oktober 2021 een bedrag van € 277.208,- alsnog en ineens moet betalen, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de proceskosten.
2.5.
Aan haar verzoeken legt de vrouw ten grondslag dat de afspraak over de partneralimentatie in het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. In de alimentatieberekeningen die de gezamenlijke advocaat van partijen (mr. Paulus) destijds heeft gemaakt, heeft mr. Paulus ten onrechte geen rekening gehouden met de huurinkomsten van de man van (in ieder geval) € 45.000,- per jaar. Daardoor is de partneralimentatie circa € 4.000,- te laag vastgesteld. Mr. Paulus heeft deze fout ook erkend in de aansprakelijkheidsprocedure die de vrouw tegen deze advocaat is gestart. Volgens de vrouw wist de man dat de partneralimentatie te laag is vastgesteld, wat ook rechtvaardigt dat deze nu met terugwerkende kracht wordt gewijzigd. Dat partijen een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen staat daarbij niet in de weg aan een wijziging, want volgens de vrouw is een en ander zo ingrijpend geweest dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden aan dat beding. Tot slot merkt de vrouw nog op dat zij meent dat zij benadeeld is bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen. Daarover loopt nog een dagvaardingsprocedure tussen partijen.
2.6.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. De man betwist dat er sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, waardoor de partneralimentatie te laag zou zijn vastgesteld. Hij stelt dat zowel de kinder- als partneralimentatie juist hoger is vastgesteld dan de bedragen waartoe de rechter zou zijn gekomen. Hij wijst er namelijk op dat als in de berekening rekening zou zijn gehouden met zijn huurinkomsten, er ook rekening zou moeten zijn gehouden met de lasten die daartegenover staan. Als met beide posten rekening zou zijn gehouden, zouden zowel de kinder- als partneralimentatie dan juist lager zijn uitgevallen. Daarbij merkt de man op dat mr. Paulus inmiddels te kennen heeft gegeven dat ook met die lasten rekening had moeten worden gehouden en in die zin is teruggekomen op haar eerdere erkenning van de door haar gemaakte ‘fout’. Ook benoemt de man dat hij daarom juist om een verlaging van de partneralimentatie had kunnen verzoeken, maar daar om hem moverende redenen van heeft afgezien.
Verder meent de man dat de vrouw ook geen behoefte had aan een hoger bedrag dan de afgesproken partneralimentatie en dat de kinder- en partneralimentatie ook in samenhang moeten worden gezien met de afspraken over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Hij wijst er daarbij op dat hij – kort gezegd – de vrouw gevrijwaard heeft van diverse grote schulden, waaronder de hiervoor genoemde schuld in rekening-courant, zodat de vrouw schuldenvrij verder kon na de echtscheiding.
Tot slot stelt de man dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die zo ingrijpend is dat die een doorbreking van het niet-wijzigingsbeding rechtvaardigt.
2.7.
Op de overige stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna (voor zover bij de beoordeling relevant) nader in.

3.De beoordeling

procesrechtelijke beoordeling
3.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw, licht de rechtbank toe waarom zij de op 14, 15 en 16 mei 2022 ingediende stukken van de vrouw en bijlage 54 van de man buiten beschouwing laat. De rechtbank acht de indiening van die stukken in strijd met een goede procesorde. Deze stukken zijn namelijk slechts drie tot twee dagen voor de zitting ingediend en van zodanige omvang (in totaal meer dan 100 pagina’s), dat hierdoor een goede bestudering van de stukken niet meer mogelijk is. Hierdoor wordt zowel de man geschaad in zijn belang zich goed tegen deze stukken te kunnen verweren als ook de rechtbank in haar voorbereiding van de mondelinge behandeling. Bovendien betreffen het stukken die al eerder hadden kunnen worden ingediend.
3.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat beide partijen de neiging hebben allerlei zaken te betrekken die niet samenhangen met hun geschil over de alimentatie. Hoewel de rechtbank begrijpt dat er meer kwesties tussen partijen spelen die gepaard gaan met de nodige emoties, houdt de rechtbank partijen voor dat in deze procedure slechts aan de rechtbank de vraag voorligt of de partneralimentatie te laag is vastgesteld. Een groot deel van de eerder ingediende stukken en ingenomen stellingen ziet daarbij meer op de vraag of bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zich onregelmatigheden hebben voorgedaan. De discussie daarover hoort thuis in de tussen partijen lopende dagvaardingsprocedure.
inhoudelijke beoordeling
3.3.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de partneralimentatie. De rechtbank wijst deze verzoeken af en zal hierna toelichten waarom zij tot deze beslissing komt.
Geen grove miskenning die tot te lage partneralimentatie heeft geleid
3.4.
Gelet op de verzoeken van de vrouw en de stellingen die zij daaraan ten grondslag heeft geleid, gaat het in deze zaak in de kern om het volgende: hebben partijen door geen rekening te houden met de huurinkomsten van de man de wettelijke maatstaven grovelijk miskend, waardoor de partneralimentatie te laag is vastgesteld?
3.5.
Om die vraag te beantwoorden moet de rechtbank toetsen of er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de bijdrage die partijen zijn overeengekomen en de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist als die van dezelfde gegevens was uitgegaan. [1] Anders dan waar partijen op lijken aan te sturen, ziet de rechtbank geen reden om van een strengere toets dan de hiervoor genoemde uit te gaan. Zo is niet komen vast te staan dat partijen bij het maken van de afspraak over de partneralimentatie bewust een hoger of lager bedrag zijn overeengekomen. Immers blijkt nergens uit dat partijen samen hebben gesproken over het al dan niet meenemen van de huurinkomsten van de man. Ook staat het beperkte niet-wijzigingsbeding los van de vraag of sprake is geweest van een grove miskenning. Dit niet-wijzigingsbeding ziet namelijk alleen op een latere wijziging van omstandigheden, waardoor ofwel de draagkracht van de man is verhoogd ofwel de behoefte van de vrouw is verlaagd als gevolg van inkomsten uit dienstverband.
3.6.
De rechtbank concludeert dat de rechter hier niet tot een hogere partneralimentatie zou zijn gekomen als die van dezelfde gegevens zou zijn uitgegaan als partijen destijds. Weliswaar heeft de vrouw gelijk dat bij de berekening van partneralimentatie ook normaal gesproken wordt gekeken naar eventuele inkomsten uit verhuur van panden, maar in dat geval zou ook gekeken moeten worden naar de lasten die daartegenover staan. De man heeft daarbij voldoende onderbouwd dat die lasten de huurinkomsten zouden overstijgen en wel gezien het volgende.
3.7.
Niet in geschil is dat voor de aanschaf van de verhuurde panden een aanzienlijke schuld in rekening-courant bij de onderneming van de man is aangegaan. De man heeft deze gesteld op in totaal € 1.805.000,-. Hij heeft voldoende aangetoond dat hij over die schuld een rente moest betalen van 2%, zijnde € 36.100,- per jaar. Dat volgt uit de door hem als bijlage 20 overgelegde overeenkomst. Ook volgt daaruit dat hij de schuld uiterlijk 31 december 2024 moest hebben afgelost. Die aflossingen moest de man doen via dividenduitkeringen, waarover hij dividendbelasting was verschuldigd. Op basis van het door de man opgestelde aflossingsschema zou hem dat een bedrag van € 66.666,50 per jaar kosten aan dividendbelasting, uitgaande van het toenmalige (lagere) tarief. Daarmee overstijgen de lasten aanzienlijk de huurinkomsten, als door de vrouw benoemd in haar als bijlage 3 overgelegde berekening. Als zou worden uitgegaan van de hogere huurinkomsten die de vrouw in haar pleitnotities lijkt te hanteren, zouden de kosten en baten nagenoeg gelijk zijn aan elkaar. Kortom, als rekening zou zijn gehouden met de huurinkomsten maar ook met de daartegenover staande lasten, zou dat niet hebben geleid tot een hogere partneralimentatie.
3.8.
De vrouw heeft nog gesteld dat met de lasten van de schuld in rekening-courant in de berekening geen rekening zou moeten worden gehouden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de man die schuld al eind 2016 (grotendeels) zou hebben afgelost en dat dat ook bij het opstellen van de alimentatieberekening (eerder in 2016) al was voorzien. Dat een en ander het geval was, is echter niet komen vast te staan. De man heeft namelijk verklaard dat pas eind 2016 duidelijk werd dat een versnelde aflossing nodig was om de vrouw te kunnen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor diverse schulden. Dat een versnelde aflossing dus voorzien was ten tijde van het maken van de alimentatieberekening, is daarmee gemotiveerd weersproken. Bovendien heeft de man verklaard dat hij in privé geld heeft moeten lenen om die versnelde aflossing te kunnen doen, zodat een andere lening met eigen aflossingsverplichtingen daarvoor in de plaats gekomen. Kortom, bij het maken van de alimentatieberekening moet duidelijk zijn geweest dat tegenover de huurinkomsten lasten hadden gestaan, waardoor niet tot een hogere partneralimentatie zou zijn gekomen.
Niet gebleken van een wijziging van omstandigheden
3.9.
Normaal gesproken kan de rechtbank ook de partneralimentatie opnieuw vaststellen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. [2] Omdat partijen hier een beperkt niet-wijzigingsbeding hebben afgesproken, geldt een strengere toets, tenminste voor zover die gewijzigde omstandigheden zien op een verhoging van de draagkracht van de man en/of een verlaging van de behoefte van de vrouw als gevolg van een verhoging van inkomsten uit dienstverband. Dan kan de rechtbank de bijdrage slechts wijzigen als er sprake is van (kort gezegd) een ingrijpende wijziging van omstandigheden. [3]
3.10.
De vrouw heeft zich hier niet op een dergelijke wijziging van omstandigheden beroepen, behalve wat het weglaten van de huurinkomsten van de man betreft. Zoals de rechtbank hiervoor uitvoerig heeft overwogen, is dat geen reden voor aanpassing van de partneralimentatie. Er is niet gebleken dat zich anderszins wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, die maakt dat de vrouw niet meer aan de overeenkomst kan worden gehouden en een hogere partneralimentatie zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw dan ook af.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling
3.11.
De vrouw heeft verzocht de man in de kosten van deze procedure te veroordelen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de vrouw in het ongelijk wordt gesteld. Bovendien geldt dat in zaken tussen ex-partners niet snel tot een proceskostenveroordeling moet worden overgegaan, omdat deze procedures ook een vaak een emotionele lading kennen en daarmee ook niet-zakelijke belangen een rol spelen bij de beslissing om een procedure te starten. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet betalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de vrouw af.
4.2.
beslist dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2381
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.(Naar analogie van) artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek